• No results found

Hoofdstuk 3: Methode 3.1 Situatieschets

3.7 Data – analyse

De resultaten van de observaties van zowel de 0-meting als de eind meting zijn verwerkt in Excel.

Deze zijn in hoofdstuk 4 weergegeven.

Het analyseren van de data van de interviews in dit onderzoek is gebaseerd op het analyseschema van Baar (2002). De stappen die toegepast zijn op de onderzoeksdata worden hieronder stap voor stap toegelicht. Door dit overzicht wordt het onderzoek navolgbaar voor eventuele nieuwe of herhaalbare onderzoeken voor derden.

Analyse fase 1: Open coderen/labelen

Stap 1 Relevante informatie selecteren Stap 2 Tekst opsplitsen in fragmenten Stap 3 Labelen

Analyse fase 2: Definiëren, ordenen en reduceren van labels tot kernlabels Stap 4 Ordenen en reduceren van labels

Stap 4a Coderen op inhoud

Stap 4b Groeperen/labelrijen maken op inhoud Stap 4c Labelrijen dimenseren

Stap 5 Geldigheid van de labeling Stap 6 Definiëring van kernlabels

Analyse fase 3: Integratie en samenhang tussen kernlabels Stap 7 Vaststellen van intersubjectiviteit

Stap 1 : Relevante informatie selecteren

Deze stap bestaat uit het selecteren van informatie op relevantie, waarbij de probleemstelling het uitgangspunt vormt. Zo worden bij alle uitspraken van de respondenten gekeken of zij op een bepaalde manier antwoord geven op één van de onderzoeksvragen. Niet alle informatiefragmenten uit het interview zijn relevant.

Voorbeeld Stap 1: Relevante Informatie selecteren

Deelvraag : Hoe kan het schoolplein worden ingericht dat het uitdaagt tot meer bewegen?

Informatie: ” Ik wil het oude klimrek van de Merlijn op het schoolplein, met hangers en een glijbaan want nu hebben we alleen een kleintje.

Tussen de bomen in.

Geselecteerde informatie: “Het oude klimrek van de Merlijn, met hangers en een glijbaan.”

De geselecteerde informatie geeft antwoord op de vraag “wat zou je willen veranderen op het plein?”Met deze vraag wordt de respondent gevraagd waar het graag mee wil spelen op het plein.

Wat daagt de respondent uit om te spelen en te bewegen? In dit geval mist het kind een klimtoestel waar het aan kan hangen, in kan klimmen, en vanaf kan glijden.

Stap 2: Tekst opsplitsen in fragmenten

Stap 2 houdt in dat de relevante tekst wordt opgesplitst in fragmenten. Zo’n fragment mag niet uit teveel woorden bestaan en dient de kern van de gegeven uitspraak duidelijk te maken. Ieder fragment mag zo informatie geven over slechts één onderwerp. Een aanvullende voorwaarde is dat het fragment los van de context te begrijpen is. Het is dus zaak dat het fragment de geselecteerde informatie met zo min mogelijk woorden begrijpelijk moet weergeven.

Voorbeeld stap 2: tekst opsplitsen in fragmenten

Deelvraag : Hoe kan het schoolplein worden ingericht dat het uitdaagt tot meer bewegen?

Geselecteerde informatie: “Het oude klimrek van de Merlijn, met hangers en een glijbaan.”

Tekstfragment: Klimrek met hangers en een glijbaan.

Het fragment bestaat in dit geval uit zes woorden en is te begrijpen zonder de rest van de informatie, wetend op welke deelvraag deze informatie antwoord geeft. Deze respondent wil een klimrek met

Stap 3 Labelen

Bij deze stap worden de tekstfragmenten omgezet in labels, waarbij elk label antwoord moet geven op één onderzoeksvraag. Een label betreft een woord, een stel woorden of een stukje van een zin, dat vrij concreet en direct verwijst naar dat betreffende tekstfragment of deel daarvan. Baar(2002).

Het label moet representatief zijn voor de tekstpassage en moet daarmee iets zeggen over een individu, situatie, groep of een proces. Dit werkt bevorderend voor de interne validiteit, want de uitspraken moeten wat zeggen over de respondenten en niet over de mening van de onderzoeker.

Vandaar dat ook zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van letterlijk taalgebruik van de

respondenten bij het omzetten van tekstfragmenten in labels. Bij alle relevante tekstfragmenten worden labels geplaatst, totdat zich geen nieuwe labels meer voordoen. Alle fragmenten die een uitspraak doen over een specifiek onderwerp kunnen zo bij elkaar geplaatst worden zodat er een beeld ontstaat met betrekking tot dat onderwerp.

Voorbeeld stap 3: Labelen

Tekstfragmenten: 1. Soort stadion, veldje waar je op kan voetballen met goals.

Grote of kleine goals? kleinere goals die je weg kan zetten.

2. Een speeltoestel met een schommel, en klimrek net als de Merlijn eerst had, waar je aan kan hangen en op kan klimmen en klauteren.

3. Meer fietsen, steppen, dan kunnen alle kinderen er mee spelen en dan maakt iedereen minder ruzie over de spullen.

Labels bij de tekstfragmenten: 1. Veldje, voetballen met kleine goals.

2. Een speeltoestel met schommel en klimrek.

3. Meer fietsen, steppen, dan minder ruzie.

Stap 4 Ordenen en reduceren van labels

Bij Stap 4 worden de labels geordend en gereduceerd, dit verloopt in 3 stappen. De eerste stap, stap 4a bestaat uit het coderen op inhoud. De labels die antwoord geven op dezelfde onderzoeksvraag worden bij elkaar gezet. Elk label krijgt hierbij een nummer. De labels worden daarnaast ook voorzien van een a,b,c of andere letter. Deze letters geven een groep labels aan die informatie bevatten over hetzelfde onderwerp en antwoord geven op dezelfde deelvraag. De nummers achter het label corresponderen daarbij weer met de respondenten en de pagina’s in het logboek waar de tekstfragmenten terug te vinden zijn.

Bij een label met (2,23) betekend 2 dat het hier gaat om respondent 2 en 23 dat het tekstfragment terug te vinden is op pagina 23 van het logboek. De letters a,b,c geven een bepaald onderwerp aan binnen de beantwoording van de deelvraag.

Voorbeeld stap 4a: ordenen en reduceren van labels

Labels van verschillende respondenten die antwoord geven op dezelfde vraag: wat zou je willen veranderen aan het schoolplein?

2c2 Een draaimolen, kan dit wel? Ja, vlakbij de schuur. (1,1) 2b Een groter klimrek met langere glijbaan en meer klimplekken deze is te klein. (1,1)

2c2 Een zweefmolen (1,1)

2c2 Soort stadion, veldje waar je op kan voetballen met goals. Grote of kleine goals? kleinere goals

die je weg kan zetten. (1,1)

2a Een schommel (2,2)

2c2 Een pony op het plein, maar dat kan eigenlijk niet (2,2)

2c2 Een zwembad op het plein, een binnenzwembad maar dat kan niet. (2,2) 2b Een speeltoestel met een schommel, en klimrek net als de Merlijn eerst had, waar je aan kan

hangen en op kan klimmen en klauteren. (2,2)

2c2 Wip weg en daar nog een attractie, Joris en de draak. Spelletje maar meer voor binnen. De wip

vind ik niet zo leuk. (2,2)

Bij Stap 4b worden de labels in groepen gezet, er worden rijen gemaakt op inhoud. De labels met hetzelfde nummer, die corresponderen met de beantwoording op één van de deelvragen, die zijn voorzien van een a,b,c worden bij elkaar gezet. De a,b,c geven dus een groep labels aan die een uitspraak doen over hetzelfde onderwerp binnen de beantwoording van de desbetreffende onderzoeksvraag.

Voorbeeld stap 4B: Coderen op inhoud

Wat zou je willen veranderen aan het schoolplein?

2a Een schommel op het plein (1,1)

2a Een schommel (2,2)

2a Meer buiten speeldingen, een schommel (10,16)

2b1 Een groter klimrek met langere glijbaan (1,1)

2b1 Een speeltoestel met schommel en klimrek. (2,2)

2b1 Een klimrek met bovenop een dak (2,2)

2b2 Een grote glijbaan (4,6)

2b2 Grotere glijbaan, ringen en stangen om aan te hangen en klimmen. (4,6)

2b2 Een langere glijbaan (7,11)

2c1 Doelpalen voor het voetbal (10,16)

2c1 Een klein voetbalveldje met doelen (12,20)

2c2 Iets meer spullen (3,4)

2c2 Meer spullen om er achter te verstoppen (3,4)

2c2 Een grotere schuur voor alle spullen (3,4)

2c3 Een draaimolen, vlakbij de schuur. (1,1)

2c3 Een zweefmolen op het plein (1,1)

2c3 Een pony, maar dat kan niet (2,2)

2c4 trampolines op het plein (4,6)

2c4 Een springkussen of een trampoline (5,7)

Het is mogelijk dat er binnen deze groepen ook nog verschillen bestaan, deze kunnen worden aangegeven met een nummer achter de letter. Bijvoorbeeld; een label heeft de code 2b maar onderscheid zich binnen het onderwerp dan wordt het 2b1.

Voorbeeld 2 Stap 4B: Coderen op inhoud

2a Een schommel op het plein (1,1)

2a Een schommel (2,2)

2a Meer buiten speeldingen, een schommel (10,16)

2b Een groter klimrek met langere glijbaan (1,1)

2b Een speeltoestel met schommel en klimrek. (2,2)

2b Een klimrek met bovenop een dak (2,2)

2c Veldje, voetballen met kleine goals. (1,1)

2c Iets meer spullen (3,4)

2c trampolines op het plein (4,6)

Bij Stap 4c worden de labels per groep voorzien van een dimensie. De labels vormen in feite de dimensie van het kenmerk. Na het onder elkaar zetten van de labels wordt er gekeken welke

dimensies het kenmerk kent. Alle kenmerken met hun dimensies worden vervolgens op een rij gezet, om te kijken of ze geen overlap met elkaar hebben. Van overlappende kenmerken wordt een

conceptuele noemer kunnen worden gebracht. Eerst worden alle gegroepeerde labels voorzien van een dimensie. Baarda, de Goede, Teunissen( 2005)

Voorbeeld stap 4c: labelrijen dimenseren Meer spullen

2c2 Iets meer spullen (3,4)

2c2 Meer spullen om er achter te verstoppen (3,4)

Een voetbalveldje

2c1 Veldje, voetballen met kleine goals. (1,1)

2c1 Doelpalen voor het voetbal (10,16

Een schommel

2a Een schommel op het plein (1,1)

2a Een schommel (2,2)

Dan wordt er gekeken of de dimensies, die bij dezelfde groep labels zijn geplaatst kunnen worden voorzien van een kernlabel. De dimensies van de groep labels van 2b1 en 2b2 zullen in onderstaand voorbeeld van een kernlabel worden voorzien.

2b1 Een klimrek met bovenop een dak (2,2)

2b2 Grotere glijbaan, ringen en stangen om aan te hangen en klimmen. (4,6) 2b1+2b2= klimrek met glijbaan= kernlabel

Een nieuw klimrek en een nieuwe glijbaan worden door veel respondenten genoemd, vaak ook in combinatie. Daarom kun je deze twee toestellen samenvoegen tot een kernlabel.

Stap 5 Vaststellen geldigheid van de labeling.

Deze stap bestaat uit het vaststellen van de geldigheid van de labeling. De geldigheid van het labelingssysteem kan worden gecontroleerd door nieuwe gegevens in te passen in het reeds bestaande systeem. Wanneer deze gegevens niet in het bestaande systeem kunnen worden ingevoerd is dit een teken dat het systeem moet worden aangepast om de geldigheid te vergroten.

De vraag is dus of de geldigheid slechts van toepassing is op de interviewgegevens op basis waarvan de labeling tot stand is gekomen, of ook voor nieuwe interview- gegevens?

Stap 6 Definiëren van de kernlabels.

Voor elk kernlabel moet uit de definitie duidelijk worden wat eronder wordt verstaan. Hiermee behoren tevens de onderzoeksbegrippen aangegeven en beschreven te zijn.

Stap 7 Vastleggen intersubjectiviteit.

Het gaat bij intersubjectiviteit om de vraag in hoeverre onderzoeksresultaten afhankelijk zijn van toevallige kenmerken van de onderzoeker. Het kan zijn dat de onderzoeker zich teveel heeft laten leiden door zijn eigen ervaringen. Daardoor is het van belang dat de bevindingen in eerste instantie wel iets over de ondervraagden zeggen en niet zozeer over de onderzoeker. Het ontwikkelen van labels voor de tekstfragmenten kan van invloed zijn op de betrouwbaarheid omdat dit afhankelijk is van de werkwijze van de onderzoeker. In deze stap wordt bepaald in hoeverre de

onderzoeksresultaten gekleurd zijn door de persoon van de onderzoeker.

Stap 8 Beantwoorden algemene vraagstelling

Stap 8 bestaat uit het beantwoorden van de algemene vraagstelling. Dit wordt gedaan in hoofdstuk 4.