• No results found

Dit kwalitatieve onderzoek geeft door middel van semigestructureerde diepte-interviews inzicht in de opvattingen die docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs hebben over de aansluiting van het schrijfonderwijs in het voortgezet onderwijs op het hoger onderwijs. In de interviews geven negen docenten aan hoe zij hun leerlingen voorbereiden op schrijfopdrachten in het hoger onderwijs en hoe verantwoordelijk zij zich voelen om leerlingen naar het gewenste schrijfvaardigheidsniveau te brengen dat nodig is voor het hoger onderwijs. De resultaten uit het kwalitatieve onderzoek geven antwoord op de drieledige onderzoeksvraag:

Wat weten docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs over de schrijftaken en het vereiste schrijfvaardigheidsniveau in het hoger onderwijs, hoe zien zij hun rol in de voorbereiding op schrijftaken in dit onderwijs en hoe geven zij invulling aan deze rol?

De antwoorden op de drie vragen waaruit de onderzoeksvraag is opgebouwd worden in aparte paragrafen behandeld.

5.1. Schrijftaken en het vereiste schrijfvaardigheidsniveau in het hoger onderwijs

Uit de resultaten blijkt dat de ondervraagde docenten in het voortgezet onderwijs een redelijk eenduidig beeld hebben van de genres in het hoger onderwijs; ze verwachten dat studenten in het hoger onderwijs voornamelijk essays en onderzoeksverslagen moeten schrijven.

Over het vereiste schrijfvaardigheidsniveau in het hoger onderwijs zijn de geïnterviewde docenten minder zeker. Zij vermoeden dat spellen, helder formuleren en het aanbrengen van structuur de belangrijkste eisen zijn die aan schrijfopdrachten worden gesteld. Deze bevindingen corresponderen met de uitspraken van docenten die deelnamen aan de workshop waar docenten uit het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs bijeenkwamen om te discussiëren over het schrijfonderwijs. Andere belangrijke vereisten die docenten tijdens de workshop noemden zijn doel- en publieksgericht schrijven en de inhoud van de tekst.

Uit het onderzoek van Bonset (2010) blijkt dat docenten in het hoger onderwijs stellen dat studenten juist met lower order concern eisen, dus spellen en formuleren, veel moeite hebben. Correct spellen is ook een onderdeel van de talige startcompetenties die Bonset en De Vries (2009) hebben opgesteld voor schrijfvaardigheid. Andere talige startcompetenties wat betreft schrijfvaardigheid die nodig zijn om het eerste studiejaar te behalen zijn het goed beheersen van de grammatica, coherent schrijven en een tekst goed kunnen structureren en beargumenteren. Deze vereisten leveren veel problemen op bij eerstejaarsstudenten. Daaruit kan opgemaakt worden dat deze talige startcompetenties onderontwikkeld zijn (Bonset, 2010; Bosman, 2016; Huygen, 2016; Jansen, 2008). Daarnaast blijkt uit diverse onderzoeken (Howard, Serviss & Rodrigue, 2010; Jamieson & Howard, 2013) dat studenten moeite hebben met het schrijven op basis van bronnen. Studenten vinden het lastig om een samenvatting van een bron in eigen woorden te geven. Als gevolg wordt tekst uit de bronnen gekopieerd, geparafraseerd of passen de studenten een vorm van patchwriting toe.

Voor de ondervraagde docenten Nederlands is het lastig inschatten welke verwachtingen docenten in het hoger onderwijs hebben wat betreft schrijfopdrachten. Het inschatten van algemene verwachtingen is lastig, omdat de eisen die aan schrijfopdrachten worden gesteld verschillen per discipline (Bazerman, Little, Bethel, Chavkin, Fouquette & Garurfis, 2005; Lea & Street, 1998). Een belangrijke eis bij schrijfopdrachten van bètastudies is dat de methode stap voor stap is beschreven, terwijl bij alfastudies meer de nadruk op betrouwbaarheid en het gekozen register ligt (Anson, Schwiebert & Williamson, 1993). Daarnaast kunnen docenten verschillende opvattingen hebben over tekstkwaliteit. Volgens Haswell (2008) en English (2015) komen deze individuele verschillen doordat nergens eenduidig staat beschreven aan welke algemene conventies een bepaalde tekstsoort zou moeten voldoen.

Concluderend kan worden gesteld dat de ondervraagde leerkrachten vinden dat ze een redelijk correct beeld hebben van genres in het hoger onderwijs, maar dat over de eisen die aan schrijfopdrachten in het hoger onderwijs worden gesteld onduidelijkheid bestaat vanwege de verschillen tussen disciplines, en ook tussen individuele docenten.

5.2. Verantwoordelijkheden van docenten in het voortgezet onderwijs voor schrijfvaardigheid

Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de ondervraagde docenten zich verantwoordelijkheid voelen voor het bijbrengen van een algemeen schrijfvaardigheidsniveau. Dit schrijfvaardigheidsniveau ontbreekt bij veel leerlingen wanneer ze het hoger onderwijs betreden. Het niveau waarmee basisschoolleerlingen het voortgezet onderwijs binnenkomen moet daarom aanzienlijk worden verbeterd. In de discussie worden hiervoor diverse suggesties aangereikt.

Voor het behalen van het vereiste schrijfvaardigheidsniveau van leerlingen voelen alle docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs zich verantwoordelijk. De verantwoordelijkheid uit zich op verschillende manieren, waarvan extra bijles of feedback geven voorbeelden zijn. Dit verschilt per docent.

5.3. De voorbereiding op schrijftaken in het hoger onderwijs

Docenten in het voortgezet onderwijs bereiden hun leerlingen op verschillende manieren voor op Nederlandstalige schrijfopdrachten in het hoger onderwijs. De resultaten tonen aan dat de ondervraagde docenten in deze studie vinden dat ze hun leerlingen vroegtijdig kennis laten maken met schrijfopdrachten uit het hoger onderwijs. Diverse schrijfopdrachten in het voortgezet onderwijs komen (deels) overeen met genres in het hoger onderwijs, zoals het profielwerkstuk in het eindexamenjaar en een onderzoeksverslag in het hoger onderwijs. Merx (2017) adviseert ook om leerlingen vroegtijdig te laten kennismaken met schrijfopdrachten uit het hoger onderwijs, omdat leerlingen dan alvast kunnen oefenen met vaardigheden die daar van hen verwacht worden. De vraag is echter in hoeverre deze docenten daarbij expliciet de nadruk leggen op het feit dat deze schrijftaken een voorbereiding vormen op het hoger onderwijs.

Daarnaast nemen de ondervraagde docenten veel verschillende maatregelen om de schrijfvaardigheid van leerlingen te verbeteren. De resultaten tonen aan dat de ondervraagden hun leerlingen feedback geven op schrijfopdrachten om zo hun schrijfvaardigheid te bevorderen. Vooral het geven van peer-feedback is populair onder de geïnterviewde docenten. Bovendien verduidelijken sommige leerkrachten het gewenste schrijfniveau door in hun materiaal de doorlopende leerlijnen van de Nederlandse Taalunie toe te passen. Tevens proberen de docenten schrijfopdrachten aantrekkelijker te maken. De docenten hopen zo dat leerlingen gemotiveerder raken en meer gaan schrijven. Dit zou de schrijfvaardigheid van leerlingen bevorderen. Een aantal ondervraagde leerkrachten geeft daarnaast aan dat ze het onderdeel schrijfvaardigheid integreren in andere onderdelen van het vak Nederlands.

Dit zijn de belangrijkste maatregelen voor het verbeteren van de schrijfvaardigheid van leerlingen. De lijst met maatregelen is echter langer. Deze maatregelen zullen verder worden uitgewerkt in de discussie. De hoeveelheid maatregelen laat zien dat docenten Nederlands het erg belangrijk vinden dat hun leerlingen een hoog schrijfvaardigheidsniveau verkrijgen, waarmee zij kunnen doorstromen naar het hoger onderwijs.