• No results found

4.2 De eisen en verwachtingen van het SICM

4.2.3 Bronnen en bronverwerking

Over bronnen en bronverwerking wordt niets gezegd, behalve dat in de SICM-standaard (een standaard die gebruikt wordt door studenten aan het SICM voor samenwerken, plannen, rapporteren, presenteren en evalueren) de APA-methode wordt voorgeschreven. In de beoordelingscriteria van de afstudeeropdracht zijn aanknopingspunten te vinden voor bronnen en bronverwerking: Bij organisatie

en context wordt genoemd dat de ‘analyses gebaseerd zijn op onderzoek’ en dat die ‘voldoende breed

en diep zijn’. Of dit op basis van literatuuronderzoek is, wordt niet duidelijk. In het theoretisch kader wordt gesteld dat ‘relevante onderzoeksgebieden beschreven dienen te worden’ en dat er sprake is van een ‘toepassing en beschrijving van beschikbare relevante (wetenschappelijke) inzichten, theorieën, concepten en modellen’ en dat ‘de theoretische concepten en modellen relevant en up to date zijn en dat ieder theoretisch concept en/of model gerelateerd is aan het hoofd-of een van meer van de subdoelen’. Op wat voor wijze en wat voor niveau staat niet beschreven. Hier kan aangenomen worden dat studenten literatuuronderzoek moeten verrichten. In de debriefing vanuit

studentperspectief moet de student de opdracht zelfstandig herdefiniëren, vertaald in hoofd -en

subdoelen en geanalyseerd op basis van relevante kennis en (theoretische inzichten). Theoretische inzichten staan tussen haakjes wat impliceert dat dat niet direct relevant is. In de conclusie bij uitvoering onderzoek en analyse staat dat de conclusies gebaseerd zijn op het theoretisch kader. 4.2.4 Tekstgebruikers

De afstudeerder

Volgens het Instituut voor Communicatie & Media (2011a) moet de student ‘aan de opleiding moet bewijzen dat hij voldoende competent is om in het beroepenveld in te stromen in niveau 3’ (p.1) en dat hij in ‘in principe het hele proces van adviseren doorloopt: van analyseren tot managen. Hij toont aan een junior communicatie-en/of informatieadviseur te zijn’ (p.1).

Afstudeerbegeleider

De schrijver heeft met drie andere tekstgebruikers te maken: de opdrachtgever, de afstudeerbegeleider en de tweede beoordelaar. De rol van de afstudeerbegeleider staat beschreven in de ‘Handleiding ICM-afstuderen versie december 2011’en het ‘protocol voor afstudeerbegeleiders ICM 2011 -2012’ (Instituut voor Communicatie & Media, 2011a, c): hij geeft tussentijdse feedback, stelt adequate vragen en attendeert de student op de beoordelingscriteria die door het instituut zijn vastgesteld. Van de afstudeerbegeleider wordt verwacht dat hij nadruk legt op verband tussen probleemstelling, beeldvorming en contextanalyse, onderzoek, oordeelsvorming, conclusies en het verwerken van relevante informatie en literatuur. De afstudeerbegeleider hoeft daarbij geen nieuwe inhoud aan te dragen, hij begeleidt enkel het proces en becommentarieert deelconcepten. De student moet aangeven in deelconcepten waar feedback op gegeven moet worden. De afstudeerbegeleider is nauw betrokken bij het proces en beoordeelt uiteindelijk het plan van aanpak en de tekst die aan het eind van de rit opgeleverd wordt. Er is in het traject ook een tweede beoordelaar toegewezen, die geraadpleegd wordt bij de beoordeling van het plan van aanpak en de eindbeoordeling. Gezamenlijk komen zij tot een

22 cijfer voor plan van aanpak en de tekst aan het eind van het afstudeertraject.

Opdrachtgever

Over de rol van de opdrachtgever wordt weinig geschreven: de opdrachtgever zit op afstand en is van ondergeschikt belang te zijn voor het proces en de beoordeling. Wel wordt in de contracteringsfase na vijf weken het oordeel van de opdrachtgever meegenomen in het beoordelen van een Plan van aanpak, waarin een Go of No Go wordt gegeven. Aan het eind van het traject neemt de afstudeerbegeleider contact op met de opdrachtgever om van gedachten te wisselen over zijn mening over het

professioneel product en het functioneren van de student. Daarmee wordt dan met name gekeken naar

het advies dat geformuleerd is en het professioneel functioneren van de student (Instituut voor Communicatie & Media, 2011a).

4.2.5 Tekstsoort

Het resultaat van de afstudeeropdracht als tekst krijgt diverse typeringen mee in de documenten van het Instituut voor Communicatie & Media (2011a,b) en Dekker (2009). Zo krijgt de tekst in het document van Dekker (2009) de volgende typeringen mee: afstudeerverslag, advies, adviesrapport en

onderzoeksrapport . In de Handleiding ICM-afstuderen versie december 2011 wordt het een afstudeerrapport genoemd; in het beoordelingsformulier heet het afstudeeropdracht: adviesrapport Instituut voor Communicatie & Media waaruit te concluderen valt dat de tekst als adviesrapport

beschouwd wordt.

Dekker (2009, p.8) geeft aan dat er in ‘het afstudeerrapport verschillende zwaartepunten mogelijk zijn, namelijk dat het meer op onderzoek of meer op advies gericht is’ en dat ‘de student in overleg met de afstudeerbegeleider moet bespreken welke variant het beste bij de opdracht en de opdrachtgever past.’ Wat een onderzoeksverslag of een adviesrapport is, wordt niet geheel duidelijk. Wel wordt een tabel gegeven waar in het verschil volgens Dekker (2009, p8) ‘aangedikt op een rij wordt gezet.’ Zie onderstaande tabel:

Onderzoeksverslag Adviesrapport

Algemeen: focus op de onderzoeksresultaten en de conclusies Algemeen: focus op de aanbevelingen en implementatie Veel aandacht voor het onderzoekskader, inclusief het

communicatietheoretische kader en het meetmodel

Veel aandacht in het begin voor de (zie ook PIJOFA-factoren*) randvoorwaarden van het advies > bepalen mede de definitieve probleemstelling

Theoretische verdieping en deskresearch vooral aan het begin van het traject, gericht op de definitieve probleemstelling

Veel aandacht voor verschillende mogelijke oplossingsrichtingen, scenario’s, d.m.v. onderzoek Veel aandacht en tijd naar het onderzoek en de deelvragen

waarvoor besloten is

Conclusies en aanbevelingen hangen sterk samen Keuze/voorkeur voor bepaalde oplossingsrichting pas na diverse scenario’s

Implementatieplan is summier Veel aandacht voor een reëel implementatieplan, inclusief onderzoek naar de PIJOFA-factoren

* PIJOFA-factoren: Personeel, Informatie/Communicatie, Juridische zaken, Organisatie, Financiën, Automatisering.

Tabel 1. Verschil onderzoeksverslag en adviesrapport (Dekker, p8, 2010)

Vervolgens worden in hetzelfde document de verschillen tussen een onderzoeksverslag en een adviesrapport op een rij in een tabel weergegeven, gebaseerd op Lamers (2003):

23 STAP ONDERZOEKSVERSLAG ADVIESRAPPORT vlgs Lamers (2003)

1 Globale opdracht Doel Opdrachtgever Globale opdracht Doel Opdrachtgever 2 Bedrijfsbeschrijving Situatiebeschrijving 3 Theoretisch kader in relatie tot bedrijfsbeschrijving

Probleemanalyse volgens bepaald model: o V.d. Kaap (communicatie) o actoren / factoren o SWOT o Causaliteit o Keten 4 Definitieve probleemstelling Deelvragen Randvoorwaarden Probleemdefinitie (Beleidsknelpunten) Randvoorwaarden

5 Resultaten Oplossingsrichtingen d.m.v. onderzoek

6 Conclusies

Aanbevelingen Advies

7 Implementatie Uitwerking van het advies in termen van PIJOFA

Tabel 2. Relatie onderzoeksverslag (ICM) en Adviesrapport (Lamers, 2003) Uit Lamers, H.A.J.M., Handleiding voor beleidsteksten, uitgeverij Coutinho, Bussum, 2003, Dekker (2009)

Naar welke onderzoeksmethodiek in tabel 1 wordt verwezen, is niet duidelijk. Hier staat geen bronvermelding bij. Het vermoeden bestaat dat de kenmerken van het onderzoeksverslag gebaseerd zijn op een boek van Van der Kaap (2006) en de kenmerken van een adviesrapport op basis van Lamers (2003). Van het eerste boek is geen titel bekend. In het document is geen literatuurlijst waar de volledige titels te achterhalen zijn. In het document van Dekker (2009) wordt geen uitspraak gedaan over of de tekst een onderzoeks-of adviesrapport is. De student wordt geadviseerd ‘het eens te worden met je afstudeerbegeleider, dat scheelt een hoop gedoe’. Daarmee lijkt de student een

onderzoeksverslag en/of een adviesrapport te mogen maken. In de beoordeling is dat echter niet het geval; daar worden twintig punten toegekend aan het formuleren van een advies op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgehad. Van een schrijver wordt dus wel verwacht een advies te formuleren. Aan de het onderzoek worden zestig punten toegekend: twintig punten voor de verantwoording van

onderzoek en veertig punten voor de uitvoering van onderzoek en analyse. Daarmee lijkt het instituut

meer betekenis toe te kennen aan het onderzoek dan aan het advies waaraan twintig punten worden toegekend. Het advies lijkt daarmee van ondergeschikt belang te zijn.

4.2.6 Conclusie

Functie en doel

Het SICM maakt geen onderscheid tussen functie en doel van de tekst. Zoals het SICM het verwoordt zijn er twee doelen: enerzijds moet een opdrachtgever tevreden gesteld worden met een advies-of onderzoeksrapport (doel), anderzijds moet de student aantonen te voldoen aan competenties (functie). Deze twee doelen leveren echter andersoortige teksten op. De analyse van de diverse documenten laat zien dat het SICM de tweede doelstelling laat prevaleren in de wijze waarop volgens het instituut de tekst vorm moet krijgen. De formele tekstkenmerken en eisen en verwachtingen zoals beschreven in de diverse documenten lijken de student een verslag te laten opleveren dat een (onderzoeks)proces beschrijft. De tekst is daarmee echter (nog) niet een advies- of onderzoeksrapport.

De eisen die het SICM stelt aan de tekstcomponenten zijn bijzonder, maar komen wel overeen met de doelen die het instituut voor ogen heeft, namelijk enerzijds een opdrachtgever tevreden stellen, anderzijds laten zien te kunnen voldoen aan competenties waarbij de tekst uiting is van het

onderzoeks-en adviestraject. De afstudeertekst kan beschouwd worden als een myriad genre genoemd, wat ook als een hybride tekstsoort te omschrijven is (Russel, 2011, p.12).

24

Tekstcomponenten

De tekstcomponenten die verwacht worden komen grotendeels overeen met de componenten die Swales (1990) en Martin & Rose (2008) aandragen voor een onderzoeksartikel- of verslag: Swales (1990, p133 ) beschrijft een aantal structuren van een onderzoeksartikel zoals probleem – oplossing

structuur, de introductie- methode-resultaat-discussie, dogma-dissonace –crisis-search-new model.

Martin & Rose (2005) noemen samenvatting, inleiding, experimentele details, resultaten en discussie,

conclusie en referenties. In figuur 4 staan de verschillende tekstcomponenten schematisch naast elkaar

waarin ik getracht heb de onderdelen van het SICM in componenten te vergelijken.

Swales (1990) Martin & Rose (2008) SICM (2011)

samenvatting samenvatting

Introductie Inleiding Briefing, organisatie en context, theoretisch kader

Methode Experimentele details Debriefing, onderzoeksvragen en methodologie

resultaat Resultaten en discussie Uitvoering van de onderzoeksopzet, resultaten

discussie Conclusie Conclusie

Referenties

Advies

Figuur 4: Vergelijking tekstcomponenten Swales (1990), Martin&Rose ( 2008 ) en het SICM (2011)

Bij Swales en Martin & Rose is er sprake van een methodische discussie, bij de criteria geformuleerd door het SICM ontbreekt die. In plaats daarvan wordt het onderzoek afgesloten met een vertaalslag naar het advies. Daarnaast is het bijzonder dat er een beschrijving van de organisatie en context meegenomen dient te worden in onderzoek. Het is voorstelbaar dat de student zich moet verdiepen in de organisatie waar hij onderzoek verricht. Of dat echter in de tekst naar voren moet komen is de vraag. Wel is dit tekstdeel logisch als je kijkt naar hoe de functie verwoord wordt door het SICM waarbij de student zijn proces in kaart brengt, een organisatie-analyse is daar onderdeel van.

Bronnen en bronverwerking

De criteria die geformuleerd worden voor het theoretisch kader, namelijk ‘een beschrijving geven van relevante onderzoekgebieden; toepassing en beschrijving van beschikbare relevante

(wetenschappelijke) inzichten, theorieën, concepten en modellen; de theoretische concepten en modellen zijn relevant en up to date; elke theoretisch concept en/of model is expliciet gerelateerd aan het hoofd-en of een of meer van de subdoelen’ ((Instituut voor Communicatie & Media, 2011b), komen overeen met de tweede manier van het reproductieve schrijven van Jakobs (2003) waarin schrijven beschouwd wordt ‘as part of more complex text production processes.’ Daarbij is het voorstelbaar dat de afstudeerders de dialoguestrategie gebruiken en dat de teksten generic activitiy laten zien en de schrijvers dus gebruik maken van voorgaande teksten en voortbouwen op reeds verworden kennis ( Hyland, 2004). De vraag is echter of deze aanname klopt. Uit het onderzoek van Lea en Street (1998) blijkt dat verwachtingen en eisen die gesteld worden aan academische teksten met name gebaseerd zijn op vaardigheden en opvattingen van de docent zelf en niet zozeer op wat een student kan. Uit hun onderzoek blijkt dat docenten dingen beschrijven als ‘kritisch kunnen

analyseren’, kunnen ’evalueren’ en ‘een goede synthese kunnen bereiken’ maar dat ze die niet concreter maken. De kans bestaat dat dat ook het geval is in dit beoordelingsformulier. De criteria kunnen door studenten anders begrepen worden dan door de samenstellers bedoeld is. Onderzoek naar de tekst en aannames over die eisen en verwachtingen van de tekstgebruikers kan hier meer inzicht in verschaffen.

25

Tekstgebruikers

Het SICM beschouwt de afstudeerder als junior communicatie-en/of informatieadviseur. Uit de beoordelingscriteria komt naar voren dat de schrijver verslag doet van het onderzoeksproces om tot een advies en/of aanbeveling te komen. Er lijkt sprake te zijn van discrepantie tussen rolopvatting over de afstudeerder zoals geformuleerd in de SICM richtlijnen enerzijds en de teksteisen in het

beoordelingsformulier van de tekst anderzijds. Dit is precies het spanningsveld waar Bhatia (2004, p.205) het over heeft te weten die van de academische context en de professionele context: vaak wordt gezegd dat dit twee helften zijn van dezelfde discipline, maar in de praktijk is er een groot verschil tussen de twee verschillende uitgangspunten. Dat is ook te zien aan de eisen die het SICM stelt aan de tekst. Enerzijds geeft het instituut aan dat de student een opdrachtgever tevreden moet stellen,

anderzijds dat het aan moet tonen competent te zijn. Dit zijn twee verschillende doelen. De vraag is wat de rolopvatting is van de student: volgens Nystrand in Hyland (2002b, p.34) hangt het succes van een tekst af van de retorische eisen van de lezer. In dit geval kan het problemen veroorzaken voor de afstudeerder omdat de belangen bij de verschillende lezers verschillen. De afstudeerder hecht aan een positieve beoordeling van de tekst en dat kan tot gevolg hebben dat hij zich met name richt op de eisen en verwachtingen van de afstudeerbegeleider, omdat die de tekst beoordeelt. De rol van de opdrachtgever speelt bij het vaststellen van het cijfer nauwelijks een rol. Er wordt met hem contact opgenomen om van zijn kant een idee te geven over het advies dat geformuleerd is en het

professioneel functioneren van de student. De opdrachtgever kan voor de schrijver van ondergeschikt belang zijn, waardoor het doel van de tekst, een advies geven aan de opdrachtgever, minder belangrijk wordt.

Tekstsoort

De vraag die nu voor ligt is hoe de tekst van het afstudeerproces gedefinieerd en getypeerd zou kunnen worden. De tekst lijkt nu het meeste op een onderzoeksverslag met aanbevelingen, waarbij

onderzoeksverslag nader te definiëren is als een verslag waarbij de stappen in het onderzoeksproces verwoord worden om te komen tot een aanbeveling of advies voor een opdrachtgever.

26

4.3 Casestudy 1

4.3.1 Inleiding

In deze paragraaf worden de resultaten gepresenteerd van de eerste casestudy. Afstudeertekst 1 is geschreven door Hetty, een student in de afstudeerfase van de opleiding CO aan het SICM. Voorafgaand aan de afstudeerfase heeft Hetty de specialisatie Politiek en Overheid gevolgd. Hetty heeft een opdracht uitgevoerd bij een provincie. Haar opdrachtgever, Frank, is daar woordvoerder. Na een gastcollege van Frank aan de Hanzehogeschool, heeft Hetty contact met hem opgenomen om te informeren of het mogelijk was een afstudeeropdracht uit te voeren. Er lag nog geen opdracht, maar samen zijn Frank en Hetty tot een opdracht gekomen die kon dienen als afstudeeropdracht. Frank wilde de houding van journalisten en woordvoerders ten op zichte van social media nader onderzocht zien. Hetty is in het afstuderen begeleid door Arie, docent en afstudeerbegeleider aan het SICM. 4.3.2 Tekstanalyse

Doel, functie en tekstsoort

De functie van de tekst komt niet expliciet aan de orde. Wel schetst Hetty de context van de tekst: in het voorwoord geeft ze aan dat ‘het onderzoeksverslag tot stand is gekomen in de afstudeerperiode’ en dat ‘de opleiding vraagt om een toegepast communicatieonderzoek’ waarin ze een ‘onderzoek heeft gedaan en een advies heeft geformuleerd’. Op deze wijze verwoordt ze dat de tekst en het onderzoek plaats heeft gehad in de context van de opleiding en dat de tekst in die zin dus een functie heeft gehad en dat het om een toegepast communicatieonderzoek gaat. Het doel wordt in de inleiding als volgt geformuleerd:

het doel van het onderzoek was hoe perscontacten door zowel journalisten als woordvoerder worden ervaren en om op basis van hun uitspraken een advies uit te brengen over perscontacten in de toekomst + dat de uitkomsten van dit onderzoek worden gebruikt om een praktijkgericht advies te geven over perscontacten en de inzet van sociale media’;

In de doelstellingen zoals Hetty die verwoordt is er sprake van het uitvoeren van een onderzoek, en om op basis van dat onderzoek en de inzichten die worden verkregen adviezen te kunnen geven aan de opdrachtgever.

De titel van tekst 1 is ‘De basis is analoog - Onderzoek naar de relatie tussen

overheidswoordvoerders en journalisten en de invloed van sociale media’. Hetty noemt deze tekst een ‘onderzoek’. In het voorwoord noemt Hetty de tekst een ‘onderzoeksverslag’ en dat de opleiding vraagt ‘om een praktijkgericht onderzoek dat leidt tot een uitvoerbaar advies’. Daarmee typeert ze de tekst als een praktijkgericht onderzoek met uitvoerbaar advies.

Componenten van de tekst

De tekst bestaat uit een voorblad, titelblad, samenvatting, voorwoord, inhoudsopgave, inleiding en zeven hoofdstukken. Hoofdstuk 1 heeft als titel ‘Globale opdrachtomschrijving’ en bestaat uit twee paragrafen: deze hebben als titel ‘briefing’ en ‘debriefing’. In de briefing zet Hetty de opdracht uiteen die ze ontvangen heeft van de opdrachtgever. In de debriefing geeft ze een interpretatie van de opdracht. Hiermee wijkt Hetty af van de volgorde die gehanteerd wordt in het beoordelingsformulier van het SICM; in het beoordelingsformulier staat de debriefing na het theoretisch kader. Hoofdstuk 1 komt (deels) overeen met de eerste component in het beoordelingsformulier: een briefing geven in de verantwoording van het onderzoek.

Hoofdstuk 2 heeft als titel ‘Bedrijfsoriëntatie ’en bestaat uit zeven verschillende paragrafen. Hetty volgt de criteria van organisatie en context die vermeld staan op het beoordelingsformulier. De analyse die de schrijver verricht is gebaseerd op informatie uit jaarverslagen. De titel dekt de lading van het hoofdstuk: hier lijkt het geschreven te zijn voor en door Hetty zelf om meer grip en zicht te krijgen op de opdracht die ze moet uitvoeren. Dat beeld wordt bevestigd als het hoofdstuk ingeleid

27 wordt door Hetty:

Om goed onderzoek te kunnen doen is het van belang om de organisatie in een wat bredere context te bekijken. De afdeling Communicatie is een ondersteunende dienst die andere afdelingen adviseert en namens hen contacten met de pers onderhoudt. Het is daarom niet mogelijk om alleen naar deze afdeling te kijken. Enige uitleg over de taken en bevoegdheden van de provincie als overheidsorgaan en de provincie als organisatie is op zijn plaats. In dit hoofdstuk beschrijf ik verschillende aspecten van de provincie Overijssel en werk ik van breed naar smal, eerst zal ik iets zeggen over de provincie als overheidsorgaan, vervolgens over de provincie als organisatie, waarna ik verder inzoom op de eenheid waaronder team Communicatie valt en op het team zelf. (p.1) In het hoofdstuk geeft ze in samenvattingen weer wat er onder de verschillende titels wordt verstaan. Hoofdstuk 3 is ‘Het theoretisch kader’ en heeft zeven paragrafen en elf subparagrafen. De eerste paragraaf is inleidend van aard en geeft een vooruitblik op de thema’s die behandeld worden. In de eerste paragraaf geeft Hetty aan een zoekplan te hebben opgenomen en dit lijkt meer een methode van onderzoek te zijn en verantwoording (achteraf) van welke zoekstrategieën zij heeft uitgevoerd. In de tweede paragraaf verantwoordt Hetty welke thema’s in het hoofdstuk worden behandeld.

Het vierde hoofdstuk ‘Onderzoeksopzet’ bestaat uit drie paragrafen. De eerste paragraaf behandelt de hoofdvraag, de tweede de deelvragen en de derde gaat in op de onderzoeksmethoden. Daarmee volgt de schrijver de criteria van het beoordelingsformulier. De debriefing vanuit student-perspectief ontbreekt. Hoofdstuk 5 is het hoofdstuk ‘Resultaten’ en bestaat uit de interviews die zijn gehouden met woordvoerders en journalisten. De resultaten in dit hoofdstuk worden niet in verband