• No results found

Conclusie

In document Kennis is nog geen wijsheid' (pagina 54-64)

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk staat in het teken van het afronden van dit onderzoek door het beantwoorden van de onderzoeksvraag en het formuleren van aanbevelingen.

6.2 Beantwoording onderzoeksvraag

In deze scriptie is de volgende vraag onderzocht: ‘Draagt de uitbreiding van de informatieplicht, zoals

neergelegd in het wetsvoorstel ‘Wijziging Boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek’, bij aan de versterking van de bewijsrechtelijke positie van de patiënt?’

En zo nee, in welke vorm kan bijgedragen worden aan de bewijsrechtelijke positie van de patiënt in geval van schending van de informatieplicht door de hulpverlener?

De uitbreiding van de informatieplicht van artikel 7:448 BW ziet op het ‘samen beslissen’ tussen hulpverlener en patiënt over welke behandeling, onderzoek of verrichting het beste bij de patiënt past en het verduidelijken, dan wel uitbreiden van de onderwerpen waarover de hulpverlener de patiënt moet informeren. Daarnaast dient de hulpverlener aansluiting te zoeken bij de persoonlijke situatie en behoeften van de patiënt en moet hij de patiënt uitdagen tot het stellen van vragen. Volgens het kabinet draagt deze uitbreiding van de informatieplicht bij aan een verbetering van de informatiepositie van de patiënt, met als gevolg dat de patiënt beter in staat wordt gesteld goed geïnformeerd zijn beslissing te maken: het al dan niet geven van toestemming voor die behandeling, die verrichting of dat onderzoek (7:450 BW).

De uitbreiding van de informatieplicht van artikel 7:448 BW levert daarentegen, naar mijn visie geen verbetering op voor de bewijsrechtelijke positie van de patiënt als de hulpverlener zijn ‘nieuwe’ informatieplicht jegens hem schendt. De ‘nieuwe’ informatieplicht biedt namelijk geen oplossing voor het causaliteitsprobleem waarmee de patiënt geconfronteerd wordt als hij zijn schade op de hulpverlener wil verhalen.

De patiënt moet, wil hij zijn schade op de hulpverlener verhalen, nog steeds stellen dat de hulpverlener is tekortgeschoten (artikel 6:74 BW), en bij betwisting moet de patiënt de tekortkoming bewijzen. Bovendien moet de patiënt ook nog steeds stellen en bij betwisting bewijzen dat er een causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van de hulpverlener en de schade die hij lijdt c.q. heeft geleden. In dat verband zij opgemerkt dat de patiënt in geval van schending van de informatieplicht ook nog steeds moet aantonen dat hij, als hij voldoende geïnformeerd zou zijn, als redelijk handelend

patiënt, ofwel om persoonlijke redenen niet voor de behandeling of het onderzoek zou hebben gekozen.

Het eerste probleem dat zich voordoet bij het aantonen van het causaal verband is het aantonen van de schending van de informatieplicht door de hulpverlener. Gelet op de ‘nieuwe’ informatieplicht van de hulpverlener is het nog steeds hij die bepaalt welke informatie hij aan de patiënt versterkt. Het is en blijft zijn plicht de patiënt naar behoren te informeren. Het wordt voor de patiënt op geen enkele manier mogelijk gemaakt een schending van de ‘nieuwe’ informatieplicht van de hulpverlener aan te tonen. Laat staan hoe hij het verband met zijn schade aantoont.

Het tweede probleem dat zich voordoet bij het aantonen van het causaal verband is dat de patiënt moet stellen, en zo nodig, moet bewijzen dat als hij voldoende door de hulpverlener zou zijn geïnformeerd, hij als redelijk handelend patiënt in de gegeven omstandigheden niet zou hebben gekozen voor de behandeling of het onderzoek en/of, om persoonlijke reden, niet voor de behandeling of het onderzoek zou hebben gekozen. Het ziet op een hypothetische situatie, een situatie waarin de patiënt nooit daadwerkelijk is geconfronteerd met het maken van die keuze. Naar mijn visie zal de patiënt nog steeds geconfronteerd worden met deze lastige ‘keuzevraag’ als de hulpverlener zijn ‘nieuwe’ informatieplicht schendt. De patiënt moet namelijk nog steeds, nadat hij met de hulpverlener heeft overlegd welke zorg het beste bij hem past, zijn toestemming voor de geneeskundige behandeling, het onderzoek of de uit te voeren verrichtingen verlenen conform artikel 7:450 BW. De ‘nieuwe’ informatieplicht met als uitgangspunt ‘samen beslissen’ zorgt er alleen voor dat de patiënt beter in staat wordt gesteld een (goede) keuze te maken of hij de behandeling of het onderzoek al dan niet wil ondergaan.

De voorgestelde wijziging van artikel 7:448 BW levert dus geen bijdrage aan het versterken van de bewijsrechtelijke positie van de patiënt als de hulpverlener zich niet aan zijn ‘nieuwe’ informatieplicht houdt. Het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting hebben zowel nu als bij inwerkingtreding van Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW geen aandacht besteedt aan de lastige positie van de patiënt op het moment hij de hulpverlener wil aanspreken voor zijn schade waarover hij niet of niet volledig is geïnformeerd. Het is en zal voor een patiënt lastig blijven zijn schade te verhalen op de hulpverlener als de hulpverlener zijn (‘nieuwe’) informatieplicht heeft geschonden.

6.3 Aanbevelingen

Deze scriptie wordt afgesloten met het formuleren van een aantal aanbevelingen, waarmee wordt gepoogd een bijdrage te leveren aan het versterken van de bewijsrechtelijke positie van de patiënt wanneer de hulpverlener zijn ‘nieuwe’ informatieplicht jegens hem schendt.

Duidelijk is geworden dat de patiënt in bewijsnood verkeert als het gaat om het aantonen van het causaal verband tussen de schending van de ‘nieuwe’ informatieplicht door de hulpverlener en zijn schade. Die bewijsnood kan naar mijn idee onderverdeeld worden in de volgende twee problemen:

- Het is voor de patiënt lastig aan te tonen dat de hulpverlener zijn ‘nieuwe’ informatieplicht heeft geschonden, en;

- Het is voor de patiënt lastig aan te tonen welke keuze hij zou hebben gemaakt als hij wel naar behoren zou zijn geïnformeerd door de hulpverlener.

 Aanbeveling 1

De eerste aanbeveling is aan de patiënt een geluidsopname te maken van het gezamenlijk overleg met de hulpverlener.

Ten aanzien van het eerste probleem, verdient het mijns inziens aanbeveling dat de patiënt het gesprek met de hulpverlener opneemt.230 Voorkeur verdient wel dat de patiënt dit vooraf met de hulpverlener bespreekt. De patiënt kan de geluidsopname vervolgens gebruiken om de schending van de informatieplicht door de hulpverlener aan te tonen, mits de rechter dat bewijsmateriaal toelaat.

Als de rechter het bewijsmateriaal tijdens de civiele procedure niet toelaat, verkeert de patiënt nog steeds in bewijsnood. Het medisch dossier zou mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het versterken van de bewijsrechtelijke positie van de patiënt. Het verdient naar mijn idee aanbeveling dat de hulpverlener aantekening maakt in het medisch dossier van de patiënt over het ‘samen beslissen’ en de toestemming van de patiënt opneemt. Als deze informatie wordt vastgelegd, zorgt dit er naar mijn idee voor dat de patiënt gemakkelijker aan kan tonen waarover hij is geïnformeerd en waar zijn toestemming op zag met als gevolg dat de patiënt middels het medisch dossier kan aantonen dat de hulpverlener zijn informatieplicht heeft geschonden.

 Aanbeveling 2

De tweede aanbeveling is aan het kabinet artikel 7:451 BW zo te wijzigen dat de hulpverlener, de toestemming van de patiënt opneemt in het medisch dossier, ongeacht of die toestemming ziet op een ingrijpende verrichting of een standaardverrichting en ongeacht of de patiënt hiertoe een verzoek doet.

Voorstel van wet: Artikel 7:451 BW

“De hulpverlener legt in het medisch dossier vast voor welke verrichting de patiënt toestemming geeft.”

230

 Aanbeveling 3

De derde aanbeveling is aan de hulpverlener invulling te geven aan artikel 7:454 BW door in het medisch dossier op te nemen waarover hij de patiënt heeft geïnformeerd en waar het ‘samen beslissen’ op zag. ‘Een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlener aan hem noodzakelijk

is’.

‘Samen beslissen’ in het dossier is niet alleen relevant voor de bewijsrechtelijke positie van de patiënt, het maakt het voor de hulpverlener ook gemakkelijker aan zijn verzwaarde motiveringsplicht te voldoen. Bovendien draagt het bij aan het voorkomen van informed consentgeschillen tussen patiënt en hulpverlener.

De keuze die de patiënt zou hebben gemaakt bij volledige informatie is en blijft in het medisch aansprakelijkheid lastig en is thans noodzakelijk voor het aantonen van een causaal verband. Als de patiënt wel kan aantonen dat de hulpverlener zijn informatieplicht heeft geschonden (middels het medisch dossier) en de patiënt daardoor (ernstig) in zijn zelfbeschikkingsrecht is aangetast, verdient het mijns inziens aanbeveling de patiënt toch een vorm van schadevergoeding toe te kennen en daarmee de schending van de informatieplicht door de hulpverlener niet ‘onbestraft’ te laten. De vierde en tevens laatste aanbeveling is aan de Hoge Raad duidelijkheid te scheppen omtrent de voorwaarden voor een vergoeding van integriteitsschade aan de patiënt als de hulpverlener zijn informatieplicht jegens de patiënt heeft geschonden. Voorts is de nationale rechtspraak op dit punt niet eenduidig. Het gerechtshof Arnhem Leeuwarden heeft op 23 januari 2018 het voortouw genomen door het causaal verband los te laten.231 De keuze van de patiënt was overigens, volgens het Hof, wel aannemelijk.

 Aanbeveling 4

De vierde aanbeveling tot slot is aan de Hoge Raad. Het verdient mijns inziens aanbeveling de lijnen van het EHRM te volgen, waarbij de patiënt het causaal verband en daarmee gepaard de keuze hij gemaakt zou hebben als de hulpverlener hem wel naar behoren zou hebben geïnformeerd, niet hoeft aan te tonen.

231

7.

Literatuurlijst

Boeken

Ekelmans 2008

J. Ekelmans, In eerste aanleg: de grenzen van het debat voor de civiele rechter in eerste aanleg, Deventer: Kluwer, 2008.

Giard 2005

R.W.M. Giard, Aansprakelijkheid van artsen (diss. Leiden), Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005.

Hermans & Buijsen 2006

H.E.G.M. Hermans & M.A.J.M. Buijsen, Recht en gezondheidszorg, Maarssen: Elsevier gezondheidszorg 2006.

Hijma & Olthof 2017

Jac. Hijma & M.M. Olthof, Compendium van het Nederlands vermogensrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017, dertiende druk.

Jong, de, e.a., 2014

G.T. de Jong, H.B. Krans, M.H. Wissink, Verbintenissenrecht algemeen, Deventer: Kluwer 2014, vierde druk.

Keirse & Jongeneel 2013

A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en medeaansprakelijkheid, Mon. Privaatrecht 16, Deventer: Kluwer 2013.

Klaassen 2007

C.J.M. Klaassen, Schadevergoeding: algemeen, deel 2, Mon. BW B35, Deventer: 2007.

Leenen e.a. 2014

H.J.J. Leenen, Handboek gezondheidsrecht, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2014.

Sluyters & Biesaart 1995

B. Sluyters & M.C.I.H. Biesaart, De Geneeskundige Behandelingsovereenkomst na invoering van de WGBO, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995.

Wijne 2017

R.P. Wijne, Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2017, tweede druk.

Bijdragen in boeken

Slabbers & Stolker 2002

S. Slabbers en C.J.J. M. Stolker , ‘Medische aansprakelijkheid na bijna 30 jaar’ : In :J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers en G.R.J. de Groot, Omzien naar de toekomst. 35 jaar preadviezen Vereniging voor Gezondheidsrecht, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2002, p. 65-83.

Klaassen 2012

C.J.M. Klaassen, ‘De dader heeft het gedaan, maar wie is de dader? Enkele opmerkingen over (het bewijs bij) causaliteitsonzekerheid’ In: Causaliteitsperikelen, Preadviezen van de vereniging voor Aansprakelijkheids- en Schadevergoedingsrecht (VASR), Deventer: Kluwer 2012, p. 1-30.

Emaus 2014

J. Emaus, ‘De sterke partij in het aansprakelijkheidsrecht, Een verkennende studie naar machtige private partijen en hun verantwoordelijkheid ten aanzien van anderen’ In Verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en privatisering van publieke taken, I. Giesen, J.M. Emaus en L.F.H. Ennekin (red.), Den haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 35-37.

Artikelen in tijdschriften

Akkermans & Van Dijk, AV&S 2012

A.J. Akkermans & Chr. H. van Dijk, ‘Proportionele aansprakelijkheid, omkeringsregel, bewijslastverlichting en eigen schuld: een inventarisatie van de stand van zaken’, AV&S 2012, afl. 5, p. 157-177.

Asser, TvGR 1991

W.D.H. Asser, ‘Stelplicht en bewijslastverdeling en medische aansprakelijkheid in het Nederlandse recht’, TvGR 1991, afl. 2, p. 1-16.

Beekhof, TvGR 2016

A Beekhof, ‘De verzwaarde betwistplicht: gebrekkige verslaglegging en een rechtsvergelijkend perspectief’, TvGR 2016, p. 431-440.

Berg, van den, e.a. NJB 2007/1362

M. van den Berg, C. Zegveld & V. Grootegoed, ‘Passende patiëntenrechten: een zoektocht op de zorgmarkt!’, NJB 2007/1362, afl. 26, p. 1621-1626.

Devaney, Med. Law Review 2005

S. Devaney,‘Autonomy Rules Ok’, Med. Law Review, 2005, p. 102-115.

Dute, TvGR 2006

J.C.J. Dute, ‘De zorgconsumentenwet: grote stappen, snel thuis?’, TvGR 2006, p. 414-422.

Franse, TvGR 2015

A.M. Franse, ‘Vergoeding van integriteitsschade’, TvGR 2015, nr. 1, p. 12-19.

Gevers, TvGR 2009

J.K.M. Gevers, ‘Wetgeving inzake de positie van de cliënt in de zorg: op koers of op dirft?’, TvGR 2009, p. 70- 78.

Giesen, AA 1996

I. Giesen, ‘Bewijslastverdeling, de informatieplicht van de arts en het recht op zelfbeschikking: communicerende vaten!’, AA 1996, nr. 9 p. 534-542.

Giesen, TVP 2016

I. Giesen, ‘Aansprakelijkheid van de (letselschade)advocaat voor informatieverzuimen: het bewijs van de zorgplichtschending en de (ontbrekende) eigen schuld van de client’, TVP 2016, nr. 2, p. 35-45.

Giesen & Maes, NTBR 2014

I Giesen & K. Maes, ‘Omgaan met bewijsnood bij de vaststelling van het causaal verband in geval van verzuimde informatieplichten’, NTBR 2014/27, p. 1-17.

Gool, van, & Van der Meulen, L&S 2018

P.A.C. van Gool & C. van der Meulen, ‘Defensieve geneeskunde: een onderzoek naar de mogelijke keerzijde van medische aansprakelijkheid, L&S 2018, p. 23-33.

Hartlief 2012

T. Hartlief, ‘Smartengeld in Nederland anno 2012: tijd voor een steen in stilstaand water?’ in: ANWB Smartengeldgids 2012, p. 6-11.

Hendrix & Akkermans, TvGR 2007

L.G.J. Hendrix & A.J. Akkermans, ‘Causaliteitsonzekerheid bij informed consent. Beschouwingen naar aanleiding van Chester v. Afshar’, TvGR 2007, nr. 7, p. 489-515

Hendriks e.a., TvGR 2008

A.C. Hendriks, B.J.M. Frederiks & M.A. Verkerk, ‘Het recht op autonomie in samenhang met goede zorg bezien, TvGR 2008, nr. 1, p. 2-10.

Hendriks TvGR 2015

A.C. Hendriks, ‘Kroniek rechtspraak rechten van de mens’, TvGR 2015, p. 535-554.

Henselmans & Van Bruinessen, NVPO 2014

I Henselmans & I. R.van Bruinessen, ‘Mondigheid in de spreekkamer: waarom is het moeilijk en kun je het leren?’, NVPO 2014, vol. 22, nr. 4, p. 44-45.

Hopen, ten, NJB 2008/1618

R. ten Hopen, ‘Wet Cliënt en Kwaliteit van Zorg: een heilzame operatie?’, NJB 2008/1618, afl. 32, p. 1990- 1994.

Kottenhagen & Watson, TvGMA 2018

R.J.P. Kottenhagen & K.G. Watson, ‘Informed consent en medische aansprakelijkheid: naar een nieuwe

benadering’, Tijdschrift voor Gezondheidschade, Milieuschade en Aansprakelijkheidsrecht, 2018, nr. 2, p. 4-15.

Legemaate, TvGR 2018

J. Legemaate, ‘Aanpassingen van de WGBO’, TvGR 2018, p. 556-564.

Legemaate, TvGR 2004

J. Legemaate, ‘Het zelfbeschikkingsrecht: een oud debat in een nieuw licht’, TvGR 2004, p. 18-20.

Lopik, van, & Pans, TLP 2016

M.A. Van Lopik & E. Pans, ‘Een goed gesprek tussen patiënt en hulpverlener/ De WGBO-nieuwe stijl’, Tijdschrift Letselschade in de Rechtspraktijk, 2018, nr. 3, p. 32-37.

Munthe, e.a., Health Care Analysis 2012

C. Munthe, L. Sandman & D. Cutas, ‘Person Centred Care and Shared Decision Making’, Implications for Ethics, Public Health and Research. Health Care Analysis 2012: 20 (3), p. 231-249.

Overheul, TVP 2016

A.M. Overheul, ‘Vergoeding van integriteitsschade mede bezien vanuit een mensenrechtelijk perspectief’, TVP 2016, nr. 1, p. 1-9.

Ridder, de, TvGR 2000

M.J.J. de Ridder, ‘Causaal verband bij informed consent’, TvGR 2000, afl. 6, p. 1-12.

Rijnhout & Emaus, TVP 2013

R. Rijnhout & J.M. Emaus, ‘Naasten, fundamentele rechten en het Nederlands limitatief en exclusief werkende artikel 6:108 BW: één probleem, twee perspectieven’, TVP 2013, afl. 4, p. 108-119.

Tavernier, de, MvV 2010

P.C.J. de Tavernier, ‘Over het bewijs van causaal verband met betrekking tot de geïnformeerde toestemming bij medische behandelingen’, MvV 2010, nr. 5, p. 139-146.

Watson, L&S 2018

K. Watson, ‘Nieuwe basis onder goed hulpverlenerschap en medische aansprakelijkheid?’, L&S 2018, nr. 3, p. 25-37.

Overig

Wijne, in: GS Bijzondere overeenkomsten

R.P. Wijne, commentaar op art. 7:448 BW, in C.G. Breedveld – de Voogd (red.) in: Groene serie bijzondere overeenkomsten, Deventer: Wolters Kluwer (losbladig en online).

Wijne, in: GS Onrechtmatige Daad

R.P. Wijne, commentaar op art. 6:101 BW, in: Groene Serie Onrechtmatige Daad VI.3.9.3, (online).

Asser 2018

Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2018/418. Rapporten en adviezen

Legemaate, IGZ 2006

J. Legemaate, Patiëntenrechten in wetgeving en rechtspraak, Den haag: IGZ 2006.

Legemaate RVZ-advies 2013

J. Legemaate, ‘Nieuwe verhoudingen in de spreekkamer: juridische aspecten. Achtergrondstudie RVZ-advies, Amsterdam 2013.

KNMG 2004

KNMG, Implementatie WGBO – van wet naar Praktijk, Deel 2, Informatie en toestemming, Utrecht.

KNMG 2017

“Opnemen van gesprekken door patiënten. Handreiking voor artsen”, KNMG, oktober 2017.

IGZ 2006

IGZ, De Staat van de Gezondheidszorg, Den Haag 2006.

RVZ 2006

Raad voor de Volksgezondheid en Zorg aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De patiënt beter aan zet met een Zorgconsumentenwet?, Den Haag 2006.

Ombudsman 2008

Stichting De Ombudsman, ‘Over leven in de medische letselschadepraktijk. Een onderzoek naar de positie van de patiënt en de rol van de ketenpartner tijdens de afhandeling van een medische letselschadezaak’, Hilversum 2008.

Rapport meldactie Patiëntenfederatie Nederland

<www.patiëntenfederatie.nl> ‘Samen beslissen met de zorgverlener over welke zorg het beste past’, augustus 2017.

RVZ 2013

Raad voor Volksgezondheid en Zorg, A. Struijs, K. Jongsma, ‘Gezamenlijke besluitvorming door zorgverlener en patient – notmatieve achtergrond’. Achtergrondstudie 2013, Centrum voor Ethiek en Gezondheid, p. 1-28.

RVS 2017

Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, ‘Zonder context geen bewijs. Over de illusie van evidence-based practice in de zorg’, Den haag, juni 2017, p.1-92.

Kamerstukken

Kamerstukken II, 1989/90, 21561, nr 1 (KB).

Kamerstukken II, 1989/90, 21561, nr. 2 (Voorstel van wet). Kamerstukken II, 1989/90, 21561, nr. 3 (MvT).

Kamerstukken II, 1990/91, 21561, nr. 6 (MvA).

Kamerstukken II, 2009/10, 32404, nr. 2 (Voorstel van Wet). Kamerstukken II, 2009/10, 32402, nr. 3 (MvT).

Kamerstukken II, 2017/18, 34994, nr. 1 (KB).

Kamerstukken II, 2017/18, 34994, nr. 2 (Voorstel van Wet). Kamerstukken II, 2017/18, 34994, nr. 3 (MvT).

Kamerstukken II, 2017/18, 34994, nr. 6 (Nota naar aanleiding van verslag).

Internetbronnen <www.amnesty.nl> <www.internetconcultatie.nl> <www.tweedekamer.nl> <www.patientenfederatie.nl> <www.driegoedevragen.nl> <www.demedischspecialist.nl> <www.begineengoedgesprek.nl> <www.knmg.nl/opnemen-gesprek.nl>

8.

Jurisprudentielijst

EHRM

EHRM 29 april 2002, EJHL 2002, p. 263-279 (Pretty/Verenigd Koninkrijk). EHRM 19 oktober 2005, nr. 32555/96 § 155 (Roche/Verenigd Koninkrijk). EHRM 5 oktober 2006, nr. 75725/01 (Trocellier/Frankrijk).

EHRM 1 februari 2011, 36369/06, EHRC 2011/57 (Yazgül Yilmaz/Turkije). EHRM 7 juli 2011, 39229/03 (Fyodorov & Fyodorova/Oekraïne).

EHRM 8 november 2011, 18968/07, NJ 2012/257 (V.C./Slowakije). EHRM 12 juni 2012, 29518/10 (N.B./Slowakije).

EHRM 13 november 2012, 15966/04 (I.G. e.a./Slowakije).

EHRM 13 november 2012, 16761/09, EHRC 2013/78 (G.B. & R.B./Moldavië). EHRM 15 januari 2013, 8759/05, EHRC 2013/81 (Csoma/Roemenië).

Hoge Raad

HR 20 november 1987, NJ 1988, 500, m.nt. W.L. Haardt (Timmer/Deutman). HR 9 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC1103 (Speeckaert/Gradener). HR 18 februari 1994, NJ 1994, 368.

HR 1 december 2000, TvGR 2001, 47. HR 7 september 2001, NJ 2001, 615.

HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2737 en HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3963 (Informed consent-arresten).

HR 9 juli 2004, NJ 2005/391 (Oudejaarsrellen Groningen). HR 18 maart 2005, NJ 2006/606 (Baby Kelly).

Gerechtshof

Gerechtshof Amsterdam 19 januari 1995, TvGR 1998/21. Gerechtshof Amsterdam 18 juli 1996, TvGR 1998/19. Gerechtshof Amsterdam 19 februari 1998, TvGR 1998/48. Gerechtshof Amsterdam 19 maart 1998, TvGR 1999/45. Gerechtshof Arnhem 27 juli 1999, VR 2001, 21. Gerechtshof Den Haag 26 maart 2003, TvGR 2003, 32.

Gerechtshof Arnhem 25 april 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:BM5194. Gerechtshof Arnhem 4 december 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BM5197. Gerechtshof Leeuwarden 14 mei 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BD2421. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 mei 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BI7588. Gerechtshof Den Haag 29 september 2009, GJ 2010/6.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 februari 2010, JA 2010, 60. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 17 maart 2015, GZR 2015-2017.

Gerechtshof Amsterdam 13 oktober 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4252. Gerechtshof Amsterdam 13 september 2016, GZR 2016-0363.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:695.

Rechtbank

Rechtbank Leeuwarden 1 maart 1984, NJ 1986, 334. Rechtbank ’s-Gravenhage 21 september 1994, NJ 1995, 296. Rechtbank Haarlem 9 augustus 1994, TvGR 1996/28. Rechtbank Zwolle 10 juli 1996, TvGR 1997/30.

Rechtbank Amsterdam 28 augustus 1996, TVGR 1998/13.

Rechtbank Zwolle-Lelystad 14 juli 2004, ECLI:NL:RBZLY:2004:AR3130. Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 10 november 2004, ECLI:NL:RBSHE:2004:BQ3245. Rechtbank Breda 22 juni 2005, ECLI:NL:RBBRE:2005:A42205.

Rechtbank Haarlem 2 juli 2008, JA 2008/150. Rechtbank Dordrecht 24 november 2008, JA 2008/32.

Rechtbank Zwolle-Lelystad 10 maart 2010, ECLI:NL:RBZLY:2010:BM3359. Rechtbank Maastricht 13 december 2010, ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7650. Rechtbank Dordrecht 19 januari 2011, ECLI:NL:RBDOR:2011:BP1520. Rechtbank Amsterdam 9 februari 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BP4341. Rechtbank Arnhem 23 november 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BU7458. Rechtbank Midden-Nederland 18 september 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3761. Rechtbank Rotterdam 1 februari 2017, GZR 2017-0060.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 februari 2017, JA 2017/64. Rechtbank Limburg, 18 oktober 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:9987.

Rechtbank Limburg 12 september 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:8504 (X/Sint Jans Gasthuis).

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

CTG 17 april 2012, ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1954

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

RTG Zwolle 10 november 1984, TvGR 1985, 28

RTG Amsterdam 15 maart 2011, ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0956. RTG Amsterdam, ECLI:NL:TGZRAMS:2017:40, 2016/355.

Geschillencommissie Zorginstellingen

9.

Bijlagen

In document Kennis is nog geen wijsheid' (pagina 54-64)