• No results found

Aanhouden ondertekening landsbesluit tot uitstel van de verkiezingen

Deel II Bestuurlijk toezicht in koninkrijksverband: Toezicht in het Statuut

14. Aanwijzingen aan de Gouverneur en andere interventies van het Koninkrijk in het

14.8. Aanhouden ondertekening landsbesluit tot uitstel van de verkiezingen

Op 5 oktober 2016 zijn in Curaçao verkiezingen gehouden. Naar aanleiding van de verkiezingsuitslag is een kabinet geformeerd tussen de partijen MAN, PAR, PNP en PS. Het kabinet, onder leiding van minister-president Koeiman is bij landsbesluit van 23 december 2016 benoemd. Op 12 februari 2017 heeft de PS-fractie in de Staten de steun aan het kabinet-Koeiman opgezegd. De regering heeft daarop door toepassing van artikel 53 van de Streg. bij landsbesluit bepaald dat de Staten worden ontbonden en dat er nieuwe verkiezingen zouden worden gehouden op 28 april 2017. Volgens dit landsbesluit zouden de nieuw verkozen Staten op 11 mei 2017 weer bijeenkomen. Intussen had een nieuwe meerderheid in de Staten een interim-kabinet geformeerd, het kabinet-Pisas. Dit interim-kabinet werd benoemd bij landsbesluit van 24 maart 2017. Minister-president Pisas deed op 27 maart 2017 bij de Gouverneur een voordracht tot de vaststelling van een landsbesluit tot de intrekking van het eerder op 12 februari 2017 vastgestelde ontbindingsbesluit. Dit intrekkingsbesluit had tot doel de verkiezingen tot een nader te bepalen moment uit te stellen. Tegelijkertijd had de minister die in het kabinet Pisas was belast met de organisatie van de verkiezingen, de minister van Bestuurlijke Planning en Dienstverlening (BPD) een besluit genomen waarbij alle voorbereidingen voor de verkiezingen van 28 april 2017 werden aangehouden en de mandaten die verband houden met die verkiezingen werden ingetrokken. De Gouverneur had de ondertekening van het voorgedragen landsbesluit van 27 maart 2017 aangehouden en conform de regeling in artikel 21 van het Regl. Gouverneur voorgelegd aan de Koning wegens (vermeende) strijd met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet, een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, waarvan de verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is. De kennisgeving van de Gouverneur aan de RMR is als volgt gemotiveerd. De Gouverneur achtte de bevoegdheid tot de ontbinding van de Staten ongeclausuleerd. Eenmaal genomen kan dit besluit - aldus de Gouverneur - niet door een interim-kabinet worden ingetrokken. De aard van een ontbindingsbesluit verzet zich tegen intrekking. Het aan de Gouverneur voorgedragen intrekkingsbesluit was daarom in strijd met de door het Koninkrijk te waarborgen belangen, waaronder de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur.

II. De inhoud van de maatregel

Volgens de in artikel 21 van het Regl. Gouverneur stelt de Gouverneur een landsverordening en een aan hem voorgedragen landsbesluit niet vast, wanneer hij de verordening of het besluit in strijd acht met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, waarvan de verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is. Volgens de tweede volzin van artikel 21 van het Regl. Gouverneur geeft hij de Koning als hoofd van de regering van het Koninkrijk hiervan kennis. Vervolgens wordt de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, waarna een koninklijk besluit wordt genomen. Dat koninklijk besluit kan inhouden dat er geen strijd is met de bovengenoemde regelingen, zodat de

aldus Van Rijn – zeer reëel en doet dit het Gouverneursambt geen goed en schaadt dit het bovenpartijdige karakter van het gouverneursambt. Zie Van Rijn 2019, p. 233.

Gouverneur de landsverordening of het landsbesluit alsnog moet vaststellen. Is er inderdaad strijd aanwezig, dan wordt het koninklijk besluit in het officiële publicatieblad geplaatst.

Volgens de Raad van State van het Koninkrijk (hierna: Raad) kan in artikel 53 van de Staatsregeling geen rechtsplicht voor de regering worden gelezen om slechts tot ontbinding over te gaan als de Staten daar zelf mee instemmen. De Raad overwoog dat een dergelijke opvatting zich slecht zou verhouden tot de aard van het ontbindingsrecht om conflicten tussen de regering en de Staten te beslechten middels het houden van verkiezingen. Het in artikel 53 van de Staatsregeling opgenomen instrument van de ontbinding zou zinledig zijn indien dit door een (interim-)kabinet dat na het ontbindingsbesluit is aangesteld tenietgedaan zou kunnen worden door het ontbindingsbesluit in te trekken. Gelet op de fundamentele betekenis van de bevoegdheid tot ontbinding van de Staten, in het licht van de checks en balances in ons staatsbestel, doet de intrekking van het besluit tot ontbinding van de Staten afbreuk aan de deugdelijkheid van het bestuur. De Raad constateerde dat het voorstel om de ontbinding van de Staten terug te draaien niet aanvaardbaar is en dat de Gouverneur dan ook geen andere optie had dan het ontwerp niet te ondertekenen.

De Raad merkte wel op dat het KB waarin het oordeel van de regering van het Koninkrijk was vervat, namelijk dat het intrekkingsbesluit in strijd was met een belang waarvan de waarborging een aangelegenheid is van het Koninkrijk, een draagkrachtige motivering ontbeerde. De brief van de Gouverneur aan de Koning was immers niet openbaar (gemaakt) en de verwijzing naar die brief in de toelichting van het koninklijk besluit is onvoldoende. Daar komt bij – aldus de Raad - dat in het licht van de afzonderlijke bevoegdheden van de Gouverneur en die van de regering van het Koninkrijk, van belang was dat de motivering van de Gouverneur zelfstandig wordt opgenomen in de toelichting bij het koninklijk besluit. De Raad adviseerde de motivering bij het ontwerp koninklijk besluit aan te vullen.

De koninkrijksregering achtte het ontwerplandsbesluit van 27 maart 2017 in strijd met belangen waarvan de waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is, in het bijzonder de rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur en oordeelt dat de Gouverneur het ontwerplandsbesluit terecht niet had vastgesteld (lees: ondertekend).

De koninkrijksregering kwam tot dat oordeel op basis van de volgende overwegingen. Het ontbindingsbesluit op grond van artikel 53 van de Staatsregeling bevatte tevens een verkiezingsdatum. Bovendien was het kiesregister op grond van het Kiesreglement Curaçao gesloten en had de vaststelling van de kandidaatlijsten voor de verkiezingen reeds voor het ontwerpbesluit tot intrekking plaatsgevonden en waren de kandidaatlijsten door het Hoofdstembureau bekendgemaakt. In het licht van de argumenten in de brief van de Gouverneur was het ontwerpbesluit tot intrekking van het ontbindingsbesluit in strijd met de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur.

III. Na de maatregel

Het interim-kabinet Pisas liet het bij het nemen van een intrekkingsbesluit. Door ook gebruik te maken van de bevoegdheden van de Minister van BPD ter zake van verkiezingen en tegelijkertijd een geschil aanhangig te maken bij het EHRM liet het interim-kabinet merken dat het niet van plan was zomaar op te geven.

Dat leidde tot maatregelen vanuit Den Haag. Voor het eerst in de geschiedenis van het Statuut zou artikel 51 van het Statuut worden ingezet om de verkiezingen van 28 april 2017 doorgang te laten vinden.

14.9. De AMvRB voor Curaçao