• No results found

Contextanalyse in relatie tot tekstanalyse

4.2 De eisen en verwachtingen van het SICM

4.3.3 Contextanalyse in relatie tot tekstanalyse

4.3.3 Contextanalyse in relatie tot tekstanalyse

Functie, doel en tekstsoort

Uit de tekst- en contextanalyse blijkt dat er verschillende opvattingen bestaan over functie en doel van de tekst en deze verschillen in nuance van elkaar. De functie van de tekst wordt in de tekst niet expliciet verwoord. Uit de contextanalyse komt naar voren dat de tekstgebruikers er anders over denken: in het interview geeft afstudeerbegeleider Arie aan dat de tekst de functie heeft om de opdrachtgever te overtuigen, opdrachtgever Frank geeft aan de tekst uitkomst is van een

afstudeerproces en anderzijds dat het iets moet betekenen voor de opdrachtgever en schrijver. Hetty benoemt in het interview twee functies van de tekst: dat in het kader van de opleiding het onderzoek is verricht en de tekst is geschreven en dat het een onderzoek en/of advies oplevert voor de

opdrachtgever. In het interview geeft Hetty bovendien nog aan dat de tekst een middel is om te laten zien wat je inhoudelijk denkt en dat je meer expertise krijgt in en over het vakgebied, met andere woorden dat dat de tekst resultante is van de wijze van haar denken. Over het doel denken de

verschillende tekstgebruikers ongeveer het zelfde namelijk dat het onderzoek (en de tekst) een advies oplevert voor de opdrachtgever: Zo is het doel volgens afstudeerbegeleider Arie een antwoord geven op de vraag van de opdrachtgever, volgens opdrachtgever Frank het afstuderen en afstudeerproces en volgens schrijver Hetty onderzoek doen en advies geven volgens de afstudeerder.

Hetty lijkt in de tekst te worstelen met het typeren van de tekst. In de tekst typeert Hetty de tekst als een onderzoek op de voorpagina en het titelblad, en in het interview als ‘een onderzoek met uitkomsten dat wordt gebruikt voor een advies.’ Uit de gesprekken met de tekstgebruikers komen verschillende opvattingen over de tekst naar voren. Schrijver Hetty en opdrachtgever Arie geven beiden aan dat het om een combinatie van een onderzoeks-en adviesrapport gaat. Schrijver Hetty

29 benadrukt in het interview de onderzoekscomponent, afstudeerbegeleider Arie benadrukt het

adviesrapport waarbij ‘het onderzoek slechts een middel is’. Opdrachtgever Frank is degene die aangeeft dat de tekst hybride is: de tekst is een middel voor de schrijver om te laten zien wat zijn inhoudelijke expertise is, dat hij/zij onderzoek kan verrichten en dat hij advies kan geven aan een opdrachtgever.

In de conclusie over de afstudeertekst bij het SICM in paragraaf 4.2.6 wordt gesteld dat de tekst het meeste lijkt op een onderzoeksverslag met aanbevelingen, waarbij onderzoeksverslag nader te definiëren is als een verslag waarbij de stappen in het onderzoeksproces verwoord worden om te komen tot een aanbeveling of advies gebaseerd voor een opdrachtgever. Dit sluit aan bij de opvatting van Hetty over de componenten van de tekst. Zij geeft aan dat ze alle stappen (en hoofdstukken) nodig had om tot de tekst te komen die voor ligt. Hetty geeft in het interview aan dat ze liever twee teksten had willen opleveren om aan beide lezers tegemoet te komen. De spanning waarover Bhatia (2004) spreekt die twee verschillende lezers van een tekst oproepen, komt in deze analyse tot uitdrukking.

Componenten van de tekst

De tekst van Hetty voldoet voor een groot deel aan de beoordelingscriteria van het SICM. Uit het interview blijkt dat ze de spanning ervaart die Bhatia (2004) noemt als een tekst verschillende doelen en functies van de tekst heeft. Schrijver Hetty geeft aan dat ze die spanning liever had vermeden door twee teksten op te leveren: een onderzoeksrapport voor de opleiding en een adviesrapport voor de opdrachtgever. Van de tekstcomponenten roept het theoretisch kader in deze tekst de meeste vragen op. In de tekst staat de informatie vrij geïsoleerd en is het niet direct verbonden met de rest van de tekst. Zowel schrijver Hetty als opdrachtgever Frank geven aan dat het theoretisch kader weinig relevant was voor het onderzoek en het advies. Afstudeerbegeleider Arie is wel tevreden over het theoretisch kader, maar geeft ook aan dat er weinig relatie is gelegd met de adviezen en conclusies die getrokken zijn.

Voor Hetty zijn alle hoofdstukken en tekstcomponenten van belang om te komen tot het advies voor de opdrachtgever. In de tekst zelf lijkt hoofdstuk 2, de bedrijfsoriëntatie, meer een samenvatting van relevante thema’s van de organisatie en is het niet een kritische beschrijving op basis van theoretische noties van interne en externe communicatie of vanuit de organisatieleer. Voor Hetty was deze informatieverwerking wel nodig om te komen tot het advies. De vraag is echter of hoofdstuk 2 hier een meerwaarde heeft voor de tekstgebruikers. In ieder geval niet voor de opdrachtgever: in het interview geeft schrijver Hetty aan dat hoofdstuk 1 tot en met 3 niet direct relevant waren voor de opdrachtgever. Frank bevestigt dit in het interview. Voor hem waren met name de conclusies en aanbevelingen belangrijk. Het theoretisch kader kan volgens hem meer betekenis krijgen als die relevanter is en meer up to date. Hij vond nu dat hoofdstuk 3, het theoretisch kader, meer leek op het ‘spuien van kennis dan dat het bijdroeg aan het onderzoek.’ Dat vindt hij jammer. De interviewvragen die zijn opgesteld voor het onderzoek in hoofdstuk 4 zijn niet gerelateerd aan het theoretisch kader. Wel leveren de interviews waardevolle en relevante informatie op voor de opdrachtgever. De interviewvragen zijn met name opgesteld aan de hand van gesprekken met de opdrachtgever, waarbij de input van de opdrachtgever als belangrijkste bron wordt gezien voor het opstellen van de deelvragen. Het onderzoek dat verricht is, zou daarom gekenmerkt kunnen worden als een praktijkgericht onderzoek, waarbij de data verzameld worden uit interviews en waarbij de input uit de praktijk als meest waardevol wordt aangemerkt.

Bronnen en bronverwerking

Uit de tekstanalyse komt naar voren dat schrijver Hetty met name in hoofdstuk 2 en 3 bronnen vermeldt en dat de theorie die ze gebruikt qua thematiek aansluit bij de onderzoeksvraag. Per

30 de verschillende zaken omtrent thema’s niet direct in verband met elkaar en de bronnen komen niet terug in de conclusies en aanbevelingen.

In het interview geeft schrijver Hetty aan dat ze het theoretisch kader als ‘hap snap’ heeft ervaren. De kennis die zij door het theoretisch kader heeft opgedaan sluit aan bij de kennis die ze al heeft. Het theoretisch kader heeft haar geen nieuwe inzichten gebracht. Opdrachtgever Frank vindt het theoretisch kader achterhaald en zeker op het gebied van social media en het onderwerp van de tekst. De bronnen waren voor hem geen aanleiding om teksten nader te bestuderen. Afstudeerbegeleider Arie kent één auteur, Gerbner, die op de lijst staat en de boeken over methoden van onderzoek. In het interview geeft hij aan dat hij kennis van bronnen niet relevant vindt.

Tekstgebruikers

In de tekst profileert Hetty zichzelf als student in de afstudeerperiode en als specialist op het gebied van overheidscommunicatie. Opdrachtgever Frank geeft tijdens het interview aan dat hij Hetty als

collega, sparringspartner en adviseur beschouwt. Dit vanwege het feit dat ze twee jaar werkzaam is

bij een soortgelijke organisatie en ze een specialisatie heeft gevolgd die aansloot bij de organisatie van de opdrachtgever. Afstudeerbegeleider Arie ziet haar als een zeer goede student, hij kent Hetty van de derdejaarsstage en vindt haar ‘een slimme student met verantwoordelijkheidsgevoel, iemand met gevoel voor de juiste verhoudingen’. Hetty kenmerkt zichzelf als student die is gegroeid in de rol van

onderzoeker en ze geeft aan dat ze zichzelf uiteindelijk als adviseur beschouwde.

Afstudeerbegeleider Arie is van mening is dat hij in de rol van afstudeerbegeleider de

structuur en de lijn van de tekst in de gaten houdt. Arie zag zijn rol tijdens dit proces met name als die van commentator.

Op de vraag wie de lezer van de tekst is, geeft schrijver Hetty aan dat ze in eerste instantie de opdrachtgever voor ogen had. Daarbij volgde ze echter wel de richtlijnen die school aandroeg voor het opstellen van de tekst. Bij het samenvoegen van de tekst is ze in overleg gegaan met opdrachtgever Frank en is ze tot een compromis gekomen.

Schrijf-en leesstrategie van de schrijver

Als Hetty een tekst schrijft denkt ze lang na voordat er een zin op papier komt. De eerst zin duurt soms wel tien minuten. Die alinea is Hetty in het hoofd aan het schrijven en dan op een gegeven moment heeft ze de toon te pakken en schrijft in een keer twee alinea’s op. Daarna verandert Hetty niet veel meer aan de tekst. Als Hetty schrijft, denkt ze na over voor wie het bedoeld is, wat de belangrijkste boodschap is en welke vragen er zijn. Tijdens het schrijven is spelling en interpunctie bij haar een automatisme, daar let ze op terwijl ze schrijft. Bij het zelf beoordelen van teksten, kan ze moeilijk aanpassingen verrichten, ze herformuleert liever een heel tekstdeel. Het thema van de tekst verandert naarmate het onderzoek vordert. Na het uitvoeren van de interviews en het verwerken van de

resultaten heeft Hetty de resultaten aan de hand van de deelvragen gebundeld.

Op de vraag hoe zij gekomen is tot de auteurs die ze gebruikt heeft, antwoordt Hetty dat ze voor een deel boeken gebruikt heeft die ze al in bezat had. Ook heeft Hetty tips ontvangen van mensen uit de beroepspraktijk. Daarnaast heeft ze veel gezocht in databases van school. Hetty geeft aan dat ze moeite had met het vinden van adequate literatuur voor het theoretisch kader. Bij het verwerken van de literatuur las ze de teksten, legde de teksten vervolgens terzijde en schreef dan haar eigen verhaal op. Vervolgens las ze de brontekst om te kijken of ze de zaken goed weergegeven heeft. De zoek- en leesstrategie wisselt per onderwerp. Hetty geeft aan dat als ze goed thuis is in een onderwerp ze op zoek gaat naar bronnen en auteurs die haar idee bevestigen. Als ze minder expert is, laat ze zich leiden door de tekst.

31 4.3.4 Conclusie case 1

Op basis van de tekst en de interviews kan gezegd worden dat er in deze casestudy niet direct sprake is van een interdiscursieve relatie (Bhatia, 2010) tussen de verschillende tekstgebruikers. Men heeft verschillende opvattingen over doel en functie van de tekst, heeft vraagtekens over bepaalde

componenten van de tekst zoals hoofdstuk 1, 2 en 3, men kent de verschillende bronnen die genoemd

zijn niet in de literatuurlijst, men heeft een andere rolopvatting over de schrijver en heeft een andere opvatting over de soort tekst die is opgeleverd: De bronnen die schrijver Hetty heeft gebruikt kent de afstudeerbegeleider Arie niet. Zij beschikken niet over hetzelfde referentiekader en kennis als het gaat om de specifieke opdracht van de opdrachtgever. Opdrachtgever Frank en schrijver Hetty delen op dat gebied meer algemene kennis dan de begeleider. De relevantie van de bronnen wordt door schrijver Hetty en de opdrachtgever in twijfel getrokken.

Schrijver Hetty geeft aan dat er twee verschillende teksten opgeleverd hadden moeten worden: een onderzoeksrapport voor het SICM en een adviesrapport voor de opdrachtgever. Met die oplossing had ze een antwoord op de spanning die volgens Bhatia (2004, p.205) veroorzaakt wordt, te weten die van de academische context en de professionele context: vaak wordt gezegd dat dit twee helften zijn van dezelfde discipline, maar in de praktijk is er een groot verschil tussen de twee verschillende uitgangspunten. Hetty toont door haar opvatting over de tekst aan dat ze die spanning ook heeft ervaren en om die reden wellicht liever tot twee teksten was gekomen. De tekst die nu voor ligt is op basis van tekstanalyse en contextanalyse te typeren als een onderzoeksverslag met

conclusies en aanbevelingen waarbij onderzoek gekenmerkt moet worden als een praktijkonderzoek

dat niet gebaseerd is op theoretische noties.

In tekst worden de stappen van het onderzoeksproces die de afstudeerder neemt gepresenteerd in tekstcomponenten die door alle tekstgebruikers anders gewaardeerd worden. Deze stappen zijn geformuleerd in de beoordelingscriteria van het SICM. Schrijver Hetty geeft aan dat ze alle tekst wel nodig had om te komen tot het advies, opdrachtgever Frank geeft aan dat alleen hoofdstuk 4, 5 en 6 voor hem relevant waren en dat hoofdstuk 3, het theoretisch kader wel relevantie had kunnen hebben, als de bronnen meer up tot date waren en meer relevantie vertoonden met de rest van de tekst.

Afstudeerbegeleider Arie vond alle tekstcomponenten van belang. In de inleiding bedt schrijver Hetty de tekst in de onderwijs-en beroepscontext in. Ze lokaliseert het onderzoek niet in ten opzichte van vorig onderzoek, wel benoemt ze het probleem van de opdrachtgever. Daarmee komt haar inleiding deels over een met de kenmerken van een inleiding die Martin & Rose (2008) hebben verwoord. De tekst vertoont nagenoeg geen generic activity (Hyland, 2004) en is er weinig sprake van

intertekstualiteit (Bhatia, 2004): Hetty bouwt niet voort op eigen kennis, vergelijkt niet de

verschillende noties en geeft zelf aan dat het theoretisch kader niet bijdraagt aan het antwoord van de opdracht van de opdrachtgever. Haar manier van reproductief schrijven komt overeen met de eerste manier die Jakobs(2003, p.893) omschreven heeft waarin ze met name parafraseert en samenvat namelijk ‘1. writing that serves primarly to convey the contents of other texts such as the writing of abstracts and summaries ’. Deze wijze van reproductief schrijven is een logisch gevolg van haar leesstrategie waarin ze gist-en list-strategy en de TIA-strategie gebruikt. De gist and list strategy houdt in dat schrijvers een tekst lezen, zoeken naar de belangrijkste punten, vervolgens een idee of term vinden die verbanden legt en deze gebruiken om de tekst te organiseren; de True, Important and I

Agree (TIA)-strategy die sterk lezergericht is en wordt bepaald door de lezer en niet zozeer door de

tekst zelf (Jakobs, 2003, p.901) Als schrijver kenmerkt Hetty zich als een reflective revision schrijver (Lavelle & Zuercher (2001, p.376 e.v.) omdat ze aangeeft dat de tekst een weergave van haar eigen denkproces is, zij thematisch nadenkt en dat de tekst een weergave is van eigen ideeën.

Alle tekstgebruikers zien de rol van de afstudeerder anders: de opdrachtgever beschouwt de student als sparringsparter, collega en junior-adviseur, de begeleider beschouwt haar als student in een afstudeerproces en Hetty zelf geeft aan dat ze student is en gegroeid is in de rol van adviseur.

32

4.4 Casestudy 2

4.4.1 Inleiding

De resultaten van de tweede casestudy worden in deze paragraaf beschreven. Afstudeertekst 2 is geschreven door Marie, een student in de afstudeerfase van de opleiding CO aan het SICM. Zij heeft voorafgaand aan de afstudeerfase de specialisatie Communicatie en Bedrijf gedaan. Marie heeft in de database van het SICM gekeken welke opdrachtgevers benaderd konden worden voor een

afstudeeropdracht. Ze heeft toen gesolliciteerd bij een filmhuis, omdat ze affiniteit heeft met de culturele sector: ze is zelf werkzaam is bij een bioscoop en ze heeft een de derdejaarsstage in de culturele sector gedaan. Samen met nog een andere communicatiestudent heeft ze gesolliciteerd en Marie is aangenomen omdat Linda, de opdrachtgever, het meeste vertrouwen in haar had door de achtergrond en de schrijfcapaciteiten die Marie getoond had in een portfolio.

De opdracht, een advies geven over de externe communicatie van de organisatie, is in samenspraak met de opdrachtgever geformuleerd en heeft enige weken geduurd. Marie is begeleid door Freek, docent en afstudeerbegeleider aan het SICM.

4.4.2 Tekstanalyse

Doel, functie en tekstsoort

In tekst 3 staat in de eerste alinea van het voorwoord dat het een

adviesrapport is in het kader van mijn vierdejaars afstudeerstage voor de opleiding communicatie aan de HG in Groningen. Voor deze afstudeerstage heb ik een semester onderzoek gedaan voororganisatie X.

Hier wordt impliciet de functie van de tekst verwoord, namelijk dat tekst in het kader van de opleiding wordt geschreven met als ‘invulling’ een onderzoek voor de opdrachtgever. In de inleiding wordt het

doel van het onderzoek geformuleerd:

Het doel van het onderzoek is om aan de hand het oordeel van de bezoekers van organisatie X een advies te geven over de verbeterpunten van de externe communicatiemiddelen van Organisatie X De hoofddoelstelling van het onderzoek luidt: Een advies geven over de nieuwe externe communicatiemiddelen van Organisatie X aan de hand van het oordeel van de bezoekers van Organisatie X en de theorie die hierover geschreven is.

De titel van tekst 2 is ‘Adviesrapport - De externe communicatie van organisatie X’ . De titel staat op het voorblad en het titelblad. De titel begint met ‘Adviesrapport’, de ondertitel in zelfde lettertype en – grootte is ‘De externe communicatie van organisatie X’ wat suggereert dat de tekstsoort een

adviesrapport over de externe communicatie van de organisatie. In de inleiding kenmerkt ze de tekst ook nog als onderzoek:

Het doel van het onderzoek is om aan de hand van het oordeel van de bezoekers van organisatie X een advies te geven over de verbeterpunten van de externe communicatie middelen van organisatie X.

Componenten van de tekst

De tekst bestaat uit verschillende componenten: een voorblad, titelblad, samenvatting, voorwoord,

inhoudsopgave gevolgd door acht hoofdstukken, een literatuurlijst en bijlagen. De volgorde van de

kerntekst volgt de richtlijnen die gegeven zijn in het beoordelingsformulier van het SICM. Hoofdstuk 1 heeft als titel ‘opdrachtbeschrijving’ en bevat een beschrijving van de opdracht vanuit het perspectief van de opdrachtgever. Dit hoofdstuk komt overeen met de thema’s van het beoordelingsformulier. Hoofdstuk 2 heet ‘de organisatie’ en heeft drie paragrafen waaronder een paragraaf met

bedrijfsinformatie, een interne analyse en een externe analyse. Daarmee volgt Marie de thema’s die behandeld moeten worden die op het beoordelingsformulier onder organisatie en context worden genoemd. De eerste paragraaf is een beschrijving waarin de opdrachtgever wordt beschreven aan de hand van informatie die uit jaarverslagen wordt gemaakt. In de tweede paragraaf maakt de schrijver gebruik van jaarverslagen en Marcus en Van Dam (2005) om de organisatie te beschrijven. Daarnaast inventariseert ze wat voor cijfers er zijn op het gebied van het gebruik van social media. Er is geen

33 sprake van een kritische beschouwing op de organisatie. De informatie die ze gebruikt vat ze samen en parafraseert ze om een beeld te geven van de organisatie.

Hoofdstuk 3 heet het ‘Theoretisch kader’ en bevat zes paragrafen: ‘Onderzoeksgebied’, ‘Communicatie’, ‘ Externe communicatie’, ‘Cultuurmarketing’, ‘Relatiemarketing’ en ‘Online communicatie’. Volgens het beoordelingsformulier moet het theoretisch kader een beschrijving geven van de relevante onderzoeksgebieden en expliciet gerelateerd zijn aan hoofd- of subdoelen. In eerste instantie lijkt dat het geval te zijn op basis van de titels. Inhoudelijk gezien is er sprake van weinig echt relevante en nieuwe informatie die van meerwaarde is voor de opdrachtgever. Daarnaast is de informatie niet direct gerelateerd aan de doelen van het onderzoek.

Hoofdstuk 4 heet ‘De onderzoeksopzet’ en bestaat uit zes paragrafen: ‘De probleemstelling’,