• No results found

De Goddelijke Harmonische wetten voor de Ziel

Nu wij het leven op Aarde volgen, komt bovendien de ruimtelijke bezie-ling tot ons bewustzijn en weten wij, wat de „Universiteit van Christus” van ons leven verlangt. Tot ons komt er woordelijk:

„Volg eerst de „Goddelijke Harmonische Levenswetten” voor de ziel als mens; hierna spreken vanzelf de disharmonische wetten, doch die heeft de

„Almoeder” niet geschapen!”

Even later, wanneer wij ons bewustzijn op het Universum afstemmen, ho-ren wij opnieuw:

„Zon, Maan en Aarde hebben geen disharmonie geschapen. Het Univer-sum heeft géén disharmonie gekend! Maar hoe is het leven op Aarde? Wat heeft de mens zich daar eigen gemaakt? Volg dat en gij legt fundamenten voor uw leven en voor God. Eerst dán leert de mens zichzelf kennen.”

Thans kunnen wij dan ook vergelijkingen maken. Niet alléén voor het leven op Aarde, doch voor ziel, geest en persoonlijkheid, voor het vader- en moederschap, het huwelijk, het geluk, voorspoed, rechtvaardigheid, voor miljoenen gevoelens, die de mens als man en vrouw te beleven heeft, doch waarvan hij het geestelijke bewustzijn nog niet bezit. Die levenswetten moet hij zich nog eigen maken. Wij kennen het bewustzijn van Moeder Aarde en ook van haar leven. Wij weten hoe de mens leeft en wélke wetten hij verstof-felijkt heeft, wij weten bovendien, dat hij nog aan de geestelijke bewustwor-ding moet beginnen. Wij wandelen over de Aarde en volgen het ontstaan van de levensgraden, niet alléén voor de prehistorische tijdperken, doch bo-vendien voor het huidige stadium. En wanneer wij zover zijn gekomen, zegt meester Alcar:

„Voordat wij verder kunnen gaan, u hebt het Goddelijke woord gehoord, moeten wij allereerst de harmonische wetten volgen. Wij weten, hoe de Maan haar leven geschapen heeft. Wij weten bovendien, dat de bijplane-ten niets anders dan harmonie hebben gekend en dat er dus voor de ruimte géén stoornissen zijn ontstaan. Doordat wij het organisme hebben gevolgd, leerden wij die wetten kennen en zijn thans in staat ze voor de ziel als mens en haar persoonlijkheid te ontleden. Maar wáár zijn wij aan disharmonie be-gonnen? Op Mars, als de „Tweede Kosmische Levensgraad” hebben wij reeds disharmonie geschapen. Waardoor is die ellende ontstaan, meester Zelanus?”

„Doordat de mens daar zich te vroeg aan het leven heeft vergrepen.”

„Inderdaad, dat is het antwoord. Maar, wij hebben daar geen oorlogen gekend. Toch heeft de éne mens de andere vernietigd. Om die wetten

over-tuigend te beleven, keren wij even tot de Tweede Kosmische Levensgraad terug.”

In slechts enkele seconden hebben wij die afstand, die voor de geleerde miljoenen lichtjaren bezit, afgelegd. Wij betreden de planeet en volgen de mens. In enkele seconden hebben wij die ruimte afgelegd, omdat wij ons verplaatsen door ons bewustzijn, het éénzijn met al het leven. André heeft die wetten duizenden malen beleefd en zijn wij toe in staat. En onmiddellijk zien wij deze mens, de mens van de Tweede Kosmische Levensgraad en kunnen dat leven volgen, meester Alcar zegt nu:

„U ziet het, mijn broeders, wij volgen opnieuw de hoogste levensgraad voor deze ontwikkeling, om vast te stellen, of wij mensen hier reeds aan dis-harmonie zijn begonnen. Waaraan kunt gij dat vaststellen, meester André-Dectar, nu wij dit dierlijke leven, dit huisgezin volgen. U ziet, daar leeft man en vrouw. Ook het kind is aanwezig. En wij zien hier reeds, dat dit huisgezin, dit span, één geheel is. De mens leeft in de oerwouden; wat de Aarde bezit voor het huidige stadium, dat is hier nog niet aanwezig, ook op Aarde niet, dat zal echter voor Moeder Aarde tot stand worden gebracht en wil zeggen, dat de mens zich een maatschappij zal opbouwen.

Deze mensen leven dus in een wildernis, het leven kent hier niets anders en weet niet beter. Doch ik zie iets, waaraan ik disharmonie beleven moet, waardoor ik de disharmonie reeds voor deze levens moet vaststellen. Kunt gij mij nu antwoorden?”

„Ja, mijn meester, ik ben gereed. Ik zie hier, dat deze ouders drie kinderen bezitten. En dat is de disharmonie voor deze levens.”

„Dat is waarheid! Dit is het! Deze mensen als prehistorische wezens be-leven reeds de disharmonie. Omdat zij drie kinderen bezitten, hebben zij thans die disharmonische wetten te aanvaarden, want voor God en „ZIJN”

ruimten, voor het vader- en moederschap, voor de „Wedergeboorte”, kúnnen zij maar twee kinderen scheppen en baren, méér is niet noodzakelijk en méér zielen aantrekken is niet eens mogelijk. En dit is nu een disharmonisch fun-dament voor de ziel als mens en heeft zij hier al te aanvaarden.

Is dit niet wonderbaarlijk, ook al beleven wij disharmonie? Gij weet, hier leven miljoenen mensen tezamen. Elke levensgraad vertegenwoordigt dat getal en is thans één levensgraad voor de zeven stadia, die wij voor het men-selijke organisme beleven. Dalen wij hier tot de eerste levensgraden voor het menselijke organisme af, dan zien wij, dat alléén de zesde en de zevende levensgraden die disharmonische wetten beleven, omdat de eerste levensgra-den nog niet aan die omvang zijn begonnen. Dat hier reeds disharmonie aanwezig is, komt alleen, doordat de mens zich aan het leven van God heeft vergrepen. Dat is door „moord” geschied!

Door moord ... schept de mens disharmonie, een disharmonie, die onmid-dellijk het „wedergeboren worden” verstoort. Door moord, schept de mens disharmonie en staat hij voor deze wetten, want de schepping én één levens-graad, moet verdergaan of er komen ruimtelijke stoornissen en zou de mens in staat zijn de Goddelijke schepping te vernietigen. Wij beleven hier dus bijzondere levenswetten. Hier stellen wij baring en schepping vast, jazeker, doch de mens is aan afbraak begonnen. Dát geval, dit gebeuren, is ook door de Bijbel beschreven, doch is in strijd met de werkelijkheid! Dat gepraat van de Bijbel heeft niets te betekenen, omdat wij de wetten anders zien en le-ren kennen. Dat God de mens uit „ZIJN” paradijs heeft gejaagd, is ónzin!

Maar wél heeft de mens zichzelf uit dat paradijsbestaan getrapt, doordat hij het andere leven als mens neersloeg! En toen ontstond de éérste moord!

Voelt gij dit? Toen die éérste moord geboren was, stond deze mens voor zijn gevolgen. En die gevolgen zien wij nu. Deze mensen hebben drie kinderen, doch zij kunnen er slechts „Twee” bezitten. De mens schept en baart twee zielen, geeft daaraan het eigen leven, schept en baart twee organismen en is het Goddelijke gebeuren, zodat hij tot de stoffelijke planeet kan terugkeren.

Indien deze mensen zich dus niet aan het andere leven hadden vergre-pen, dan waren hier geen disharmonische wetten geboren. Nu de man of de moeder zich door haat of iets anders aan het leven vergrepen heeft, dwingt de eigen levensgraad de ziel om méér leven te baren. Maar wat wil dit nu zeggen? Waar komen die levenswetten nu vandaan? U voelt, wij staan voor wonderlijke gebeurtenissen, die de mens thans reeds te beleven krijgt, doch waardoor hij zichzelf uit de Goddelijke Harmonie heeft verstoten.

Waarlijk, de mens had een paradijs kunnen beleven. Maar kijk even naar het kind van Moeder Aarde? Daar leven ouders die tien kinderen bezitten en méér nog, en dat is disharmonie! Dat zal de mens niet kunnen begrijpen, doch de „Universiteit van Christus” geeft ook dat antwoord, wij zullen die levenswetten nu ontleden.

Aanvaard nu, dat de mens aan zijn eigen disharmonie is begonnen en dat de „Albron”, het Allicht, de Alziel, de Algeest, het Alvader- en moederschap, géén disharmonie heeft gekend.

Maar dit is het gevoel waarover de Bijbel zich zo dik maakt. De mens heeft van verboden vruchten gegeten. Voelt gij die ónzin? De boom des levens, is het. Maar wat nu? De slang is het kwaad. En dat kwaad heeft de mens nu te aanvaarden, dat zegt de Bijbel! Hoe kinderachtig naïef dit alles is, het woord van de Bijbel het kind van Moeder Aarde geeft, moet u thans wel duidelijk zijn. En ook daarvoor hebben wij nieuwe fundamenten te leggen. In de eerste plaats leg ik thans voor de „Universiteit van Christus” vast:

Wat de Bijbel zegt over het scheppingsverhaal, is in strijd met de

werkelijk-heid!

Dat de mens uit het paradijs is verjaagd, is in strijd met de werkelijkheid!

Dat de mens van de verkeerde boom gegeten heeft, is ónzin!

Dat er een slang is geweest om die eerste Adam en Eva te bedriegen, heeft géén universele betekenis en is het gepraat van een kind!

De éérste Adam en Eva zijn op de Maan geboren!

De mens heeft zich vergrepen aan het andere leven als mens!

En dát is de disharmonie, die de mens thans te aanvaarden heeft, doch is heel iets anders dan de Bijbel ervan zegt!

Op Aarde komen wij daarop terug, om ook daar de wetten voor de Bijbel én het kind van God te ontleden, zodat de Bijbel anders wordt gelezen en kan het kind van Moeder Aarde de eigen vergelijkingen maken. Wij moeten deze wetten voor de „Universiteit van Christus” beleven en vastleggen.

Wat zien wij nu, mijn broeders? Dat het verhaal van de Bijbel volkomen verzinsels zijn. Géén woord heeft directe afstemming op het Goddelijke ge-beuren en kunnen wij thans volgen! Géén woord is waarachtig! Niets van dat alles heeft natuurlijke én Goddelijke afstemming, die betekenis is er niet!

Armoedig en onbewust van de levenswetten, hebben de Bijbelschrijvers iets aan het leven op Aarde gegeven om de disharmonische wetten, die het kind van Moeder Aarde te beleven heeft, goed te praten, doch daarmee komt het leven van God niet verder en is er van geestelijke ontwaking ook géén sprake!

Wie dat onzinnige verhaal heeft bedacht, dat doet er niets toe, maar mil-joenen mensen geloven nóg al die narigheid. Al die nonsens worden ook nu nog aanvaard! En dat is verschrikkelijk voor de twintigste eeuw!

Zeker, de mens is hier aan disharmonie begonnen, hij heeft ruzie gekregen met één lid van zijn stam en toen begon de ellende. Is dit ellende? Néén, maar wél disharmonische handelingen, die de mens tot het scheppen en ba-ren voeba-ren en niets met verjaging uit dat paradijs te maken heeft. Want u ziet het, het leven gaat verder.

De mens baart hierdoor méér levens, en is ook in staat om die levens, als de ziel dus, aan te trekken. Of deze mensen vroeger ook duizendmaal het éénzijn hebben beleefd, er werden géén kinderen geboren, omdat dit niet mogelijk is. En dat is het wonder voor deze afstemming, mijn broeders, om-dat wij hierdoor in staat zijn op Aarde ál deze disharmonische wetten te ont-leden. De mens op Aarde leeft ín en ónder een ellende, die afschrikwekkend is, maar wij kunnen straks al die ellende ontleden! Tot de laatste en de éérste gedachte is dat mogelijk!

Deze mensen bezitten drie kinderen. Daarginds ziet gij, bezit de mens

„twee” kinderen en dat is harmonie. Maar deze mensen nu, deze van drie kinderen, beleven, zonder dat zij het beseffen hun eigen disharmonie. Voor

de wedergeboorte moeten zij voor zichzelf twee kinderen baren, willen zij tot het stoffelijke leven kunnen terugkeren. Dat ging miljoenen jaren goed, totdat, zoals wij nu zien, de éne mens de andere doodsloeg en toen is die disharmonie begonnen. Nu hebben deze levens drie kinderen groot te bren-gen, wíl de eigen levensgraad zich staande houden. Gij weet reeds wat dit te betekenen heeft. De hoogste levensgraad nu, zorgt voor het verdergaan.

Doordat de mens te vroeg het leven heeft verlaten, kan de ziel als mens niet op Kosmische tijd tot het stoffelijke leven terugkeren. En zou dat uitroeien van mensen opgevoerd worden, zoals wij op Aarde kennen en beleven, dan ontstaat ook hier een geestelijke chaos. Maar omdat deze mensen nog niet aan die slachting zijn begonnen, de middelen niet bezitten om de massa af te maken, zien wij hier slechts déze wetten. Maar dat neemt niet weg, dit is disharmonie!

Dit is alles wat wij voor de Tweede Kosmische Levensgraad moeten én kunnen beleven, ándere disharmonische mogelijkheden kent men hier niet.

De ellendige ziekten, die men op Aarde wél bezit, kent men hier niet, omdat de mens híér tóch, ondanks alles, zijn eigen levensgraad heeft beschermd. En ook dat hebben wij straks op Aarde te volgen en te ontleden.

Immers, op Aarde kent men vele ziekten, die door de verzwakking van en voor het organisme zijn ontstaan. Dat komt, omdat de mens op Aarde zich met ál de zeven levensgraden verbonden heeft en dat daardoor kinderen zijn geboren. De zevende levensgraad voor het menselijke organisme heeft zich daar gesplitst met de derde, de derde met de eerste, de eerste met de vierde en zo verder, doch daardoor is de natuurlijke én de kosmische afstemming voor het organisme bezoedeld. Die wetten hebben wij voor de boeken „Het Ontstaan van het Heelal” reeds beschreven en kunnen ze dus ook nu aan-vaarden.

Hier is dat nog niet gebeurd. De mens hier heeft zich niet vrijgemaakt van zijn levensgraad, omdat deze stammen zich, voor die andere, dus la-gere of hola-gere levensgraden hebben afgesloten. Zij hebben hierdoor dus geen afbraak kunnen beleven, die Moeder Aarde en haar kinderen wel kent en waardoor voor de mens ál die stoffelijke ellende is ontstaan.

Hier op de Tweede Kosmische Graad is dat vast te stellen. En die afbraak is alleen door het vernietigen van een mens naar voren getreden. Het is juist daardoor, dat de „wedergeboorte” die disharmonie te aanvaarden kreeg; door moord, de vernietiging van ’n mens, thans echter één levensgraad, bracht dat disharmonie voor het vader- en moederschap en ís alles, wat de mens op deze planeet aan disharmonie te beleven kreeg.

Méér disharmonie is hier niet te beleven, mijn broeders, omdat deze mens die hogere bewustwording nog niet bezit. Zo gaat de mens verder en zal ten

slotte het uiteindelijke stadium bereiken, hij krijgt de bijplaneten voor de Aarde te beleven, doch hoe verder hij komt, des te bewuster begint hij aan zijn afbraak. En thans baart de moeder reeds drie en vijf kinderen, om goed te maken wat zij door haar levens afgebroken heeft én om haar eigen levens-graad te beschermen. Het machtige harmonische wonder nu van God ís, dat de mens thans een ziel kán aantrekken, dat voordien nog niet mogelijk was.

Dit zijn disharmonische levenswetten en hebben wij te volgen, maar wan-neer wij op Aarde zijn, is die disharmonie afschrikwekkend. Dat verschil is ontzettend, doch dan betreden wij het huidige stadium. Nietwaar, op Aarde leven er moeders, die twintig kinderen baren. Mijn hemel, voelt gij die disharmonie? Doch het verwondert u niets, wanneer gij het menselijke bewustzijn van Moeder Aarde kent. Wij weten immers, hoe het kind daar heeft geleefd. Maar op de Tweede Kosmische Levensgraad is dat níét te be-leven. Ik zei u zo-even reeds, hóé de mens zichzelf ook beleven wil, ook al ondergaat hij tienduizendmaal het menselijke éénzijn, hij kan hier géén zie-len aantrekken, er worden géén kinderen door geboren, omdat al het leven, man en vrouw dus, slechts twee levens baren, waardoor zij hun reïncarnatie verzorgen en verzekeren. En dit is een machtige waarheid en hebben wij te aanvaarden.

Gaan wij terug tot de eerste bijplaneten van de Maan af dus, dan zien wij dat de levenswetten voor het vader- en moederschap nog niet bezoedeld zijn.

En dat wil ons zeggen, hoe meer bewustzijn de mens krijgt, hij bovendien steeds meer wil bezitten en beleven, doch thans vergrijpt hij zich aan een andere levensgraad en bezoedelt tenslotte zichzelf, schept disharmonie.

Ook in het oerwoud op Aarde beleven wij deze disharmonische wetten.

Hoe verder wij thans komen, des te erger wordt deze afbraak, want de vol-gende planeten voeren ons tot méér bewustzijn, tot meer bezit en voelen en denken. De mens begint te moorden, doch dat heeft de „Almoeder” niet gewild. Wij kunnen dus voor de „Universiteit van Christus” vastleggen:

De mens baart voor de „Universele Wetten” als de wedergeboorte, slechts

„twee” kinderen, waardoor de mens zichzelf voor de wedergeboorte be-schermt.

Wanneer de mens méér kinderen baart, is dát reeds disharmonie!

Máár, mijn broeders, wanneer wij het huidige stadium beleven, betreden wij weer andere wetten, mogelijkheden nu, voor de levensgraden, waardoor de mens van één levensgraad de universele harmonie weer verzorgt. De moe-der die nu tien en meer kinmoe-deren baart, dat moeten wij beleven en hebben wij bovendien weer te aanvaarden, dient nú of leeft voor haar eigen dishar-monisch bestaan. Dat dienen wil zeggen, dat zij goedmaakt wat een andere moeder niet wil óf heeft vermoord. Het zegt ons dan, dat de éne moeder

„moeder” ís en de andere die Goddelijke „wet” als moederschap nog niet be-zit, waarvan wij voor het huidige stadium alle mogelijkheden zullen volgen.

Eerst dán begrijpt de mens zijn baren én scheppen.

Dát de éne moeder tien kinderen krijgt en de andere niet één, is dishar-monie óf het voert ons meteen tot de geestelijke levensgraad én tot andere wetten. En ook die wetten zullen wij leren kennen, doch nu staan wij voor de menselijke persoonlijkheid, de ziel met haar „oorzaak en gevolg” of voor haar karmische levenswetten, die zij zélf geschapen heeft!

Het huidige stadium is voor de mens, het kind van Moeder Aarde een chaos, tal van ellendige levenswetten en levensmogelijkheden hebben het pa-radijs bezoedeld. Er is géén reine liefde meer te beleven op Aarde en wie daar nog menselijk geluk bezit, staat toch, ondanks zijn eigen bezit, voor een we-reld van disharmonie en is de schuld van man en vrouw. God heeft waarlijk een paradijs voor Zijn leven geschapen, doch de mens heeft zich uit dat para-dijs verbannen. Niet door een slang, noch door God, die kwaad werd, doch door de menselijke levensgraden voor het vader- en moederschap. Doordat hij aan moord én vernietiging is begonnen, is de mens, zijn wij losgeslagen van onze Goddelijke ankers en hebben wij thans voor de Aarde te beleven en te aanvaarden!

U voelt het zeker, mijn broeders, voor de ruimte is er géén disharmonie geschapen. Zon, Maan, planeten en sterren beleven harmonie en dat zijn de Goddelijke harmonische levenswetten voor de ziel als mens. Ook het dier heeft die levenswetten te beleven, doch die volgen wij later en ook dan staan wij voor de Goddelijke rechtvaardigheid.

De mens bezit nu dus géén rechtvaardigheid meer, als levenswetten gezien, daar hij die rechtvaardigheidswetten bezoedeld heeft. In de ruimte is ál het leven nóg harmonisch en niets heeft die harmonie kunnen verstoren. Dat

De mens bezit nu dus géén rechtvaardigheid meer, als levenswetten gezien, daar hij die rechtvaardigheidswetten bezoedeld heeft. In de ruimte is ál het leven nóg harmonisch en niets heeft die harmonie kunnen verstoren. Dat