• No results found

Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen

7.1 Conclusies

De concepten werkrelatie en de waarde van aanwezigheid worden als zeer positief ervaren. Jongeren vinden het prettig dat AHRA de nadruk legt op het aangaan van een werkrelatie en dat de ambulant begeleiders voldoende beschikbaar zijn om ondersteuning te bieden in de weg naar zelfstandig wonen.

Conclusie schaalvragen

Tevens kan uit de schaalvragen worden opgemaakt dat alle jongeren en ambulant begeleiders tevreden zijn over de werkrelatie en de waarde van aanwezigheid. De gemiddelde score van alle respondenten ligt, op één respondent na, rond de vier en soms zelfs hoger. Ook is er sprake van overeenstemming tussen de ambulant begeleiders en jongeren omdat de

verschillen in het merendeel van de categorieën klein zijn. Opvallend is dat in alle categorieën de gemiddelde score van de jongere gelijk- of hoger is dan die van de ambulant begeleiders. Volgens een studie van de universiteit in Turijn (2011) naar de alliantie en de relatie tot de uitkomsten in de psychotherapie die in de loop van de tijd zijn geëvolueerd, gebruikmakend van de meest populaire alliantie instrumenten in de literatuur, wordt de uitspraak gedaan dat de kwaliteit van de werkrelatie een betrouwbare voorspeller is van een positieve klinische uitkomst. In het bijzonder moet aandacht besteed worden aan de vergelijking in

beoordelingen tussen de patiënten en de therapeuten. Er zijn aanwijzingen dat de score van de patiënten een betere voorspeller zijn van de uitkomst doordat beoordelingsschalen meestal worden gebaseerd op patiëntgegevens. Terwijl de therapeut door een theoretische lens kijkt en de relatie vergelijkt met wat volgens de theorie een goede relatie is. Patiënten beoordelen de relatie echter subjectiever, a-theoretisch en gebaseerd op eigen ervaringen (Ardito &

Rabellino, 2011). Hoewel dit niet hardgemaakt kan worden in dit onderzoek, is het mogelijk dat deze theorie van toepassing is. Het kan zijn dat de ambulant begeleiders de schaalvragen invullen vanuit eigen ervaring waarin ze kritisch naar zichzelf zijn en daarin professionele overwegingen maken en door een theoretische lens kijken. De jongeren kijken daarentegen alleen naar eigen ervaringen en nemen daarin ook ervaringen mee uit eerdere instanties en hulpverleners.

Hulpverveling

De eerste weken van het begeleidingstraject staat in het teken van het verkennen van de huidige situatie van de cliënt door intensief samen op te trekken, te luisteren, te observeren, informatie te verzamelen en te inventariseren en door in kaart te brengen welke sociale en professionele relaties betrokken zijn bij de cliënt (Wolf, 2016). Dit is ook voor AHRA een goed uitgangspunt waar zowel de ambulant begeleiders als de jongeren tevreden over zijn. Wanneer dit intensief optrekken, namelijk vijf dagen per week, te lang duurt, treedt er echter hulpverveling op. In het begin van het traject is er nog veel te doen en is het prettig om de tijd te nemen om elkaar te leren kennen, dit moet alleen wel snel afgebouwd worden. Jongeren ervaren dat wanneer er weinig te doen is, het ook niet prettig is om de begeleiding veel te zien omdat het dan als een verplichting en als controle voelt. Ambulant begeleiders ervaren, dat wanneer er weinig te doen is, er sprake is van hulpverveling en weinig uitdaging. Ze krijgen het gevoel dat ze pit moeten brengen in de begeleiding. Omdat AHRA het als verplicht stelt om de jongere minimaal drie keer per week te zien wanneer deze een kamer van AHRA huurt, voelt het voor beide partijen niet meer als een constructieve samenwerking. Ambulant begeleiders en jongeren zijn het met elkaar eens wanneer er in de samenwerking bepaald mag worden hoeveel keer begeleiding per week wenselijk is. ´Hulpverveling` ligt op de loer, hoewel dit niet door iedere jongere en ambulant begeleider wordt ervaren is het wel noodzakelijk deze hulpverveling te beperken omdat het eerder schade aanricht dan iets positiefs oplevert.

Afhankelijkheid en blinde vlek

Vanuit de ambulant begeleiders wordt geconstateerd dat er een afhankelijkheidsrelatie wordt gecreëerd door het huidige aanbod, namelijk het aangaan van een werkrelatie en de

aanwezigheid. De meningen zijn erover verdeeld of dit wenselijk is of niet. Het merendeel van de ambulant begeleiders vindt dat afhankelijkheid voorkomen moet worden. Dit is echter niet mogelijk wanneer je langdurig een relatie aangaat en frequent op bezoek bent bij de jongere, dit zorgt er namelijk voor dat er steeds minder afstand is.

Jongeren herkennen geen afhankelijkheidsrelatie. Wat ze echter wel aangeven is dat ze het prettig vinden dat ze een vast persoon hebben waarbij ze alles kwijt kunnen.

De blinde vlek is een bekend fenomeen voor de ambulant begeleiders. Door de langdurige relatie ontwikkelen de ambulant begeleider en de jongere een vast patroon, het is dan lastig maar wel belangrijk om de doelen scherp te blijven houden. Hiervoor is het noodzakelijk dat de ambulant begeleiders elkaar blijven wijzen op verbeterpunten in het hulpverleningstraject. Om dit te kunnen realiseren wordt er een groot beroep gedaan op het reflectievermogen van de ambulant begeleiders met name omdat ze individueel werken.

Wisselen van ambulant begeleider?

Of er gewisseld moet worden van ambulant begeleider in het traject, daarover heerst een duidelijk meningsverschil. Jongeren geven aan dat er sprake moet zijn van een stijgende lijn in de begeleiding. Wanneer dit niet zo is vinden zij het zinvol om te wisselen. Daarnaast geven jongeren aan dat ze van een andere ambulant begeleider weer iets anders kunnen leren. Jongeren die moeite hebben met veranderingen blijven liever het gehele traject dezelfde ambulant begeleider houden. Ook tussen de ambulant begeleiders is er een meningsverschil. Ambulant begeleiders vinden dat er gewisseld moet worden om de eerdergenoemde gevolgen van de werkrelatie en de waarde van aanwezigheid te voorkomen. Andere ambulant

begeleiders vinden dat hier geen vaste procedure moet zijn en dat er nauwkeurig gekeken moet worden of wisselen een meerwaarde is voor de ambulant begeleider of de jongeren.

Vriendschap

Jongeren geven aan dat het contact met de ambulant begeleider aanvoelt als een soort vriendschap. Ambulant begeleiders begrijpen dat het voor de jongere zo aanvoelt omdat ze dichtbij komen en vaak aanwezig zijn. Volgens Wolf (2016) heeft een werkrelatie ook een vriendschappelijk element. Er kan echter geen sprake zijn van een echte vriendschap. Een persoonlijke werkrelatie betekent dat je als ambulant begeleider dichtbij bent en in contacten

ook iets van jezelf laat zien. Dit betekent dat er grenzen zijn aan een werkrelatie, er is namelijk een duidelijk verschil tussen een persoonlijke werkrelatie en een persoonlijke vriendschap. Door de jongeren wordt vaak haarfijn aangevoeld wanneer de ambulant begeleiders deze grens overschrijden en er wordt dan ook gevraagd om deze grenzen te bewaken (Wolf, 2016). De jongeren in dit onderzoek zijn op de hoogte van het feit dat de ambulant begeleider geen vriend is. Ze ervaren het als geen probleem dat het toch zo aanvoelt en zijn zich ervan bewust dat de ambulant begeleider op termijn weer uit het leven van de jongere verdwijnt. Ambulant begeleiders geven aan dat ze duidelijker moet aangeven aan de jongere dat ze geen vriend zijn. De vraag is echter of dit noodzakelijk is en of het als positief gezien kan worden dat de ambulant begeleider wordt vergeleken met iemand die dichtbij de jongere staat. Zo lang er maar een duidelijke grens blijft tussen het vergelijken met een vriendschap en een ´echte vriendschap`. In een onderzoek van Gardiner (2008) in Engeland naar professionele vriendschap wordt aangetoond aan dat het belangrijk is ´echt` te zijn in de relatie. Er moet spraken zijn van ´warmte` in een relatie waarmee bedoeld wordt dat beide partijen zowel gezichtsuitdrukking als verbale en non-verbale communicatie van elkaar accepteren. Zonder deze warmte voelen beide partijen zich minder gewaardeerd waardoor ze minder reageren op een verandering.