• No results found

Figuur 3.11 Uitleg van jort over de impact van opkomende steden op de sociale verhoudingen in de late

3.3. Jort vanuit publiekshistorisch perspectief

3.3.1 De instructievideo’s als digital history

benadering in de voorgaande paragrafen.

3.3.1 De instructievideo’s als digital history

De eerste kwaliteit van ICT waar Rosenzweig en Thelen over spreken is toegankelijkheid. Doordat de instructievideo’s van jort op videowebsite YouTube worden aangeboden zijn ze voor iedereen met een internetverbinding, op iedere gewenste plaats en tijd toegankelijk. Voor leerlingen is dat een groot voordeel omdat ze op ieder moment nog een keer ‘de uitleg’ kunnen krijgen. Zeker voor degenen die de klassikale instructie over een specifiek onderwerp hebben gemist is dit van grote waarde. Het feit dat jort al zijn video’s gratis aanbiedt is bovendien interessant omdat hij zo voorbij gaat aan traditionele aanbieders van historisch leermateriaal; de dure lesmethoden van educatieve uitgevers. ICT maakt het mogelijk dat ‘amateurs’ als Joost van Oort beter in staat zijn om zelfstandig leermateriaal te ontwikkelen waar niet steeds nieuwe aanschaf- en licentiekosten voor hoeven te worden betaald. Dit maakt historisch leermateriaal een stuk toegankelijker. Desondanks leert literatuur over digital history ons ook om aandacht te hebben voor de ontoegankelijkheid van het digitale media. Sommige groepen hebben (ook tegenwoordig nog) moeilijk toegang tot computers en het internet. Niet iedere leerling kan daarom even goed de vruchten plukken van de toegankelijkheid op het web.

De tweede kwaliteit van digital history is flexibiliteit. Aangezien de instructievideo’s uit zowel tekst, beeld als geluid bestaan, maakt jort absoluut gebruik van de flexibiliteit van digitale data. De combinatie van tekst, beeld en geluid, waarin historische informatie op verschillende manieren wordt gepresenteerd, kan de digitale omgang met geschiedenis verrijken; een foto zegt vaak inderdaad meer dan duizend woorden. Verder kunnen tegenwoordig complexe digitale visualisaties en animaties worden gebruikt om het verloop van historische gebeurtenissen en/of ontwikkelingen op een manier te verhelderen die tekstueel niet is voor te stellen. De multimediale presentatie van geschiedenis in de instructievideo’s heeft zo het potentieel om geschiedenis zowel interessanter als prikkelender te maken voor leerlingen, en tegelijkertijd hogere leerprocessen bij hen te stimuleren. Ook zouden de video’s een connectie kunnen leggen tussen populaire historische cultuur zoals videogames, films en

literatuur, waardoor het enthousiasme van leerlingen over het verleden verder wordt opgewekt en wordt ingespeeld op de invloed van deze populaire omgang met het verleden.

In de praktijk doen de filmpjes van Jort dit helaas maar in beperkte mate. De video’s zijn, zoals Van Oort zelf zegt, inderdaad niet meer dan aangeklede PowerPointpresentaties. Hoewel er wel schema’s, tabellen en plaatjes worden gebruikt om de historische informatie overzichtelijk en aantrekkelijk in beeld te brengen, is dit allemaal erg basaal. De video’s maken bijvoorbeeld geen gebruik van de rijke animatie- en visualisatiemogelijkheden die digitale technologie tegenwoordig aanbiedt. Ook wordt praktisch nooit verwezen naar of een verband gelegd tussen populaire historische cultuur. Vanuit publiekshistorisch perspectief is dat jammer. De video’s krijgen hierdoor al snel een ouderwetse uitstraling en kansen om geschiedenis spannender, maar ook op een helderdere manier uit te leggen, blijven onbenut. Een voorbeeld van hoe het beter kan is naar mijn idee het Amerikaans YouTube-kanaal CrashCourse. De instructievideo’s van dit YouTube kanaal maken beter gebruik van de digitale mogelijkheden voor video- instructie, waardoor veel aantrekkelijkere en interessantere filmpjes ontstaan.294 Figuur 3.14 Een voorbeeld van animaties in instructievideo’s van CrashCourse.295 294 Zie bijvoorbeeld: CrashCourse, ‘The Black Legend, Native Americans, and Spaniards: Crash Course US History #1’, 31 januari 2013, website YouTube. https://www.youtube.com/watch?v=6E9WU9TGrec&list=PL8dPuuaLjXtMwmepBjTSG593eG7ObzO7s (geraadpleegd op 20 juni 2016). 295 CrashCourse, ‘Mesopotamia: Crash Course World History’, 9 februari 2012, website YouTube. https://www.youtube.com/watch?v=sohXPx_XZ6Y (geraadpleegd op 20 juni 2016).

De derde kwaliteit van digital history is de mogelijkheid tot grote diversiteit. Aan de hand van de instructievideo’s kan deze kwaliteit op verschillende wijzen worden geïnterpreteerd. Aan de ene kant kunnen de filmpjes inderdaad worden beschouwd als een uiting van de diversiteit van ICT. Door de mogelijkheden van het internet en andere digitale toepassingen kunnen geschiedenisdocenten in wezen concurreren met grote educatieve uitgevers die traditioneel de markt voor leermiddelen domineren, waardoor een diverser aanbod ontstaat. Aan de andere valt op dat de video’s sterk geënt blijven op de traditionele lesmethoden. Van Oort baseert zijn video’s bijvoorbeeld op de paragrafen uit het leerboek dat hij ook gebruikt in de klas. Wat de inhoud betreft is er daarom weinig nieuws onder de zon. Het is dan ook de vraag of de video’s werkelijk leiden tot een diverser aanbod. Te meer omdat het aantal aanbieders van de instructievideo’s beperkt is en dat deze allemaal het format van jort lijken over te nemen. De instructievideo’s lopen daarom het risico niet bij te dragen aan een diverser en kleurrijker scala van leermiddelen, maar aan een meer vaste en eenzijdige manier om geschiedenis te presenteren. Dit kan naar mijn idee leiden tot een beperkte representatie van het verleden die van weinig betekenis is voor leerlingen.

Zodoende komen en passant al enkele ‘risico’s’ van jort aan het voetlicht. Alvorens deze nader te bespreken is er nog een vierde kwaliteit van digital history die in verband met de video’s moet worden besproken, namelijk interactie. In hoofdstuk twee is uitgelegd hoe interactiviteit in theorie tot een vruchtbare dialoog kan leiden tussen geschiedenis producenten en consumenten. Natuurlijk kan dit ín video zelf niet plaats vinden, deze zijn immers op een bepaald moment opgenomen in een permanente vorm, waardoor het voeren van een dialoog moeilijk wordt. Op het online medium ‘om de video’s heen’ is hier echter wel degelijk ruimte voor. YouTube biedt ‘het publiek’ de ruimte om te reageren, vragen te stellen of met andere gebruikers in discussie te gaan. Ook de maker van de video ziet deze bijdragen en kan kiezen om te reageren en deel te nemen aan de uitwisseling.

De interactieve beleving kan bovendien worden versterkt door hypertekstualiteit. Met behulp van hypertext en actieknoppen op en rond de video kan worden doorverwezen naar nadere instructievideo’s, andere relevante media en gebruikte naslagwerken. Op deze manier kan ook worden ingespeeld op wat er leeft bij leerlingen, door een connectie te maken met populaire digitale cultuur. Jort maakt

echter ook hier opvallend weinig gebruik van. Mogelijkheden voor uitwisseling en een meer interactieve omgang met historische informatie blijven daardoor onbenut. Het is daarom zeer de vraag of de video’s van jort leiden tot de kritische en vruchtbare uitwisseling tussen maker en publiek (of leraar en leerlingen) die digital publiekshistorici graag zouden zien.

Ook bij de kwaliteit van jort kunnen vanuit publiekshistorisch perspectief een aantal kritische kanttekeningen worden gezet. De inhoudelijke kwaliteit is in het vorige hoofdstuk besproken. Daaruit bleek dat een aantal zaken beter kunnen, maar dat Van Oort een aantal zaken wel degelijk goed doet. De kwaliteit van de video’s bestaat verder ook uit de uiterlijke vormgeving en technische kwaliteit. Beide zijn van invloed op de ervaring. Historicus Michael O’Malley zegt hierover: ‘the look and feel of a website are part of its ideology, part of its thesis or argument.’296 En ook uit ander onderzoek blijkt

dat uiterlijke vormgeving grote invloed heeft op de aantrekkelijkheid en het gebruiksgemak van de ICT voor gebruikers.297 De technische kwaliteit duidt met name

op de video- en geluidskwaliteit. Voor een modern publiek moet deze kwaliteit eigenlijk optimaal zijn. Dat betekent: in lijn met de actuele video- en geluidsstandaarden. Als de technische kwaliteit hier niet aan voldoet zullen veel kijkers worden afgeleid door de slechte kwaliteit of zelfs helemaal afhaken.298

Het is moeilijk om vast te stellen wat ‘goede’ of ‘mooie’ vormgeving en webdesign precies inhoudt. Schoonheid en functionaliteit zijn immers zeer subjectief. Voor digitale media geldt David Hume’s betoog over schoonheid wellicht nog meer dan voor traditionele media: ‘Beauty is no quality in things themselves: It exists merely in the mind which contemplates them; and each mind perceives a different beauty.’299 Ik kan

daarom alleen maar vanuit mijn eigen opvatting spreken als ik stel dat de video’s van

jort wat betreft vormgeving veel te wensen over. Ik geloof dat een eigen en strakkere

vormgeving, in plaats van het huidige PowerPoint-design, de algemene uitstraling van

296 Michael O’Malley, ‘Building effective course sites: some thoughts on design for academic work’, Inventio 2.1 (2000) 1-8, aldaar 3. online versie: http://chnm.gmu.edu/digitalhistory/links/pdf/chapter4/4.4.pdf (geraadpleegd 10 juni 2016). 297 Jingjing Liu en Xiangmin Zhang, ‘The impact of presentation vs. interaction design on user satisfaction with digital libraries’, Proceedings of the American Society for Information Science and Technology 46-1 (2009) 1–22. 298 Cohen en Rosenzweig, Digital History. 299 David Hume, ‘Of the Standard of Taste’ in: David E. Cooper ed., Aesthetics: The Classic Readings (Oxford 1997), 80.

de video’s flink zouden verbeteren. Ik denk dat dit de video’s aantrekkelijker zou maken voor leerlingen om naar te kijken.

En ook de technische kwaliteit kan beter. Sinds de oprichting van jort in 2011 heeft de kwaliteit van audio en video enorme stappen gemaakt. De opname apparatuur die Van Oort nu gebruikt is daarom eigenlijk alweer ouderwets en voldoet niet meer aan de huidige eisen. Dat leerlingen dit storend vinden blijkt uit opmerkingen onder de video. ‘Het énige nadeel aan deze filmpjes zijn de hapertjes van de microfoon-opname’, stelt bijvoorbeeld JayDee3 onder een van jort’s video’s.300 Hoe leraren en leerlingen dit

verder in de praktijk ervaren zal in het volgende uitgebreider hoofdstuk aan bod komen. Natuurlijk gaat de ontwikkeling van audiovisuele techniek tegenwoordig zo snel dat de kwaliteit van de huidige video’s snel gedateerd is. De instructievideo’s van vandaag zullen het publiek van morgen eigenlijk per definitie minder aanspreken. En ook het geschiedenisonderwijs ontwikkelt zich (zoals we in hoofdstuk zagen) waardoor

jort gedwongen is steeds weer te vernieuwen, om aansluiting te houden met het publiek.

Dit maakt jort (en alle digital history) niet erg duurzaam. Van Oort en andere makers van instructievideo’s zullen rekening moeten houden met deze realiteit.

Tot slot roepen de leesbaarheid en passiviteit van jort vanuit publiekshistorisch perspectief ook vragen op. Bijvoorbeeld: hoe beïnvloedt de digitale omgang met geschiedenis in de instructievideo’s, traditionele manieren van leren over het verleden? Kan de multimediale en summiere presentatie van geschiedenis in de video’s ook onbedoeld bijdragen aan een oppervlakkiger soort omgang met het verleden? Op basis van de analyse van jort in deze scriptie kan ik geen antwoord geven op deze vragen. Maar vanuit een publiekshistorisch en Digital History perspectief bezien, verdienen deze vragen wel degelijk een antwoord.

Om de woorden van Cohen en Rosenzweig nog maar eens aan te halen: ‘Doing digital history well entails being aware of the technology’s advantages and disadvantages, and how to maximize the former while minimizing the latter’.301 Als

leerlingen instructievideo’s, als ook andere digitale leermiddelen, blijven gebruiken voor het leren van geschiedenis is meer inzicht in de lange termijn effecten van leren voor geschiedenis met ICT noodzakelijk. Daarvoor is het ook belangrijk om in beeld te

300 JORTgeschiedenis, ‘4. De Republiek in een tijd van vorsten’, 15 februari 2012, website YouTube.

https://www.youtube.com/watch?v=mATpLSW5BFU (geraadpleegd 25 juni 2016).

301 Cohen en Rosenzweig, Digital History, 2.

brengen hoe de instructievideo’s in de praktijk worden ervaren. Daarom zal het sluitende hoofdstuk praktijkervaringen met de filmpjes verkennen en kijken of deze overeenkomen met de conclusies uit dit hoofdstuk.

3.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is een analyse gemaakt van de instructievideo’s van JORTgeschiedenis.. De enorme populariteit van jort op YouTube lijkt te suggereren dat leerlingen zijn video’s veel gebruiken. Met name de video’s over de tien tijdvakken worden veel bekeken. Oorspronkelijk zijn de video’s van Joost van Oort bedoeld als pedagogisch middel om meer tijd in normale lessen te creëren. Tegelijkertijd suggereren de hoge kijkersaantallen dat leerlingen de video’s inmiddels ook zelfstandig gebruiken. Zo hebben de video’s een significante betekenis voor de manier waarop leerlingen geschiedenis leren. Dit maakt de inhoudelijke analyse van jort ook als casestudy voor de instructievideo’s in het algemeen, zeer relevant.

De inhoud van deze video’s is allereerst vanuit vakdidactische perspectief geanalyseerd met het observatie-instrument Teach HTR. Uit een eerste beschouwing bleek dat Joost van Oort vooral video’s aanbiedt waarin hij chronologisch de leerstof uit het lesboek bespreekt. Van Oort legt hierin op een klassieke wijze uit, die lijkt op de klassikale uitleg die veel geschiedenisdocenten normaal in hun les geven. Dit is een sterk docent-gestuurde manier van onderwijzen waarbij weinig interactie plaatsvindt. Van Oort legt uit, de kijker luistert. Ondertussen zijn in de video PowerPointslides te zien met teksten, schema’s en afbeeldingen.

Uit het onderzoek met behulp van het Teach HTR observatie instrument blijkt dat

jort vooral gericht is op kennisoverdracht. Historisch denken en redeneren wordt in

beperkte mate onderwezen. De video’s dragen hier vooral aan bij doordat Van Oort historisch denken en redeneren impliciet demonstreert in zijn uitleg. In deze uitleg doet hij dit op verschillende manieren (hij laat alleen na om uit te leggen waarom het verleden niet bezien moet worden vanuit hedendaagse morele kaders) en laat zo wel zijn bekwaamheid zien als docent. Echter vindt het communiceren van lesdoelen, het gebruiken van bronnen, het tonen van meerdere perspectieven en expliciet uitleggen minder plaats.

Daarom kan geconcludeerd worden dat de video’s vanuit didactisch oogpunt op een aantal punten verbeterd kunnen worden. Allereerst zou de kwaliteit van de video’s verbeteren door zowel voor- als achteraf lesdoelen te noemen. Verder maken de meeste video’s beperkt gebruik van bronnen. Dit is voor een deel te begrijpen. Aangezien de video’s in weinig tijd veel leerstof behandelen ligt het misschien niet voor de hand diepgaande analyses te maken van historisch materiaal. Aan de andere kant lijken de instructievideo’s juist uitermate geschikt om op sommige momenten wel dieper in te gaan op bronnen. Zoals uit het vorige hoofdstuk bleek, kan de digitale omgang met bronnen juist veel mogelijkheden bieden Met moderne software kost het weinig geld en (relatief) weinig moeite om dit in de video’s op te nemen.

Daarbij zou Van Oort ook op een actievere manier in zijn uitleg stil kunnen staan bij bronnen. Bijvoorbeeld door leerlingen stil te laten staan bij begrippen die in een bron herkend kunnen worden. Ook zou het waardevol zijn om vaker stil te staan bij de rol van bronnen in historische verklaringen of bij de iconische functie van afbeeldingen. Juist door dit soort ‘technieken’ in de lopende uitleg te integreren, worden leerlingen uitgedaagd op een hoger denkniveau met de leerstof om te gaan. De inhoud van de video’s is aldus te verrijken door enerzijds nog vaker gebruik te maken van bronnen ter illustratie (vooral om de opbouw van oriëntatiekennis te ondersteunen) en anderzijds als oefening of demonstratie van historisch denken.

Verschillende perspectieven komen wel aan bod in de instructievideo’s. Echter, daarin wordt zelden stilgestaan bij meerdere mogelijke interpretaties van het verleden. Opnieuw is begrijpelijk dat de video’s hier niet te diep op in kunnen gaan. Het zou desondanks een kwalitatieve toevoeging zijn als dit op bepaalde momenten wordt verduidelijkt. Dat kan bijvoorbeeld door duidelijk te maken dat opvattingen over het verleden onderhevig zijn aan verandering of hoe sommige opvattingen meer aandacht krijgen dan andere. Door dergelijke kanttekeningen in een uitleg te plaatsen verduidelijkt de docent dat er verschillende interpretaties zijn en dat geschiedenis gelaagd is.

Tot slot maakt Joost van Oort zijn denkstappen zelden expliciet in de video’s. Hierdoor wordt een deel van het educatief potentieel niet benut. Belangrijke denkstappen die jort demonstreert lopen zo de kans te worden gemist. Door explicieter te zijn over keuzes en denkstappen, zou Van Oort duidelijker maken aan leerlingen hoe

historisch denken en redeneren werkt. Het zou de kwaliteit van de instructievideo’s daarom verhogen als hij dit vaker zou laten terugkomen in zijn uitleg.

De video’s over de tijdvakken zijn aldus vooral gericht op kennisoverdracht en het uitleggen van de grote lijn. Joost van Oort beaamt dit ook in interviews. Opmerkelijk is echter dat hij in de video’s over historische vaardigheden eigenlijk toch iets anders doet. Hier integreert van Oort allerlei elementen in zijn uitleg die in de algemene video’s maar beperkt terugkomen. Hij communiceert lesdoelen duidelijker, gebruikt bronnen beter, laat meerdere perspectieven zien en geeft expliciete instructie over zijn denkstappen. Deze video’s bieden daarom een instructie van hogere kwaliteit. Als Van Oort deze methode van instructie ook zou toepassen bij de tijdvak-filmpjes zouden ook deze beter bijdragen aan historisch denken en redeneren. Vanuit vakdidactisch oogpunt zijn er aldus een aantal concrete zaken die jort beter zou kunnen doen. Tegelijkertijd doen de instructievideo’s ook een aantal dingen behoorlijk goed. Ik geloof daarom dat, als ze op een juiste manier worden gebruikt als een van de leermiddelen, ze leerlingen zeker kunnen helpen om te leren voor/over geschiedenis

De publiekshistorische analyse zet nog wel een aantal kritische kanttekeningen bij dit oordeel. Vanuit dit perspectief is het goed dat de video’s toegankelijk zijn, tekst, beeld en geluid gebruiken en het scala aan leermiddelen voor geschiedenis uitbreiden. Tegelijkertijd laten de instructievideo’s behoorlijk veel kansen liggen. De filmpjes bieden bijvoorbeeld nauwelijks concrete aanknopingspunten voor leerlingen om actief met de leerstof aan de gang te gaan. Dat is jammer, aangezien er veel mogelijkheden zijn om de video’s interactiever te maken, bijvoorbeeld door het platform er om heen actiever te gebruiken. Maar ook zonder dit platform zouden de video’s ‘actiever’ kunnen worden gemaakt. Actieve kennisverwerking kan bijvoorbeeld gestimuleerd kunnen worden door zo nu en dan een open vraag te stellen of kijkopdrachten in de video te integreren. Ook worden digitale visualisaties en animaties om historische processen te verduidelijken en leerlingen op meer aantrekkelijke wijze te informeren eigenlijk niet gebruikt. Ook wordt niet verwezen naar populaire historische cultuur, terwijl leerlingen buiten het klaslokaal hier juist veel mee bezig zijn. Kansen om leerlingen meer te interesseren voor het vak, en het verleden in het algemeen, worden daardoor niet optimaal benut. Zowel de didactische en publiekshistorische analyse concluderen dat de instructievideo’s op een aantal punten beter kunnen. Maar om concrete suggesties voor verbetering te geven moet eerst duidelijk worden hoe leerlingen en leraren de video’s in

de praktijk ervaren. Daarom zullen deze praktijkervaringen in het volgende en laatste hoofdstuk van dit onderzoek in beeld worden gebracht.

4. Praktijkervaringen met instructievideo’s op YouTube

‘Goed onderwijs wordt niet gemaakt door de politiek in Den Haag, niet door schoolbesturen, niet in directiekamers en ook niet door de afdelingsleider. Wat zij doen helpt of remt, maar wat de docent doet in de klas in het directe contact met leerlingen is beslissend. Hun vakmanschap geeft de doorslag.’302

Simon Ettekoven

In dit vierde hoofdstuk wordt gekeken in hoeverre de theoretische inzichten uit de eerdere hoofdstukken aansluiten bij praktijkervaringen met de online instructievideo’s. Hiervoor zijn vraaggespreken gevoerd met geschiedenisleraren en bovenbouw leerlingen op twee middelbare scholen in Amersfoort en in Amsterdam. Deze gesprekken zijn kleinschalig en exploratief van aard. Ze geven naar mijn idee echter wel een belangrijke indicatie van de opvattingen die in de praktijk van het