• No results found

4.2 De eisen en verwachtingen van het SICM

4.4.4 Conclusie case 2

De tekst die opgeleverd is, lijkt overeen te komen met de volgorde en thema’s op het

beoordelingsformulier. De tekstgebruikers zien niet in alle componenten een meerwaarde. Schrijver Marie en afstudeerbegeleider Freek, geven aan dat de tekst een middel is om de denkstappen die de schrijver nodig heeft om tot een advies te komen, te verwoorden in de tekst. Volgens opdrachtgever Linda heeft de tekst de functie om de opdrachtgever te overtuigen van het advies. Het doel van de tekst is volgens hen allen een adviesrapport op te leveren voor de opdrachtgever.

Op basis van de tekst en de interviews kan gezegd worden dat er in deze casestudy enigszins sprake is van een interdiscursieve relatie (Bhatia, 2010) tussen de verschillende tekstgebruikers. Freek, de afstudeerbegeleider en Linda, delen een gezamenlijke achtergrond, te weten de opleiding in Kunst-en kunstbeleid aan de universiteit. Alle drie delen affiniteit met de culturele sector. De

verschillende tekstgebruikers delen min of meer de opvatting over de tekst. Zij zien de tekst als een

weergave van een denkproces. Dat wordt bevestigd in de rolopvatting over de schrijver, namelijk dat

alle tekstgebruikers de schrijver zien als student in de afstudeerfase en niet zozeer als junior-adviseur. Van intertextuele relaties (Bhatia, 2010; Hyland, 2004) in de tekst is net als in case 1geen sprake: Marie vat literatuur samen en gebruikt vaak één titel per thema. Ze vergelijkt geen bronnen voor de verschillende thema’s. Zij bouwt niet voort op eigen kennis, vergelijkt geen verschillende noties en geeft in het interview aan dat het theoretisch kader niet bijdraagt aan het antwoord van de opdracht van de opdrachtgever. Dat klopt ook als je kijkt naar de leesvaardigheden die Marie ten toon spreidt. De leesstrategie van Marie kenmerkt zich als TIA en gist-en list(lezer) (Jakobs, 2003), maar verwordt niet tot de dialoguestrategy zoals verwacht in de eindtermen in het beoordelingsformulier van het SICM. Dit komt ook tot uitdrukking in de tekst: Marie vat ideeën en theoretische noties samen in hoofdstuk 3, en parafraseert de informatie. Als schrijver kenmerkt Marie zich als een reflective

revision schrijver en een procedural schrijver (Lavelle & Zuercher, 2001, p.376 e.v.). Ze is te

karakteriseren als een reflective revision schrijver omdat de tekst een weergave is van haar eigen denkproces en zij naar eigen zeggen thematisch denkt. Anderzijds is ze ook te kenmerken als een

procedural schrijver, dat blijkt niet zozeer uit de tekst alswel uit de data van de interviews. Een procedural schrijver is een schrijver die methodisch schrijft en zich oriënteert op zijn schrijftaak,

waarbij niet zozeer hij, alswel de docent uitgangspunt van schrijven is, ze houden zich aan regels die gesteld worden en laten zien dat ze veelal doen wat de docent vraagt in plaats van er zelf over na te denken of over te communiceren. Zowel schrijver Marie als opdrachtgever Linda hebben aangegeven dat Marie veel gebruik heeft gemaakt van de aanwijzingen en adviezen van Linda. Opdrachtgever Linda geeft in het gesprek aan dat ze verwacht had dat Marie meer uit de resultaten zou halen, ook de afstudeerbegeleider Freek geeft dit aan. Volgens hen beiden volgt Marie vrij nauwgezet hun

aanwijzingen, maar denkt zij niet zozeer out of the box.

De tekst die nu voor ligt is op basis van tekst- en contextanalyse te typeren als een

afstudeerverslag met conclusies en aanbevelingen waarbij schrijver Marie in de tekst haar stappen van het onderzoeksproces heeft verwoord om te komen tot een advies voor de opdrachtgever en

waarbij onderzoek gekenmerkt moet worden als een praktijkonderzoek dat niet gebaseerd is op theoretische noties, maar op data verzameld uit interviews. De input uit de praktijk wordt als meest waardevol aangemerkt. Opdrachtgever Linda benadrukt dat ook nog eens in het gesprek, namelijk dat hbo-studenten veelal de praktijk als uitgangspositie nemen.

38

4.5 Casestudy 3

4.5.1 Inleiding

De resultaten van de derde casestudy worden in deze paragraaf gepresenteerd. Afstudeertekst 3 is geschreven door Anouk, een student in de afstudeerfase van de opleiding CO aan het SICM. Zij heeft voorafgaand aan de afstudeerfase de specialisatie Communicatie en Bedrijf gevolgd. Zij heeft

gereageerd op een opdracht die stond gepubliceerd op de website van de Hanze. De opdracht ging over ‘crowdfunding’ en ‘social media’ en dat had haar belangstelling. De totstandkoming van de definitieve opdracht heeft lang geduurd. Dit heeft ze gedaan onder begeleiding van haar afstudeerbegeleider. In totaal heeft Anouk een jaar aan de tekst gewerkt. Anouk is begeleid door Johan, die werkzaam is als docent communicatie en afstudeerbegeleider op het instituut en daarnaast een eigen

communicatieadviesbureau heeft. 4.5.2 Tekstanalyse

Doel, functie en tekstsoort

De functie van de tekst komt niet expliciet aan de orde. Wel schrijft Anouk het volgende in het voorwoord:

ik kon gaan afstuderen, in februari 2011 ben ik gestart bij de Stichting X. Ik heb onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van sociale media voor crowdfunding en crowdsourcing voor de stichting. En nu, bijna een jaar later, is het onderzoek afgerond.

Anoukcombineert in deze zinnen dat ze kon gaan afstuderen en dat ze gestart is bij de opdrachtgever. Impliciet geeft ze daarmee aan dat het één met het ander samenhangt. Het doel van de tekst wordt niet direct beschreven. Wel geeft Anouk in de inleiding in de tweede zin aan dat ‘dit onderzoek en advies beschrijft voor een crowdfunding campagne voor de stichting.’ Daarmee lijkt het doel te zijn om een beschrijving te geven voor een crowdfunding campagne. In hoofdstuk 1, ‘Onderzoeksmethodiek’, schrijft Anouk dat het de doelstelling is om

inzicht te krijgen in de vraag of communicatie van de stichting via social media een bijdrage kan leveren aan de betrokkenheid van de beoogde ontvangers voor CF, voor het opzetten van een CF-campagne.

De titel van tekst 4 ‘Crowdfunding bij de stichting X- Advies voor een crowdfunding campagne voor de Stichting X ’ staat op het voorblad en titelblad. Op het voorblad staat dat de tekst in opdracht van het instituut voor Communicatie en Media van de Hanzehogeschool wordt uitgevoerd. Dat is bijzonder. Wie is volgens schrijver Anouk de opdrachtgever: de stichting of het SICM? In een interview kan dit nader geduid worden. In het voorwoord verwoordt Anouk dat ze onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden van social media voor crowdfunding en crowdsourcing. In de inleiding schrijft ze onder het kopje ‘aanleiding’ dat

dit onderzoek een advies beschrijft voor een crowdfunding campagne voor de stichting. Crowdfunding zou een aanvulling kunnen zijn op de financiering van huidige sponsoren en donoren. Of dit ook daadwerkelijk zo is, moet blijken uit dit onderzoek dat

gedaan is.

Of hier nu sprake is van een advies of een onderzoek, is de vraag. Hier is sprake van een bijzondere formulering. Wat bedoelt Anouk? Impliciet staat hier dat er eerst onderzoek wordt verricht en er later een advies wordt gegeven op basis van dit onderzoek. Dit wordt ook nog eens verwoord onder het kopje ‘Onderzoeksmethodiek’

Aan de hand van benchmark onderzoek onder een aantal crowdfund initiatieven en door het doen van literatuuronderzoek over crowdfunding en social media, zal een conclusie getrokken worden over de toepasbaarheid van crowdfunding voor de SOGK.

De termen advies en onderzoek lopen door elkaar. De vraag die nu voorligt is hoe de tekst opgevat kan worden.

Componenten van de tekst

De tekst bestaat uit verschillende componenten: een voorblad, titelblad, samenvatting, voorwoord,

39 componenten van de kerntekst wijkt enigszins af van de richtlijnen die gegeven zijn in het

beoordelingsformulier.

Anouk start de tekst met een inleiding die geen hoofdstukmarkering heeft. In hoofdstuk 1 gaat Anouk meteen in op de ‘Onderzoeksmethodiek’. Anouk wijkt daarmee af van de volgorde die in het beoordelingsformulier van de tekst van het SICM wordt gegeven. Daar komt deze component later aan bod, na het theoretisch kader. In paragraaf 1.1 wordt de doelstelling uiteengezet, in paragraaf1.2 de vraagstelling die weer opgedeeld is in drie subparagrafen en paragraaf 1.3 heeft als titel ‘Eindproduct’ waarin de opdracht, het eindproduct en de communicatie analyse worden omschreven. Anouk lijkt daarmee het theoretisch kader dat ze in hoofdstuk 5, 6 , 7 en 8 beschrijft teksttechnisch niet mee te nemen in de herformulering van de opdracht, terwijl het SICM een definitieve methode van onderzoek wil zien na het theoretisch kader en niet ervoor.

Schrijver Anouk gebruikt drie hoofdstukken om de organisatie te beschrijven. In hoofdstuk 2 Marie parafraseert informatie uit beleidsstukken en vat samen waarbij ze de structuur volgt die Mc Kinsey en Marcus en Van Dam (2005) aandragen. In hoofdstuk 3 licht ze de meso-omgeving van de stichting toe. In hoofdstuk 4 wordt het huidige externe communicatiebeleid van de stichting

beschreven in twee paragrafen, een paragraaf over de ‘Huidige beoogde ontvangers’ en een paragraaf over de ‘Externe communicatiemiddelen’.

Voor het theoretisch kader gebruikt Anouk hoofdstuk 5 ‘Theoretisch kader’ en hoofdstuk 6 ‘Crowdfunding en crowdsourcing’. Hoofdstuk 5 bestaat uit vijf paragrafen die gaan over ‘Eenzijdige en tweezijdige beïnvloeding van communicatie’, ‘Allocutie’, ‘Consultatie’, ‘Registratie en

conversatie’, ‘Marketing oriëntatie van transactiegericht naar relatiegericht’, ‘Toenemende invloed van publiek’ en ‘Interactieve communicatie’. Hoofdstuk 6 heeft zes paragrafen en gaan over

‘Vooronderzoek’, ‘Crowdsourcing’, ‘ Crowdfunding’, ‘Verband en verschil crowdfunding en crowdsourcing’, Social media en crowd funding’, ‘Voorwaarden voor crowdfunding’.

Hoofdstuk 7 ‘Succesfactoren benchmarkonderzoek’ kan als een resultatenhoofdstuk

beschouwd worden, maar de eerste twee paragrafen hebben nog een theoretisch karakter en gaan over ‘Succesfactoren Kleverlaan (2011)’ en over ‘Storytelling’. Vanaf 7.3 is er sprake van ‘Resultaten uit benchmarking’; In hoofdstuk 8 worden ‘Ontwikkelingen en Trends’ beschreven in twee paragrafen, ‘Trends en donaties’ en ‘Ontwikkelingen in crowdfunding’. Ook daar lopen theoretisch kader en resultaten door elkaar.

Hoofdstuk 9 en 10 zijn advieshoofdstukken. Hoofdstuk 9 ‘Advies online communities en beoogde ontvangers X’ bevat drie paragrafen: ‘ Communities’, ‘Beoogde ontvangers benchmarks’en ‘Communicatieanalyse X. In hoofdstuk 10 ‘Advies crowdfundcampagne stichting’ staat het advies beschreven. Opvallend om te zien is dat er een hoofdstuk 11 ‘Conclusie’ volgt met conclusies en aanbevelingen. Het was wellicht logischer geweest hoofdstuk 10 en 11 om te draaien om het een logischer verhaal te laten zijn.

Bronnen en bronverwerking

Bronnen

Anouk heeft 28 werken gebruikt en in de lijst een onderscheid gemaakt tussen internetbronnen en boeken: Titel 1, 2, 4, 5, 6, 24 hebben te maken met de beschrijving van de organisatie; Titel 26, 28 hebben te maken met de praktische uitvoering van een communicatie-en marketingplan, Titel 3, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 16, 17, 18, 21 hebben te maken met de thema’s in het theoretisch kader.

Bronverwerking

In de samenvatting, voorwoord, inhoudsopgave worden geen bronnen vermeld. In hoofdstuk 1 wordt verwezen naar Baarda en de Goede (2010), maar deze titel staat niet opgenomen in de literatuurlijst. In hoofdstuk 2 en 3 waar de organisatie wordt beschreven wordt 18 keer een bron vermeld. Anouk

40 verwijst veelvuldig naar interne beleidsstukken. Anouk vat samen en parafraseert en gebruikt Marcus en Van Dam (2005) en het zogenaamde 7s-model van Mc Kinsey om de bedrijfsinformatie te ordenen. Er wordt niet zozeer een kritische beschouwing gegeven over dat wat ze aantreft in de organisatie. Anouk legt regelmatig een relatie met de opdracht en de stichting. In de hoofdstukken 5, 6 en 7 vat ze theoretische noties samen en brengt ze ze in verband met haar onderzoek. In termen van beoordeling van het SICM zie je bij Anouk dat zij in staat is de theorie die ze gevonden heeft toe te passen op de opdracht en de opdrachtgever. Daarmee laat ze zien dat ze in termen van het beoordelingsformulier ‘relevante onderzoeksgebieden beschrijft’ en ze ze toepast op de opdracht en de opdrachtgever. Ze vergelijkt geen andere en/of verschillende bronnen met elkaar.

Tekstgebruikers

In tekst 3 komt in de tweede alinea van het voorwoord de relatie met de opdrachtgever tot uiting. Anouk bedankt de opdrachtgever en met name twee personen. In die verwoording komt de rol van de opdrachtgever niet ter sprake. Wel dat de stichting uit meerdere mensen bestaat en dat ze met name twee personen bedankt. Tevens wil ze haar afstudeerbegeleider bedanken waarin ze hem bedankt voor zijn professionele begeleiding tijdens het proces. Hoewel ik regelmatig vast liep tijdens het onderzoek, heeft zijn begeleiding aan een goede afloop bijgedragen.

Hier laat ze zien dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het proces van het schrijven van de tekst. In het voorwoord profileert Anouk zich als een student in de afstudeerfase, ze geeft aan ze

kon gaan afstuderen en dat ze in februari 2011 gestart is bij de opdrachtgever.

Daarmee impliceert ze een verband tussen het afstuderen en het van start gaan bij een opdrachtgever. De start bij de opdrachtgever stond dus ‘in dienst van het afstuderen’. Anouk geeft dat niet expliciet aan. In de inleiding profileert de schrijver zich als onderzoeker.

Dit onderzoek beschrijft een advies voor een crowdfunding campagne voor de SOGK. Crowdfunding zou een aanvulling kunnen zijn op de financiering van huidige sponsoren en donoren. Of dit ook daadwerkelijk zo is, moet blijken uit dit onderzoek dat gedaan is.

4.5.3 Contextanalyse in relatie tot tekstanalyse

Functie, doel en tekstsoort

Uit de tekstanalyse blijkt dat Anouk als voornaamste doel heeft een advies op te leveren voor de opdrachtgever. Uit de contextanalyse blijkt dat er verschillende opvattingen zijn over het doel van de tekst: Opdrachtgever Anneke geeft aan dat het doel is om een advies te leveren, schrijver Anouk is van mening is dat er twee doelen zijn, enerzijds onderzoek doen, anderzijds een advies opleveren en afstudeerbegeleider Johan geeft een nuancering. Hij vindt dat er meerdere doelen zijn die de student wil bereiken en volgens hem is het een complexe mix. Wel is hij net als de andere tekstgebruikers van mening dat het adviesrapport het uiteindelijke doel is, hoewel dat volgens hem wel afhankelijk is van het voortraject. Hij stelt net als Bhatia (2005) en Russel (2010) dat hier sprake is van een tekst die

hybride is: de tekst heeft meerdere doelen en verschillende lezers met ieder hun eigen eisen en

verwachtingen aan de tekst

De functie van de tekst komt niet expliciet in de tekst naar voren. Anoukcombineert in één zin dat ze kon gaan afstuderen en dat ze gestart is bij de opdrachtgever. Impliciet geeft ze daarmee aan dat het één met het ander samenhangt, maar expliciet geeft ze er geen woorden aan. Uit de contextanalyse blijkt dat de tekstgebruikers allen dezelfde mening zijn toegedaan, namelijk dat de tekst de functie heeft om weer te geven welke stappen Anouk heeft gezet om tot haar advies en bevindingen te komen. De tekst is volgens hen allen weergave van dat proces.

Net als in case 2 typeren de drie tekstgebruikers de tekst anders: Anouk typeert de tekst als een

adviesrapport. Afstudeerbegeleider Johan geeft aan dat de tekst een ‘neerslag is van het denkproces

41 de student heeft, een advies omsloten zit. Hij is van mening dat de tekst van Anouk in ‘in de buurt komt’ van een adviesrapport. Opdrachtgever Anneke vindt dat de tekst beschouwd kan worden als ‘een onderzoeksrapport met een klein advies’.

De term adviesrapport die in de tekst gebruikt wordt op voorblad en titelblad doet geen recht aan de inhoud. Op basis van de input van alle tekstgebruikers zou de tekst getypeerd kunnen worden als onderzoeksverslag omdat alle tekstgebruikers aangeven dat de tekst een weergave is van het onderzoeksproces. Dit komt overeen met de conclusie van hoofdstuk 4.2 over de contextanalyse van het SICM, waar de tekst op basis van analyse de SICM-documenten getypeerd wordt als ‘een

onderzoeksverslag met aanbevelingen, waarbij onderzoeksverslag nader te definiëren is als een vertaalslag van de onderzoekstappen die de student neemt om te komen tot een aanbeveling of advies

voor een opdrachtgever.’ Alle tekstcomponenten in deze tekst worden in relatie gebracht met de hoofdvraag van de tekst. Schrijver Anouk beantwoordt de hoofdvraag aan de hand van het praktijk- en het literatuuronderzoek. Het onderzoek dat verricht is, zou daarom gekenmerkt kunnen worden als een combinatie van een praktijk- en theoriegericht onderzoek.

Tekstcomponenten

Uit het interview komt naar voren dat alle tekstcomponenten voor Anouk van belang zijn om te komen tot het advies. In tekst worden de stappen die de schrijver neemt gerepresenteerd in tekstcomponenten. Qua opbouw komt de tekst grotendeels overeen met de eisen en verwachtingen van het instituut. De volgorde die schrijver Anouk hanteert is anders dan de schrijvers in tekst 1 en 2. Anouk heeft in de inleiding en hoofdstuk 1 de onderzoeksmethodiek toegelicht. De schrijvers van de eerste twee cases doen dat in hoofdstuk 4 na het theoretisch kader. Daarmee volgen de eerste twee schrijvers de volgorde die in de richtlijnen van het beoordelingsformulier staan. Het SICM verwacht dat het

theoretisch kader wordt meegenomen in het methode van onderzoek. Bij de eerste twee teksten is dat

niet het geval. De meerwaarde van de plaats van de onderzoeksmethodiek na het theoretisch kader kun je dan ook in twijfel trekken. Anouk gebruikt het theoretisch kader niet voor herdefiniëring van de opdracht. De plaats die zij hanteert lijkt dus logischer te zijn dan de volgorde van tekstcomponenten in de eerste twee teksten.

Anouk gebruikt meer hoofdstukken dan de eerste twee schrijvers, maar hanteert wel dezelfde volgorde: die van opdrachtomschrijving in de inleiding en hoofdstuk 1, organisatiebeschrijving in hoofdstuk 2, 3 en 4, een theoretisch kader in de hoofdstukken 5, 6 en 7, waar de andere twee

schrijvers slechts één hoofdstuk voor gebruiken. De beschrijving van de organisatie is geen kritische beschrijving op basis van theoretische noties van interne en externe communicatie of vanuit de organisatieleer. Uit het interview met Anouk blijkt dat Anouk deze informatie wel nodig had om te komen tot het advies. Opdrachtgever Anneke geeft aan dat dit hoofdstuk voor haar niet van belang is. Afstudeerbegeleider Johan geeft aan dat Anouk de informatie wel nodig had, maar dat het voor de opdrachtgever niet relevant is. Hij vindt het belangrijk dat studenten door dit proces leren

problematiseren. Voor hem zijn in die zin alle componenten van de tekst wel belangrijk om de student te volgen in het proces.

In de hoofdstukken 5, 6 en 7 combineert schrijver Anouk theorie met resultaten uit onderzoek. Anouk brengt in de tekst theorie, resultaten en conclusies in relatie met elkaar. Afstudeerbegeleider Johan geeft aan dat Anouk klassiekers heeft gebruikt, maar dat ze die bronnen goed wist te verbinden met de rest van de tekst, waardoor de teksten relevant waren. Opdrachtgever Anneke geeft aan dat de hoofdstukken ‘interessant waren om te lezen, maar niet direct relevant waren voor haar’.

42

Bronnen en bronverwerking

Bronnen

Schrijver Anouk geeft in het interview aan dat ze gebruik heeft gemaakt van een voorgaand onderzoek bij de stichting en dat ze de literatuurlijst van dat onderzoek heeft gebruikt en daar op verder is gegaan. Daarnaast heeft ze gebruik gemaakt van literatuur die haar aangereikt is tijdens de studie.

Afstudeerbegeleider Johan kent een groot aantal bronnen van de lijst. Dat is logisch gezien zijn