• No results found

II. ONDERZOEK

4. Resultaten verkennend onderzoek

4.3. De gevolgen van slachtofferschap van pestgedrag

Dit gedeelte van het hoofdstuk staat in het licht van onderzoeksvraag drie, waarin we trachten te achterhalen welke gevolgen het sterkst samenhangen met slachtofferschap van klassiek en elektronisch pesten. Achtereenvolgens komen de drie deelvragen aan bod die nagaan wat de mogelijke impact is van pesterijen op het psychosociaal welzijn, evenals in welke mate deze impact verschilt bij traditioneel versus digitaal pestgedrag. Nadien formuleren we het antwoord op onderzoeksvraag drie.

4.3.1. De impact van traditioneel slachtofferschap op het psychosociaal welzijn

Vooreerst bestuderen we de mogelijke psychosociale impact van slachtofferschap van klassiek pesten. De literatuurstudie suggereerde immers dat slachtoffers (zowel exclusieve slachtoffers als pester/slachtoffers) meer problemen m.b.t. het psychosociaal welzijn vertonen. Dit zullen we in wat volgt onderzoeken aan de hand van de variabelen eigenwaarde, angst, depressie en hopeloosheid. Deze variabelen zijn allen bij benadering normaal verdeeld in de totale steekproef. De histogrammen die dit aantonen kunnen worden geraadpleegd in bijlage 10. Op basis van de procedure ‘visual binning’307

verdelen we elk van deze variabelen in vier groepen (zeer lage score – lage score – hoge score – zeer hoge score). We bestuderen het totaal aanwezige slachtofferschap in de steekproef, wat bestaat uit het slachtofferschap van de exclusieve slachtoffers én dat van de pester/slachtoffers. Tabel 30 geeft weer in welke mate al deze slachtoffers kunnen gesitueerd worden binnen de vier groepen. Met het oog op een optimale vergelijking worden ook de gegevens van de niet-slachtoffers (gevormd door de exclusieve pesters en de noch pesters noch slachtoffers) weergegeven. Vervolgens geeft tabel 31 de sterktes aan van de correlatie tussen slachtofferschap en de onderzochte psychosociale kenmerken.

Legende: Zeer laag: score < - 1 standaardafwijking

Laag: score tussen - 1 standaardafwijking en gemiddelde Hoog: score tussen gemiddelde en + 1 standaardafwijking Zeer hoog: score > + 1 standaardafwijking

Tabel 30: Psychosociale kenmerken naargelang slachtofferschap of niet-slachtofferschap inzake traditionele pesterijen

Procent (absoluut aantal tussen haakjes)

Zeer laag Laag Hoog Zeer hoog

Eigenwaarde Slachtoffers 34.6 (71) 37.1 (76) 21.0 (43) 7.3 (15) Niet-slachtoffers 10.4 (68) 27.9 (182) 41.0 (267) 20.7 (135) Angst Slachtoffers 4.8 (10) 30.3 (63) 31.7 (66) 33.2 (69) Niet-slachtoffers 15.9 (103) 47.5 (308) 25.0 (162) 11.6 (75) Depressie Slachtoffers 4.8 (10) 26.2 (55) 32.9 (69) 36.2 (76) Niet-slachtoffers 19.2 (126) 42.9 (282) 26.0 (171) 11.9 (78) Hopeloosheid Slachtoffers 7.4 (15) 30.2 (61) 37.6 (76) 24.8 (50)

Niet-slachtoffers 13.9 (87) 44.9 (282) 33.9 (213) 7.3 (46)

Tabel 31: Correlaties traditioneel slachtofferschap en psychosociaal welzijn Eigenwaarde Angst Depressie Hopeloosheid -0.451*** 0.426*** 0.466*** 0.331*** *** Statistisch significant op het niveau p < 0.001

Bovenstaande tabel geeft aan dat de correlatie tussen eigenwaarde en slachtofferschap -0.451 bedraagt. Slachtoffers van traditionele pesterijen vertonen aldus een significant lagere eigenwaarde dan hun niet gepeste medestudenten. Dit zien we eveneens aan de verdeling over de scores: respectievelijk 34.6 % en 37.1 % van de slachtoffers rapporteert een zeer lage of lage eigenwaarde, daar waar dit bij de niet-slachtoffers slechts 10.4 % en 27.9 % bedraagt. Daarnaast vertoont klassiek slachtofferschap een correlatie van 0.426 met angst. Uit de cijfergegevens blijkt eveneens dat slachtoffers significant vaker hogere gevoelens van angst rapporteren. Respectievelijk 33.2 % en 31.7 % vertoont een zeer hoge of hoge mate van angst. Onder de niet-slachtoffers bedraagt dit slechts 11.6 % en 25.0 %. De derde onderzochte variabele betreft depressie. Hier stellen we vast dat jongeren die traditioneel gepest worden significant vaker een zeer hoge (36.2 %) of hoge (32.9 %) mate van

depressiviteit ervaren dan niet gepeste studenten (resp. 11.9 % en 26.0 %). Er bestaat dan ook een

positief verband tussen slachtofferschap en depressiviteit, en dit met een correlatiecoëfficiënt van 0.466. Uit onze analyse bleek eveneens dat slachtoffers van klassiek pesten significant vaker

gevoelens van hopeloosheid rapporteren (correlatie van 0.331). Meer bepaald gaven respectievelijk

24.8 % en 37.6 % van de slachtoffers aan in zeer hoge of hoge mate een gevoel van hopeloosheid te ervaren. Deze scores lagen heel wat hoger dan deze van de niet-slachtoffers (resp. 7.3 % en 33.9 %). Overigens zijn elk van deze correlaties statistisch significant op het niveau p < 0.001, wat aangeeft dat de samenhang tussen klassiek slachtofferschap en de vier bestudeerde psychosociale kenmerken niet aan het toeval te wijten is.

Op basis van bovenstaande bevindingen kunnen we nu het antwoord formuleren op deelvraag één: Wat is de impact van slachtofferschap van traditioneel pesten op het psychosociaal welzijn? Klassiek slachtofferschap vergroot significant de kans op hoge niveaus van depressiviteit, angst en hopeloosheid, evenals op een laag gevoel van eigenwaarde. Van deze vier onderzochte variabelen is het verband met depressiviteit het sterkst. In tweede orde volgt eigenwaarde en vervolgens angst. De sterktes van deze drie correlaties liggen echter zeer dicht bijeen (respectievelijk 0.466, -0.451 en 0.426). Het verband met hopeloosheid is iets minder sterk, doch matig (0.331).

4.3.2. De impact van cyberslachtofferschap op het psychosociaal welzijn

Vervolgens brengen we de mogelijke psychosociale impact van cyberslachtofferschap in kaart. Dit zullen we onderzoeken naar analogie van de vorige paragraaf. Tabel 32 geeft aan in welke mate de cyberslachtoffers (gevormd door de exclusieve cyberslachtoffers en cyberpester/slachtoffers) kunnen gesitueerd worden binnen de groepen zeer lage score – lage score – hoge score – zeer hoge score. Tabel 33 vermeldt de correlaties tussen cyberslachtofferschap en de psychosociale kenmerken.

Legende: Zeer laag: score < - 1 standaardafwijking

Laag: score tussen - 1 standaardafwijking en gemiddelde Hoog: score tussen gemiddelde en + 1 standaardafwijking Zeer hoog: score > + 1 standaardafwijking

Tabel 32: Psychosociale kenmerken naargelang slachtofferschap of niet-slachtofferschap inzake cyberpesterijen

Procent (absoluut aantal tussen haakjes)

Zeer laag Laag Hoog Zeer hoog

Eigenwaarde Slachtoffers 26.8 (74) 33.3 (92) 28.6 (79) 11.2 (31) Niet-slachtoffers 11.2 (65) 28.6 (166) 39.8 (231) 20.5 (119) Angst Slachtoffers 6.5 (18) 34.4 (95) 29.7 (82) 29.3 (81) Niet-slachtoffers 16.4 (95) 47.6 (276) 25.2 (146) 10.9 (63) Depressie Slachtoffers 5.7 (16) 26.4 (74) 34.3 (96) 33.6 (94) Niet-slachtoffers 20.4 (120) 44.8 (263) 24.5 (144) 10.2 (60) Hopeloosheid Slachtoffers 7.9 (21) 32.0 (85) 38.3 (102) 21.8 (58) Niet-slachtoffers 14.4 (81) 45.7 (258) 33.2 (187) 6.7 (38)

Tabel 33: Correlaties cyberslachtofferschap en psychosociaal welzijn Eigenwaarde Angst Depressie Hopeloosheid -0.287*** 0.355*** 0.462*** 0.326***

*** Statistisch significant op het niveau p < 0.001

Vooreerst stellen we vast dat cyberslachtofferschap negatief correleert met eigenwaarde (-0.287). Cyberslachtoffers vertonen bijgevolg veel frequenter een zeer lage of lage eigenwaarde (resp. 26.8 % en 33.3 %) in vergelijking met kinderen die niet gecyberpest worden (resp. 11.2 % en 28.6 %). Voorts ervaren cyberslachtoffers significant vaker een zeer hoge of hoge mate van angst (resp. 29.3 % en 29.7 %, tegenover resp. 10.9 % en 25.2 % bij de niet-slachtoffers). Het positieve verband tussen cyberslachtofferschap en angst bedraagt 0.355. Cyberslachtoffers ervaren eveneens een

significant hogere mate van depressiviteit: respectievelijk 33.6 % en 34.3 % onder hen ervaart een

zeer hoge of hoge mate van depressieve gevoelens, daar waar dit bij de niet-slachtoffers slechts 10.2 % en 24.5 % bedraagt. Er bestaat dan ook een positief verband tussen cyberslachtofferschap en depressie (correlatie van 0.462). Het verband met hopeloosheid is evenzeer positief, en dit met een correlatie van 0.326. We stellen immers vast dat respectievelijk 21.8 % en 38.3 % van de cyberslachtoffers een zeer

hoge of hoge mate van hopeloosheid rapporteert, wat heel wat hoger ligt dan de prevalentie onder de

niet-slachtoffers (resp. 6.7 % en 33.2 %). Elk van de verbanden tussen cyberslachtofferschap en de bestudeerde psychosociale kenmerken is bovendien statistisch significant op het niveau p < 0.001, wat aangeeft dat deze samenhang niet kan worden toegeschreven aan het toeval.

Op basis van de hierboven beschreven onderzoeksresultaten beantwoorden we nu deelvraag twee: Wat is de impact van slachtofferschap van cyberpesten op het psychosociaal welzijn? Naar analogie van onze bevindingen inzake klassiek pesten, stellen we eveneens vast dat elektronisch slachtofferschap de kans significant vergroot op een hoge mate van depressiviteit, angst, hopeloosheid, evenals een laag zelfbeeld van de betrokkene. Van deze variabelen is het verband met depressiviteit het sterkst (0.462), in tweede orde volgen angst en hopeloosheid, met een gelijkaardige sterkte (respectievelijk 0.355 en 0.326). Het verband met het gevoel van eigenwaarde is matig doch het minst sterk (-0.287).

4.3.3. Vergelijking impact traditioneel en cyberslachtofferschap

Deze paragraaf staat in het licht van de derde en laatste deelvraag, die luidt als volgt: In welke

mate verschilt de impact van slachtofferschap bij traditioneel pesten van deze bij cyberpesten? Deze

vraag is gebaseerd op de in de literatuur aangereikte hypothese dat slachtoffers van digitaal pesten ernstigere psychosociale gevolgen zouden ervaren dan klassieke slachtoffers308. Met deze deelvraag

gaan we na of hiervoor ondersteuning kan worden gevonden. Vooreerst stellen we vast dat zowel klassiek als elektronisch slachtofferschap significant de kans vergroten op depressieve gevoelens, angst, hopeloosheid en een lage eigenwaarde van de betrokkene. Van deze vier bestudeerde variabelen is zowel bij klassiek als cyberslachtofferschap het verband met depressiviteit het sterkst. In

tegenstelling tot de in de literatuur geopperde hypothese, is dit verband echter niet sterker bij cyberslachtofferschap, doch eerder gelijkaardig met klassieke victimisatie (een correlatie van resp. 0.462 en 0.466). In tweede orde volgt bij klassiek slachtofferschap de variabele eigenwaarde met een correlatie van -0.451. Eigenwaarde vertoont ook een verband met cyberslachtofferschap, doch aanzienlijk minder sterk (-0.287). Een analoge vaststelling zien we inzake angst, dat een sterker verband vertoont met klassiek slachtofferschap (0.426) dan met cyberslachtofferschap (0.355). Het vierde en laatste psychosociaal kenmerk betreft hopeloosheid, wat een verband met klassiek en cyberslachtofferschap vertoont van een nagenoeg gelijke grootte (resp. 0.331 en 0.326). Samenvattend concluderen we dat onze onderzoeksresultaten geen ondersteuning bieden voor de hypothese dat cyberslachtoffers een ernstigere psychosociale impact zouden ervaren dan klassieke slachtoffers, wel integendeel. Bovenstaande bevindingen wijzen immers uit dat de psychosociale impact van klassiek en

cyberslachtofferschap op gevoelens van depressiviteit en hopeloosheid gelijkaardig is; op bepaalde

gebieden van het psychosociaal welzijn, met name wat betreft eigenwaarde en angst, is de impact

uitgaande van klassiek pestgedrag zelfs groter dan deze van elektronisch pesten.

4.3.4. Welke gevolgen hangen het sterkst samen met traditioneel en cyberslachtofferschap?

De onderzoeksbevindingen die voortvloeien uit de studie naar de drie bovenstaande deelvragen, stellen ons nu in staat om een antwoord te formuleren op onderzoeksvraag drie: Welke

mogelijke psychosociale gevolgen hangen het sterkst samen met slachtofferschap van traditioneel pesten en cyberpesten onder jongeren? Depressiviteit betreft het gebied van het psychosociaal welzijn

waarop slachtofferschap van pesterijen de grootste invloed heeft, en dit zowel bij klassiek als elektronisch pesten. De correlatie is bij beide types pestgedrag ongeveer even sterk (resp. 0.466 en 0.462). In tweede orde situeren we de samenhang van traditioneel slachtofferschap met eigenwaarde en angst (resp. -0.451 en 0.426). Nadien volgt de impact die digitaal pesten bij cyberslachtoffers teweegbrengt op gevoelens van angst (0.355). Beide types van pestgedrag vertonen eveneens een verband met hopeloosheid, doch dit is minder sterk (resp. 0.331 inzake klassiek pesten en 0.326 inzake cyberpesten). Tot slot betreft het minst sterke verband de invloed uitgaande van elektronisch pesten op het gevoel van eigenwaarde van de betrokkene (-0.287).

4.4. De drie categorieën betrokkenen bij pestgedrag en hun psychosociaal