• No results found

In dit hoofdstuk zullen de bevindingen uit voorgaande hoofdstukken aan bod komen en zal antwoord worden gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek. Daarnaast zullen in paragraaf twee aanbevelingen worden gegeven over de wijze waarop de participatierechten van minderjarigen wanneer ouders hun relatie verbreken kunnen worden verbeterd.

§6.1 Conclusie

In dit onderzoek luidt de centrale vraag als volgt:

‘Zijn er redenen om het recht op participatie van minderjarigen wanneer ouders hun relatie verbreken met het oog op internationale regelgeving aan te passen?’

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn in voorgaande hoofdstukken de volgende deelvragen beantwoord:

1. Hoe is het recht op participatie van minderjarigen geregeld wanneer ouders hun formele relatie verbreken vanuit nationaalrechtelijk perspectief?

2. Hoe is het recht op participatie van minderjarigen geregeld wanneer ouders hun informele relatie verbreken vanuit nationaalrechtelijk perspectief?

3. Hoe is het recht op participatie van minderjarigen geregeld wanneer ouders hun relatie verbreken vanuit internationaalrechtelijk perspectief?

4. Hoe verhoudt het nationale recht zich ten opzichte van het internationale recht op participatie van minderjarigen wanneer ouders hun relatie verbreken?

Het internationaal kader geeft veel punten waaraan lidstaten zich moeten houden om het recht op participatie van minderjarigen te kunnen waarborgen. Nederland voldoet in grote lijnen aan dit internationaalrechtelijk kader; er zijn verschillende participatiemogelijkheden in nationale wetgeving opgenomen. Toch kan op basis van de analyse in hoofdstuk drie en vijf geconcludeerd worden dat er redenen zijn om de participatierechten van kinderen in

Nederland wanneer ouders uit elkaar gaan aan te passen. Dit antwoord volgt uit:

- Kinderen worden in de praktijk niet of nauwelijks betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan, dit is in strijd met jurisprudentie en artikel 815 lid 4 Rv. Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de leeftijdsgrens waarop kinderen moeten worden betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan.

- Het hoorrecht in Nederland, genoemd in artikel 809 lid 1 Rv, is op bepaalde punten strijdig met internationale regelgeving:

o Voor de beoordeling of een minderjarige moet worden gehoord wordt in Nederland enkel gekeken naar de leeftijd van het kind, terwijl volgens het EHRM en Europees Hof van Justitie ook op grond van andere factoren (o.a.

specifieke omstandigheden van het geval, rijpheid en belang van het kind) een beoordeling dient te worden gemaakt.

o Nederland kent een leeftijdsgrens van twaalf jaar en ouder, terwijl geen enkele internationale bepaling zich uitspreekt over een leeftijdsgrens. Hoewel de Nederlandse wetgeving (ook volgens Nederlands rechtspraak) lijkt te voldoen aan het internationale kader hieromtrent, blijkt de praktijk strijdig met

internationale regelgeving omdat er vrijwel geen effectieve mogelijkheid bestaat om als minderjarige jonger dan twaalf jaar gehoord te worden door de rechter.

o Rechtbanken en rechters kennen geen eenduidige werkwijze omtrent het horen van minderjarigen. Daarnaast zijn niet alle werkwijzen in lijn met

aanbevelingen vanuit het internationale recht.

- Kinderen wiens ouders hun formele relatie verbreken hebben meer

participatiemogelijkheden dan kinderen wiens ouders hun informele relatie verbreken.

Al met al blijkt uit dit onderzoek er redenen zijn dat om de participatierechten van kinderen in Nederland wanneer ouders uit elkaar gaan aan te passen. Door de participatierechten van minderjarigen uit te breiden, wordt hun rechtspositie versterkt.

§6.2 Aanbevelingen

§6.2.1 Kinderen betrekken in ouderschapsplan

Op grond van de wet moeten kinderen betrokken worden bij het opstellen van het

ouderschapsplan, echter wordt in de praktijk weinig invulling gegeven aan hoe de kinderen betrokken zijn geweest en word vaak volstaan met een standaardzin in het verzoekschrift. Het is aan te bevelen dat ouders in het verzoekschrift voortaan moeten aangeven of ze de kinderen hebben gesproken over het ouderschapsplan. Dit kan door middel van een zogeheten

‘bruggesprek’ tussen ouders en kinderen. Indien dit niet mogelijk was, moeten ouders beschrijven of er een vertrouwenspersoon is die de kinderen kan inlichten en waar ze vragen aan kunnen stellen. Indien het wel is gelukt dan moeten ouders beschrijven hoe zij de

kinderen hebben betrokken, wat de mening van de kinderen is en hoe deze mening is

meegenomen in hun beslissingen. Rechters zouden de ouders tijdens de zitting actief moeten

vragen naar het gevoerde bruggesprek. Hiermee krijgt de rechter meer informatie in handen en wordt het kind hopelijk daadwerkelijk of nog beter betrokken bij het ouderschapsplan. Als leeftijdsgrens voor het betrekken van kinderen bij het ouderschapsplan, is aan te bevelen dat de aanbevelingen van het LOVF worden opgevolgd. Dit zou betekenen dat kinderen vanaf zes jaar zouden moeten worden betrokken. Daarnaast zal de geestelijke rijpheid van een kind moeten bepalen in welke mate het kind kan worden betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan.

§6.2.2 Leeftijdsgrens verlagen

De leeftijdsgrens in artikel 809 Rv is een lastig punt, waarover veel discussies zijn gevoerd.

Het internationale kader kent geen leeftijdsgrens. Dit leidt tot de aanbeveling aan de wetgever om artikel 809 Rv te herijken. Het is aan te bevelen dat de leeftijdsgrens in artikel 809 Rv niet volledig wordt afgeschaft, maar dat deze wordt verlaagd naar acht jaar. Hiermee komt het recht om te worden gehoord aan meer minderjarigen toe. Dit zou betekenen dat kinderen van acht jaar en ouder worden opgeroepen voor een kindgesprek met de rechter. Om de

leeftijdsgrens ook voor kinderen onder de leeftijdsgrens van acht jaar te rechtvaardigen, is aan te bevelen dat de ambtshalve bevoegdheid van de rechter wordt vervangen door een

hoorplicht van de rechter indien een kind expliciet aangeeft te willen worden gehoord.

Hiervan zou alleen in uitzonderlijke gevallen mogen worden afgeweken, waarbij de rechter zijn besluit om het kind niet te horen, moet motiveren. Daarnaast zou tegen deze beslissing hoger beroep open moeten staan. Met het invoeren van deze aanbeveling bestaat minder kans op strijdigheid met artikel 12 IVRK.

§6.2.3 Kindvriendelijk eenduidig proces

Het is van belang dat op nationaal niveau nader invulling wordt gegeven aan ‘Child-friendly justice’ in de juridische procedures waarin minderjarigen betrokken kunnen zijn. Hieronder wordt aanbevelingen gedaan om te zorgen voor een meer kindvriendelijk proces.

Training professionals

Het is van groot belang dat professionals (kinderrechters, advocaten, bijzonder curators) worden getraind in hun communicatievaardigheden met kinderen. Zij zouden moeten worden opgeleid in het luisteren naar en omgaan met kinderen op een manier die aansluit op hun ontwikkeling. Dit zou de effectieve participatie van minderjarigen bevorderen.

Communicatievaardigheden met kinderen zijn namelijk noodzakelijk om een goed (kind)gesprek te kunnen voeren. Bij de ontwikkeling van de training dienen gedragsdeskundigen en pedagogen te worden betrokken.

Informatie, juridisch advies en rechtsbijstand voor minderjarigen

Het is van belang minderjarigen leeftijdsadequaat voor te lichten over de juridische

procedure. Het is aan te bevelen dat minderjarigen in juridische procedures altijd een neutraal persoon hebben waar zij terecht kunnen met vragen. Diegene zou in begrijpelijke taal moeten kunnen uitleggen wat er gaat gebeuren, welke consequenties dat heeft, wat de beslissing van de rechter betekent en dat uitspraken niet altijd zekerheid geven. Dit kan door middel van informatie en advies van een advocaat of hulpverlener. Zij kunnen de minderjarigen inlichten over het juridische proces en over wat hen te wachten staat.

Het is ook van belang dat de beslissing van de rechter wordt uitgelegd aan de minderjarige.

Daarbij moet ook worden uitgelegd hoe de mening van de minderjarige is meegenomen in die beslissing, zeker wanneer de beslissing tegen de wensen van de minderjarige ingaat. Het verdient aanbeveling dat de desbetreffende rechter zijn of haar beslissing persoonlijk mededeelt aan het kind of de beschikking in begrijpelijke woorden aan het kind toestuurt.

Spanning verlagen

Voor rechters is het goed om de betrokken kinderen in een procedure zelf te zien en naar hun mening te luisteren. Ook voor de betreffende kinderen is het belangrijk dat zij zelf hun mening aan de rechter kunnen geven. Dit brengt echter ook veel spanning met zich mee voor het kind. Hoe kan ervoor worden gezorgd dat kinderen minder spanning ervaren voorafgaand en tijdens een kindgesprek? Ten eerste is de plaats waar het kindgesprek plaatsvindt van belang. Het is aan te raden om het kindgesprek niet in een zittingszaal maar in een speciale kindvriendelijke kamer te voeren. Een kamer met kleur en dingen opgehangen aan de muur geven een kind een fijn gevoel. Daarnaast is het slim niet in toga met de kinderen te spreken, maar in normale kleding. Het is belangrijk dat de kinderrechter eruitziet als een ‘gewoon mens’ en de kinderen zo ook benaderd. Het is namelijk belangrijk dat het kind wordt gerustgesteld, dit is lastig als de rechter veel autoriteit uitstraalt.

§6.2.4 Positie minderjarigen wiens ouders hun informele relatie verbreken verbeteren De wet probeert informele en formele relaties gelijk te stellen, echter is de positie van een kind van ouders die hun informele relatie verbreken slechter dan de positie van een kind van ouders die hun formele relatie verbreken. Gezien de maatschappelijke ontwikkeling dat steeds meer mensen een informele relatie, in plaats van een formele relatie, aangaan, is het van belang dat de wetgever hier aandacht aan besteed. Dit kan bijvoorbeeld door ouders bij het aanvragen van gezamenlijk gezag al te wijzen op het verplicht op te stellen ouderschapsplan.

Daarnaast zou artikel 1:247a BW ook moeten verwijzen naar artikel 815 lid 4 BW, zodat ook kinderen wiens ouders hun informele relatie verbreken moeten worden betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Ook artikel 1:251a BW verdient aanpassing, zodat

kinderen geboren binnen een informele relatie ook met zekerheid een beroep op de informele rechtsingang kunnen doen.

Literatuurlijst Literatuur

Ø Barkhuysen, Bos & Ten have 2011

T. Barkhuysen, A.W. Bos & F. ten Have, ‘Een verkenning van de betekenis van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor het Privaatrecht’, NTBR 2011/68.

Ø Bruning, Liefaard & Vlaardingerbroek 2016

M. Bruning, T. Liefaard & P. Vlaardingerbroek, Jeugdrecht en jeugdhulp, Amsterdam: Reed Business 2016.

Ø Bruning, Smeets, Bolscher, Peper & de Boer 2020

M.R. Bruning, D.J.H. Smeets, K.G.A. Bolscher, J.S. Peper & R. de Boer, ‘Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie’, WODC, Universiteit Leiden 2020.

Ø Chin-A-Fat 2011

B.E.S. Chin-A-Fat, ‘Scheiden anno 2011; over depolarisering, mediation en overlegscheiding’, Justitiële verkenningen 2011.

Ø Detrick & Weijsenfeld 2005

S. Detrick & E. Weijsenfeld, ‘Recht op participatie betekent ook meedoen in rechte’, NJCM-Bulletin, jrg. 30, 2005, nr. 6.

Ø De Bruijn-Lückers 2009

M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, ‘Het kind na scheiding’, EB 2009/1.

Ø Groenhuijsen 2007

E.A. Groenhuijsen, ‘Horen of luisteren, het kind in scheidings- en omgangszaken’, FJR 2007/101.

Ø Janssen 2018

L. Janssen, Jeugdrecht begrepen, Den Haag: Boom juridisch 2018.

Ø Lenaerts & Van Nuffel 2011

K. Lenaerts & P. Van Nuffel, Europees Recht, Antwerpen: Intersentia 2011.

Ø Liefaard & Rap 2018

T. Liefaard & S. Rap, ‘Hoezo kindvriendelijk?’, FJR 2018/41.

Ø Mink 2012

E.A. Mink, ‘De procespositie van de minderjarige in de civiele procedure’, EB 2012/41.

Ø Rap e.a. 2013

S. Rap e.a., Kinderrechtenmonitor 2013, i.o.v. De Kinderombudsman i.s.m.

Universiteit Leiden en Centraal Bureau voor de statistiek 2013.

Ø Severijns 2013

H. Severijns, ‘Inroepbaarheid van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie’, Jura Falconis, jg. 50, 2013-2014, nr. 4.

Ø Smits 2015

V.M. Smits, ‘Participatie van het kind bij het ouderschapsplan: een tweeledig onderzoek naar de werking van artikel 815 lid 4 Rv’, FJR 2015/44.

Ø Spruijt 2005

A.P. Spuijt, ‘Ouderlijke scheiding en de gevolgen voor kinderen’, Tijdschrift van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie 2005.

Ø Spruijt 2013

E. Spruijt, ‘Kind en (v)echtscheiding; op weg naar verbeterpunten’, FJR 2013/86.

Ø Steketee, Overgaag & Lünnemann 2003

M.J. Steketee, A.M. Overgaag en K.D. Lünnemann, Minderjarigen als procespartij?, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut 2003.

Ø Ter Voert & Geurts 2013

M.J. ter Voert & T. Geurts, ‘Evaluatie Ouderschapsplan’, WODC, Cahier 2013-8.

Ø Tomassen-van der Lans 2015

M. Tomassen-van der Lans, Het verplichte ouderschapsplan: regeling en werking, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2015.

Ø Van der Lans 2011

M. van der Lans, ‘Het ouderschapsplan in de rechtspraktijk’, Justitiële verkenningen 2011.

Ø Van Leeuwen 2017

C.M.M. van Leeuwen, ‘Het hoorrecht in het civiele jeugdrecht gaat over grenzen’, FJR 2017/56.

Ø Vlaardingerbroek e.a. 2017

P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer:

Wolters Kluwer 2017.

Ø Vlaardingerbroek 2017

P. Vlaardingerbroek, ‘De toekomst van de Familie- en Jeugdrechtspraak’, FJR 2017/43.

Elektronische bronnen

Ø ‘Aanbevelingen van het LOVF over het ouderschapsplan, geldend per 1 januari 2013’, Rechtspraak 21 januari 2013,

www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Aanbevelingen-LOVF-over-ouderschapsplan.pdf.

Ø ‘De gerechtelijke procedure in jeugd- en familiezaken door de ogen van de kinderen’, A. van Teijlingen-Pover februari 2019, www.trema.nvvr.org/editie/2019-02/de-gerechtelijke-procedure-in-jeugd-en-familiezaken-door-de-ogen-van-de-kinderen.

Ø ‘Echtscheiding’, CBS 27 juni 2019,

www.opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/60060ned/table?fromstatweb.

Ø ‘Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’, Europa Nu 24 april 2020,

www.europa-nu.nl/id/vh7dovnw4czu/europees_verdrag_tot_bescherming_van_de.

Ø ‘Hoeveel huwelijken eindigen in een echtscheiding?’, CBS 2 september 2019, www.cbs.nl/nl-nl/faq/specifiek/hoeveel-huwelijken-eindigen-in-een-echtscheiding-.

Ø ‘Huishoudens; kindertal, leeftijdsklasse kind, regio, 1 januari’, CBS 20 augustus 2019, www.opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/71487ned/table?fromstatweb.

Ø ‘Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind’, Defence for Children 2017, www.defenceforchildren.nl/media/1506/20170508_dc_kr-boekje_web.pdf.

Ø ‘Kindgesprek (kinderverhoor)’, Rechtspraak 29 oktober 2019, www.rechtspraak.nl/Uw-Situatie/Naar-de-rechter/Betrokken-bij-een-rechtszaak/paginas/kindgesprek.aspx.

Ø ‘Proef kinderen betrekken ouderschapsplan succesvol’, Rechtspraak 9 mei 2019, www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Rechtbanken/Rechtbank- Overijssel/Nieuws/Paginas/Proef-kinderen-betrekken-ouderschapsplan-succesvol-afgerond-.aspx.

Ø ‘Rechtbank Zwolle dwingt scheidende ouders in gesprek te gaan met kinderen en concrete afspraken te maken’, de Volkskrant 27 maart 2018,

www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/rechtbank-zwolle-dwingt-scheidende-ouders-in-gesprek-te-gaan-met-kinderen-en-concrete-afspraken-te-maken~ba1b7a3d/.

Ø ‘Vechtscheidingen’, Rechtspraak 2 september 2019, www.rechtspraak.nl/Themas/Vechtscheidingen.

Jurisprudentie

Ø EHRM 3 september 2015, nr. 10161/13 (M & M/Kroatië).

Ø EHRM 25 november 2008, nr. 14414/03 (Jucius & Juciuviené/Litouwen).

Ø EHRM 8 juli 2003, ECLI:NL:XX:2003:AO5257 (Sahin/Duitsland).

Ø EHRM 8 juli 2003, nr. 31871/96 (Sommerfeld/Duitsland).

Ø EHRM 16 december 1999, nr. 24724/94.

Ø HvJ EU 22 december 2010, ECLI:EU:C:2020:828 (Zarraga/Pelz).

Ø HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409.

Ø HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535.

Ø HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084.

Ø HR 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241.

Ø HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4850.

Ø HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0204.

Ø HR 29 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8191.

Ø HR 10 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2963.

Ø PHR 4 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:463.

Ø Hof Arnhem 2 februari 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BL3774.

Ø Amtsgericht Celle (D) d.d. 28 juni 2017, zaaknummer 23F 23079/17 KH.

Ø Rb. Dordrecht 17 februari 2010, ECLI:NL:RBDOR:2010:BL5732.

Ø Rb. Den Haag 13 januari 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BL1926.

Ø Rb. Utrecht 14 oktober 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BK0439.

Ø Rb. Maastricht 29 juli 2009, ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ5265.

Overige bronnen

Ø Comité van Ministers van de Raad van Europa, Guidelines of the Committee of Ministers of the Council of Europe on child-friendly justice, 17 november 2010.

Ø CRC General Comment No. 12, The right of the child te be heard CRC/C/GC/12.

Ø Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3.

Ø Kamerstukken II 2015/16, 33 836, nr. 14.

Ø Rapport Staatscommissie Herijking Ouderschap, Kind en ouder in de 21e eeuw, december 2016.

Ø Toelichtingen bij het Handvest van de Grondrechten (PbEU 2007, C 303/25).

Ø Wet van 27 november 2008, Stb. 2008, 500.