• No results found

Curaçao: van economische groei naar de wens tot meer autonomie

Deel I Autonomie in het Koninkrijk

5. Naoorlogse dekolonisatie: Naar een nieuw Koninkrijk der Nederlanden

5.1. Curaçao: van economische groei naar de wens tot meer autonomie

In het deelgebied Curaçao groeide het politieke bewustzijn van de bevolking nagenoeg parallel aan de financieel-economische bloei.89 Uitgaande van de bevindingen van de Commissie De la Try Ellis, was de bevolking van Curaçao vooral ontevreden over de marginale wijzigingen die de Staatsregeling van 1936 met zich had gebracht.90 Uit de verkregen inzendingen formuleerde de Commissie de volgende klachten:91

1. De verhouding met Nederland vertegenwoordigde niet langer de volkswil; er werd meer zeggenschap ten aanzien van de inwendige aangelegenheden gewenst. Aangezien de Gouverneur onder gezag van de Kroon een deel van de Staten benoemde, was er geen behoorlijke volksvertegenwoordiging. Ook het ontbreken van invloed op de samenstelling van het bestuur en de benoeming van de Gouverneur gaven aanleiding tot ontevredenheid.

2. Nederland had bij de overgang van het Regeringsreglement 1865 naar de Staatsregeling van 1936 veel bevoegdheden aan zich gehouden. Problematisch waren de

regelingsbevoegdheid van enkele inwendige aangelegenheden, de

vernietigingsmogelijkheid van landsverordeningen en de bevoegdheden van de Kroon en de Nederlandse wetgever met betrekking tot de Curaçaose begroting.

88 Het is niet mijn intentie de inhoud en strekking van de rapporten uitvoerig te bespreken, slechts een selectie van de passages en conclusies die betrekking hebben op de in die tijd heersende opvattingen over Curaçaose autonomie komt hier aan de orde.

89 Deze bloei was hoofdzakelijk te danken aan de aanwezigheid van de olieraffinaderijen op Curaçao en Aruba en de grote behoefte aan brandstof ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. De economische vooruitgang uitte zich niet alleen in meer welvaart voor de burgers op de eilanden, maar ook in grote begrotingsoverschotten van het Deelgebied. Zie hierover de beschouwing van de Commissie De la Try Ellis in haar Rapport (hierna te noemen “Rapport Ellis”), p. 63-64.

90 De Commissie legde de bevolking via een publicatie in de lokale kranten een drietal hoofdvragen voor die voornamelijk betrekking hadden op bezwaren tegen de bestaande verhoudingen met Nederland, de regeling van inwendige aangelegenheden en de vraag of het vernietigingsrecht kon worden gehandhaafd. 91 Rapport Ellis, p. 122.

3. Nederland kon ten aanzien van Curaçao regelend optreden zonder dat enig Curaçaos orgaan zou worden gehoord. Als voorbeeld werd gegeven dat de Staatsregeling van 1936 eenzijdig tot stand was gekomen.92

4. Curaçao nam een ondergeschikte plaats in binnen het Koninkrijk; er was geen sprake van volledig deelgenootschap. Dit gold onder andere voor het ontbreken van zeggenschap in zaken die het gehele Koninkrijk betroffen of aangelegenheden die van interregionale aard waren. De in Nederland gevoerde politiek gaf daarmee geen blijk van enige toekenning van gelijkgerechtigdheid van Curaçao in het Koninkrijk.93

De Commissie deelde de opvatting als verwoord in de inzendingen dat de toen bestaande verhouding achterhaald was door gewijzigde omstandigheden. Nederland had zich ook in de ogen van de Commissie te veel bevoegdheden voorbehouden; feitelijk was het de volksvertegenwoordiging in Nederland die in laatste instantie de soevereine macht uitoefende in Curaçao.94

5.1.1. Autonomie volgens de Commissie De la Try Ellis

In haar analyse van de inzendingen stelde de Commissie voorop dat autonomie voor Curaçao een andere betekenis had dan voor een Nederlandse gemeente. Het verschil in betekenis zat volgens de Commissie in andere sociologische omstandigheden, namelijk dat de Curaçaoënaar en de Amsterdammer zich minder één voelen dan de Maastrichtenaar en de Amsterdammer.95 Als voorbeeld noemde de Commissie een door de Kroon benoemde Gouverneur die verantwoordelijk was voor het op Curaçao te voeren bestuur. Het gegeven dat de Gouverneur door de Kroon was benoemd en aan hem verantwoording was verschuldigd, maakte hem in de ogen van de Curaçaoënaar een Nederlands orgaan. Onder autonomie werd echter niet alleen verstaan dat regeling van de inwendige aangelegenheden werd opgedragen aan interne organen, maar ook dat die organen bestonden uit een gekozen volksvertegenwoordiging en een daaraan verantwoordelijk bestuur.96 Daarmee werd bedoeld dat zowel het wetgevend orgaan als het bestuur zijn bestaan kon ontlenen aan de wil van het volk van Curaçao. Volgens de Commissie was het duidelijk dat bij een wens naar meer autonomie in laatstgenoemde zin, het zelfbeschikkingsrecht in beeld kwam. Daarmee lag achter het staatsrechtelijk begrip “autonomie” een politieke gedachte verscholen. Vooral ten aanzien van de Staten van Curaçao heerste het gevoel dat dit orgaan niet (volledig) de wil van de Curaçaose bevolking vertegenwoordigde. De

92 De Commissie deelde de opvatting dat aan de Staatsregeling - vanwege het ontbreken van Curaçaose goedkeuring of medewerking - geen gezag zou kunnen worden toegekend niet. Zij meende dat de Staatsregeling geheel grondwettelijk tot stand was gekomen. Uitgaan van de bewering dat de op grond van de Staatsregeling ingestelde organen van wetgeving en bestuur geen bestaansrecht meer bezaten zou volgens de Commissie leiden tot ‘anarchie en chaos’.

93 Ter illustratie van de laatste klacht wijs ik op de door de Nederlandse regering uitgewerkte samenstelling van de Rijksconferentie. Terwijl Nederland en Nederlands-Indië ieder vijftien leden mochten aanwijzen, mochten Curaçao en Suriname elk slechts drie leden afvaardigen, zie Van Helsdingen 1957, p. 4 en ook Oostindie 2001, p. 33.

94 Het is mij onduidelijk of de Commissie dit in algemene zin bedoelde of refereerde naar het vernietigingsrecht en het vaststellen van de Curaçaose begroting bij een tekort.

95 Rapport Ellis, p. 126. 96 Rapport Ellis, p. 126.

Commissie stelde daarom dat in het Curaçaose streven naar de autonomie het een en ander kon worden ‘gezuiverd’.

Dit kon worden verwezenlijkt door ten aanzien van de samenstelling en de bevoegdheden van de Staten van Curaçao drie wijzigingen door te voeren. Zo zou volledig kiesrecht voor de Staten worden ingevoerd. Voorts zou de regeling van alle inwendige aangelegenheden bij uitsluiting aan de Staten worden opgedragen. Ook zou een verantwoordingsplicht van het bestuur aan de Staten worden ingevoerd.97

Het bestuur werd krachtens de Staatsregeling van Curaçao benoemd door de Kroon.98 De Commissie achtte behoud van deze constructie noodzakelijk, anders zouden in de kleine Curaçaose gemeenschap de benoemingen inzet of voorwerp kunnen worden van politieke verhoudingen of overwegingen, hetgeen weer kon leiden tot corruptie.99

Ten aanzien van de regeling van de inwendige aangelegenheden bestond destijds weinig duidelijkheid over wat daaronder exact moest worden verstaan. Naar het oordeel van de Commissie was het in een nieuwe constructie van het Koninkrijk noodzakelijk een voorziening op te nemen, waarin werd bepaald wat als inwendige aangelegenheid kon worden aangemerkt. Hierbij zou dan uitdrukkelijk moeten worden bepaald dat de regeling van inwendige aangelegenheden bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de Curaçaose organen zou behoren. Volgens de Commissie viel een allesomvattende definitie niet te maken, er diende aansluiting te worden gezocht bij de nieuwe verhoudingen in het Koninkrijk. De Commissie ging daarbij uit van de gedachte dat, indien in elk deel van het Koninkrijk de inwendige aangelegenheden zelfstandig zouden worden behartigd, de gezamenlijke belangen van het Koninkrijk konden worden behartigd door een nieuw op te richten gemeenschappelijk orgaan.100 Het lag voor de hand dat de aangelegenheden die niet tot het gezamenlijk belang behoorden, als inwendige aangelegenheden werden aangemerkt.101