• No results found

De doelstelling van deze studie bestond erin een vergelijkende analyse te maken van traditioneel pesten (het klassieke pesten in de ‘echte wereld’) versus cyberpesten (pesten via nieuwe communicatietechnologieën) onder jongeren. Zo trachtten we een grondig zicht te verkrijgen op (1) de aard, omvang en potentiële gevolgen van traditioneel en cyberpesten evenals (2) de gelijkenissen en verschillen die beide fenomenen dienaangaande vertonen. Om deze doelstelling te bereiken namen we een gestandaardiseerde vragenlijst af bij jongeren in de tweede graad van het secundair onderwijs in de deelgemeente Gent. De probleemstelling werd benaderd vanuit vier centrale onderzoeksvragen. Bevindingen uit de literatuur en hypothesen waarover men in eerder onderzoek tot tegenstrijdige vaststellingen kwam, vormden hiervoor de inspiratiebron.

Deze masterproef bestond uit twee grote delen: een voorbereidende literatuurstudie en het uitgevoerde empirisch onderzoek. Het eerste gedeelte omvatte een overzicht van de theoretische kennis uit de literatuur en eerdere onderzoeksbevindingen die deze masterproef onderbouwen. Hieruit kwam naar voren dat enkel repetitief intentioneel agressief gedrag kan omschreven worden als pesten. Pesten betreft bovendien een groepsfenomeen waarbij we vier categorieën van personen kunnen onderscheiden: de exclusieve slachtoffers die pesterijen ondergaan, de exclusieve daders die pesterijen stellen, de pester/slachtoffers die zowel pestgedrag stellen als ondergaan en de niet betrokken studenten die noch pester noch slachtoffer zijn. Deze vaststelling betreft een belangrijk uitgangspunt in ons empirisch onderzoek, vermits we de bevraagde respondenten in deze vier categorieën onderbrengen. Een ander belangrijk uitgangspunt dat werd geëxpliciteerd in de literatuurstudie betreft de causale invloed uitgaande van pestgedrag met een verminderd psychosociaal welzijn tot gevolg.

In het tweede deel van deze masterproef stond het empirisch luik van dit onderzoek centraal en formuleerden we het antwoord op de onderzoeksvragen. Vooraleer hierop nader in te gaan, bemerken we dat de resultaten van dit onderzoek betrekking hebben op de tweedegraadsleerlingen uit de zes bevraagde scholen in de deelgemeente Gent en aldus niet kunnen veralgemeend worden.

Uit de beschrijvende analyses kwam naar voren dat slachtofferschap van traditioneel en cyberpestgedrag een probleem vormt dat ook onder jongeren uit het Gentse frequent voorkomt. Rekening houdend met de vereiste van herhaling stellen we vast dat 40.8 % van de jongeren uit onze steekproef de afgelopen twaalf maanden betrokken was bij klassiek pesten, waarvan 14.5 % als exclusief slachtoffer, 16.7 % als exclusief dader en 9.6 % als dader/slachtoffer. Klassiek pesten kent

bovendien een hogere graad van voorkomen dan cyberpesten, waarbij 36.2 % van onze respondenten

dader/slachtoffer. Opmerkelijk hierbij is dat slechts weinig ‘zuivere’ daders betrokken zijn bij elektronisch pesten, vermits de meeste cyberpesters ook slachtofferschap rapporteren. Verder blijkt hieruit dat zowel bij klassieke als digitale pesterijen pester/slachtofferschap geen marginaal voorkomend fenomeen vormt.

Inzake cyberpesten stelden we vast dat de prevalentie van directe pesterijen (waarbij het slachtoffer rechtstreeks betrokken is en aldus weet heeft van de gebeurtenissen) hoger ligt dan deze van indirect pestgedrag (waarbij niet noodzakelijk sprake is van medeweten van het slachtoffer). Opmerkelijk is dat jongens voor bijna alle cyberpestgedragingen hoger scoren als dader. Bij cyberslachtofferschap is er geen duidelijk patroon en varieert dit naargelang de betreffende pestvorm. Van belang is dat zowel in de echte als de virtuele wereld verbale gedragingen (iemand uitschelden of bedreigen) het meest frequent voorkomende pesttype vormen. Wat betreft traditioneel pesten werden ook relationele pesterijen tijdens de opgegeven referentieperiode van twaalf maanden door een behoorlijk deel van de respondenten ervaren. Fysieke pesterijen komen minder frequent voor. In overeenstemming met eerder onderzoek naar klassiek pesten311 stelden ook wij vast dat jongens eerder

betrokken zijn bij fysieke en verbale pesterijen, daar waar dit bij meisjes verbale en relationele gedragingen betreft. Globaal gezien vertonen meisjes zowel bij digitaal als traditioneel pesten een hogere betrokkenheid als slachtoffer en jongens als pester. Jongere studenten en leerlingen uit het ASO zijn bij beide types pestgedrag minder betrokken. Deze vaststelling naar studierichting is in overeenstemming met eerder onderzoek312. Jongeren geboren buiten België of waarvan minstens één

ouder immigrant is, zijn bij beide pesttypes oververtegenwoordigd als exclusief pester en pester/slachtoffer, en inzake cyberpesten eveneens als exclusief slachtoffer. Hieruit blijkt reeds dat beide pesttypes heel wat gelijkenissen vertonen.

Uit de verkennende analyses kwam vervolgens één van de belangrijkste vaststellingen van dit onderzoek naar voren: cyberpesterijen lijken in het verlengde te liggen van traditionele pesterijen. In overeenstemming met eerdere studies313 stelden we immers vast dat een groot deel van de betrokkenen bij pestgedrag hun rol behoudt doorheen de ‘echte’ en de cyberwereld. Bijna drie kwart van de

exclusieve cyberpesters is immers eveneens exclusief klassiek pester en meer dan de helft van de exclusieve cyberslachtoffers heeft ook te lijden onder klassieke pesterijen (als slachtoffer of dader/slachtoffer). Tevens is meer dan de helft van de cyberpester/slachtoffers als dader/slachtoffer of dader betrokken bij klassiek pesten. Niettemin dienen we te vermelden dat deze bevindingen er eveneens op wijzen dat een belangrijk deel van de jongeren enkel betrokken is bij één van beide pesttypes. Van belang is verder dat wij in tegenstelling tot Ybarra en Mitchell (2004) en Smith et al.

311 Zie ESPELAGE, D. L. en SWEARER, S. M., l.c., 371; KOWALSKI, R. M. et al., o.c., 23 en 77; WILLIAMS, K. R. en

GUERRA, N. G., l.c., S20; CRAIG, W. M., l.c., 123-124; GRIFFIN, R. S. en GROSS, A. M., l.c., 389.

312 Zie VANDEBOSCH, H. et al., o.c., 128 en 135.

313 RASKAUSKAS, J. en STOLTZ, A. D., l.c., 570; VANDEBOSCH, H. et al., o.c., 139 en 184-185; SMITH, P. K. et al.,

(2008)314 geen ondersteuning vonden voor de zogenaamde Ybarra en Mitchell-hypothese die stelt dat een deel van de klassieke (pester/)slachtoffers uit wraak overgaat tot cyberpesterijen. Wel integendeel: exclusief klassiek slachtofferschap verkleint de kans dat iemand cyberpester is, wat deze hypothese expliciet weerlegt. De grote meerderheid van de klassieke slachtoffers en pester/slachtoffers komt overigens wel als slachtoffer of dader/slachtoffer in aanraking met cyberpesten. Zodoende vormen het internet en de gsm voor heel wat kinderen een verlenging van pesterijen in de offline wereld.

Een andere stelling waarover we in ons onderzoek enige duidelijkheid trachtten te scheppen, betreft de in de literatuur aangereikte hypothese dat cyberslachtoffers ernstigere psychosociale problemen zouden ervaren dan klassieke slachtoffers. Voor deze stelling vonden we echter geen ondersteuning. In tegenstelling tot de onderzoeksbevindingen van Perren et al. (2010)315 wees ons

onderzoek immers uit dat de impact van cyberslachtofferschap ofwel gelijkaardig is aan deze van

klassiek slachtofferschap (inzake depressiviteit en hopeloosheid), ofwel kleiner is (wat betreft

eigenwaarde en angst). De verkennende analyses wezen er wel op dat zowel traditioneel als elektronisch slachtofferschap significant de kans vergroten op hoge niveaus van depressiviteit, angst, hopeloosheid en een laag zelfbeeld. Van deze variabelen is het verband met depressiviteit het sterkst.

In het laatste gedeelte van het empirisch luik onderzochten we het psychosociaal welzijn van de onderscheiden categorieën betrokkenen bij pestgedrag. Hier stelden we vast dat bij klassiek pesten dader/slachtoffers over het algemeen meer psychosociale problemen ervaren dan exclusieve slachtoffers, wat eveneens uit de literatuurstudie naar voren kwam316. De studie van Ybarra en

Mitchell (2004)317 kwam tot dezelfde vaststelling inzake cyberpesten. Onze onderzoeksbevindingen

zijn hiermee echter niet volledig in overeenstemming. Niettemin ook cyberpester/slachtoffers meer

angst en depressiviteit vertonen dan exclusieve slachtoffers, is het psychosociaal welzijn van beide categorieën globaal gezien eerder gelijkaardig. De exclusieve daders vormen bij beide types van

pesten de groep met de minste psychosociale aandoeningen. Onze bevindingen suggereren bovendien dat cyberpesters minder psychosociale problemen vertonen dan klassieke pesters.

Na het beantwoorden van de onderzoeksvragen sluiten we in wat volgt af met enkele kritische bedenkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek en beleid.

Met deze studie hebben we getracht een bijdrage te leveren aan het vergelijkend onderzoek inzake traditioneel versus cyberpesten onder jongeren. In het bijzonder wilden we enige duidelijkheid scheppen aangaande enkele kwesties waarover eerder onderzoek geen uitsluitsel bracht. Dit deden we aan de hand van een cross-sectionele studie, wat ons in staat stelde om de onderzochte populatie te

314 YBARRA, M. L. en MITCHELL, K. J., l.c., 1312-1315; SMITH, P. K. et al., l.c., 383. 315 PERREN, S. et al., l.c., 1.

316 Zie ESPELAGE, D. L. et al., l.c., 148; FORERO, R. et al., l.c., 344; YBARRA, M. L. en MITCHELL, K. J., l.c., 1309. 317 YBARRA, M. L. en MITCHELL, K. J., l.c., 1313.

beschrijven aan de hand van een aantal variabelen en relaties tussen variabelen te bestuderen. Niettemin dienen we hier een kanttekening bij te plaatsen. Een cross-sectioneel design laat toe om verbanden aan te tonen tussen variabelen, doch geeft geen uitsluitsel over de richting van causaliteit. Hoewel de literatuurstudie op basis van eerdere onderzoeksbevindingen suggereert dat slachtofferschap van pestgedrag een causale factor vormt in het veroorzaken van psychosociale problemen318, dienen we daarom voorzichtig te zijn met het interpreteren van de resultaten.

Toekomstig longitudinaal onderzoek is dan ook aanbevelenswaardig om de richting van de verbanden tussen slachtofferschap van pesten en aspecten van het psychosociaal welzijn te bepalen. Ook kunnen de gevolgen van slachtofferschap zodoende niet enkel op de korte doch eveneens op de lange termijn worden bestudeerd. Verder wijzen we op het belang van grootschalige cross-sectionele studies die nagaan of de bestaande bevindingen kunnen worden bevestigd en uitgebreid. Dit onderzoek is immers geografisch beperkt, waardoor de resultaten niet kunnen veralgemeend worden319.

Verder dienen we kritisch te zijn wat betreft de betrouwbaardheid en geldigheid van deze studie. We kunnen immers nooit zeker zijn of elke respondent zijn enquête waarheidsgetrouw heeft ingevuld. Bovendien hadden we ook in dit onderzoek te kampen met uitval. Een andere beperking is dat we een uitsluitend kwantitatieve benadering hanteerden. Toekomstig onderzoek via focusgroepen of diepte-interviews is dan ook aanbevelenswaardig met het oog op het verkrijgen van meer gedetailleerde informatie over specifieke gebeurtenissen en gevoelens die verband houden met pestgedrag. Bovendien weten we niet of slachtoffers door dezelfde personen worden gepest doorheen de echte en virtuele wereld, en evenmin of daders in het echte en virtuele leven dezelfde slachtoffers pesten. Hier kan een focusgroep of diepte-interview een antwoord op voorzien. Voorts biedt deze masterproef inzicht in de dynamiek tussen slachtofferschap en daderschap van klassiek en elektronisch pesten, doch de wijze waarop deze factoren elkaar beïnvloeden blijft onduidelijk: worden daders slachtoffers of omgekeerd? Vangen pesterijen aan in de ‘echte’ wereld en worden ze daarna online verder gezet, of gebeurt het eerder omgekeerd? Verder onderzoek is nodig om deze dynamieken te verduidelijken. Deze verkennende studie biedt aldus belangrijke aanknopingspunten voor meer diepgaand onderzoek. We bemerken eveneens dat deze studie slechts een beperkt deel van de mogelijke gevolgen van slachtofferschap van pestgedrag onderzoekt. In de literatuur worden evenwel ook andere mogelijke psychosociale consequenties (zoals suïcidaliteit), evenals psychosomatische en academische gevolgen aangehaald. Verder onderzoek dient hier ook aandacht voor te hebben.

Deze studie is een theoriegerichte studie. Niettemin stelt zich ook hier de vraag naar de betekenis van de gevonden resultaten in het kader van beleidsvorming. Vooreerst werd uit bovenstaande onderzoeksbevindingen duidelijk dat er een grote overlap is inzake daderschap en

318 Zie supra, punt 2.4.2. van de literatuurstudie op pagina 13-14.

319 Dit onderzoek is immers gebaseerd op een vrij homogene steekproef aangezien alle bevraagde jongeren school lopen in de

slachtofferschap van traditioneel en elektronisch pesten. Deze vaststelling is van groot belang met het oog op de ontwikkeling van interventie- en preventieprogramma’s, die zich overigens veelal in de schoolcontext situeren. Antipestprogramma’s inzake cyberpesten dienen dan ook niet op zich te staan, doch worden beter geïntegreerd in programma’s die ook aandacht hebben voor traditioneel pesten. Een gecombineerde aanpak van beide vormen is noodzakelijk vermits duidelijk is dat beide pestvormen niet los van elkaar opereren. We benadrukten reeds dat ons onderzoek geen zicht biedt op de richting van causaliteit van de gevonden verbanden. Niettemin werd duidelijk dat exclusieve slachtoffers en pester/slachtoffers een significant verminderd psychosociaal welzijn ervaren, wat suggereert dat pesterijen een ernstige impact op emotioneel en sociaal vlak kunnen veroorzaken. Hieruit volgt dat ook vanuit beleidsmatig oogpunt de nodige aandacht en actie naar slachtofferschap van pesterijen dient te gaan. Dit geldt voor de schoolcontext, doch eveneens voor de zorgsector zoals de medische wereld en hulpverlening. Omwille van hun psychologische en lichamelijke klachten komen slachtoffers van pesterijen hier immers vaak terecht. Nagaan hoe de relaties van deze kinderen met leeftijdsgenoten zijn, kan hier een belangrijk aspect vormen in het detecteren van een pestsituatie, waarop vervolgens kan worden gereageerd.

Afsluitend kunnen we stellen dat deze studie een bescheiden doch belangrijke stap vormt in het onderzoek naar cyberpesten en zijn relatie tot klassiek pesten, evenals inzake de mogelijke effecten die beide vormen van pestgedrag op de emotionele ontwikkeling van adolescenten kunnen hebben.