• No results found

De plaats van het Frans in het schoolcurriculum

2.3. Onderzoeksopzet en –methode

2.3.2. De plaats van het Frans in het schoolcurriculum

De Hendrik Conscienceschool en De Zonnewijzer zijn in respectievelijk 2001 en 2003 met meertalig onderwijs van start gegaan en zijn bijgevolg twee van de drie pioniersscholen van het STIMOB-project (zie hoofdstuk 1.3.2.3.1). In beide scholen is er een voltijdse STIMOB- leerkracht werkzaam die de Franstalige lessen in alle jaren van de lagere school verzorgt. De STIMOB-leerkrachten in deze twee scholen zijn native speakers van het Frans. De STIMOB- leerkracht van De Zonnewijzer heeft haar opleiding in het Nederlands genoten waardoor zij erg goed tweetalig is. Voor de STIMOB-lerares in de Hendrik Conscienceschool is dat niet het geval – zij kan zich iets minder vlot uitdrukken in het Nederlands. De leerlingen in De Wimpel daarentegen volgen klassiek, formeel taalonderwijs Frans dat telkens door hun eigen (Nederlandstalige) klasleerkracht onderwezen wordt. Hoeveel tijd er in elk leerjaar wordt besteed aan de lessen (in het) Frans in elk van de drie scholen, wordt duidelijk in onderstaande tabel. Naast de STIMOB-lesuren in het Frans wordt in De Zonnewijzer bovendien taalinitiatie Engels aangeboden vanaf het derde leerjaar. Het gaat om een halfuurtje per week in de tweede graad en een uur per week in de derde graad. In de Hendrik Conscienceschool wordt taalinitiatie Engels vanaf het zesde leerjaar gegeven.

68

Hendrik Conscience De Zonnewijzer De Wimpel

S T I M O B Formeel taalonderwijs

3e kleuterklas 1u turnen 2u taalinitiatie

Nihil

1e leerjaar 1,5u wiskunde

0,5u onthaalkring 2u WO

2e leerjaar

3e leerjaar 2u WO

1u carrousel Afwisselend 1u/2u WO 2u

4e leerjaar 5e leerjaar 4u WO 1u carrousel 2u WO, aangevuld met: - 1u Ndl. voor lln. die sterk zijn in Fr.

- 1u Fr. voor lln. die zwak zijn in Fr.

4u

6e leerjaar

Tabel 2: aantal lesuren (in het) Frans per week in de curricula van de drie scholen.

In principe zijn de STIMOB-lessen een herhaling in het Frans van wat de leerlingen het lesuur ervoor in het Nederlands gezien hebben met hun klasleerkracht. Toch dient opgemerkt dat dit principe soms wat flexibeler opgevat wordt, waardoor de scholen vandaag een iets afgezwakte vorm van het oorspronkelijke STIMOB-project aanbieden. Zo wordt er in de lessen Wereldoriëntatie in het Frans in de Hendrik Conscienceschool vaak plaatsgemaakt voor andere onderwerpen of zelfs voor formeel taalonderwijs (i.c. woorddictees, oefeningen op werkwoordvervoegingen of ander expliciet grammaticaonderwijs). In De Zonnewijzer wordt dan weer een lesuur Frans per week ingevuld door de klastitularis (vaak met een gedicht of liedje) in plaats van door de STIMOB-leerkracht.

Bij de betrokken leerkrachten in alle drie de scholen blijkt – ook “ondanks” het STIMOB- project – de idee te heersen dat Frans- en anderstalige kinderen meer behoefte hebben aan extra lessen Nederlands dan aan les in het Frans, omdat zij het Frans – zo luidt de redenering – beter beheersen dan het Nederlands. Dat treedt bijvoorbeeld naar voren in het programma van De Zonnewijzer, waar de leerlingen van de derde graad een uur per week in groepen worden verdeeld, afhankelijk van hun “nood” aan ondersteuning Frans of Nederlands. Evenzo meldt De Wimpel dat er in theorie 3 uur Frans in de tweede graad wordt gegeven, maar dat dat in de praktijk neerkomt op slechts 2 uur. Hetzelfde geldt in de derde graad: in theorie wordt er 5 uur Frans gegeven, in de praktijk slechts 4 uur. Opnieuw luidt de redenering hierachter dat de leerlingen al voldoende taalvaardig zijn in het Frans en dat ze bijgevolg meer

69 behoefte hebben aan lessen Nederlands. Met het bestaan van een vrij omvangrijke groep zogenoemde fausses francophones, i.e. leerlingen die het Frans “op straat” geleerd hebben maar van wie het Frans niet de gezinstaal is, wordt bijgevolg absoluut geen rekening gehouden (cf. Van de Craen et al. 2010).

In alle drie de scholen geldt ook zowel in de klas (behalve tijdens de lessen Frans) als op de speelplaats een nultolerantie tegenover het Frans. Ik kan me moeilijk van de indruk ontdoen dat de betrokken leerkrachten ondanks alles krampachtig het Nederlandstalige karakter van de school willen bewaren en/of beschermen. Een vaak gehoord argument om de anti-Franstalige houding enigszins te rechtvaardigen is dat de school Nederlandstalig is, dat ouders hun kind bewust in het Nederlandstalig onderwijs ingeschreven hebben opdat het Nederlands zou leren en dat dat laatste dus de belangrijkste opdracht van de school is. Dat is precies de opvatting die ook in de studies van Janssens (2009) en De Schutter (2001) naar voren komt en waarover in hoofdstuk 1.2.2. meer te lezen is. Anderzijds bestaat er onder de leerkrachten ook wel begrip voor het gebruik van het Frans op de speelplaats, door de natuurlijkheid waarmee een kind zijn/haar moedertaal spreekt tijdens het spelen. In de STIMOB-scholen ziet men geen graten in extra (STIMOB-)lessen Frans, maar die zouden niet in de plaats van ondersteuning Nederlands mogen komen, aangezien er evenzeer behoefte is aan extra lessen Nederlands.

Tot slot is er nog een andere – m.i. opvallende – overeenkomst tussen de drie deelnemende scholen, die vermoedelijk ook voor veel (zo niet alle) andere scholen opgaat. Alle leerkrachten geven aan dat er op geen enkel moment in het curriculum aan expliciet leesonderricht Frans wordt gedaan – althans niet op dezelfde manier als dat in het Nederlands is gebeurd in het begin van de lagere school. Hooguit vestigt de betrokken leerkracht de aandacht op de accenten in het Frans en worden fouten in de uitspraak ad hoc verbeterd. Complexere vaardigheden (bv. leesstrategieën gebruiken, teksten samenvatten, de hoofdgedachte uit een alinea halen etc.) worden niet behandeld in het Frans, omdat wordt aangenomen dat die automatisch voortvloeien uit de vaardigheden die in het Nederlands verworven worden.