• No results found

Hoofdstuk 3 Het geregistreerde beeld van geweld tegen journalisten

3.3 Conclusie

In dit hoofdstuk hebben we geprobeerd een beeld te geven van de aard, omvang en ontwikkeling van geweld tegen journalisten zoals uit registraties naar voren komt. Omdat de diverse beschikbare bronnen allemaal hun eigen beperkingen kennen, is het geven van een eenduidig antwoord op de vraag naar (ontwikkelingen in de) aard en omvang van het geregistreerde geweld tegen journalisten bepaald geen sinecure. Allereerst werd geweld tegen journalisten lange tijd niet door instanties centraal bijgehouden of op een uniforme manier geregistreerd door de politie. Omdat niet van alle incidenten van geweld en agressie aangifte wordt gedaan bij de politie, kent dit fenomeen een relatief hoog dark number. Om deze reden zijn politieregistraties maar in beperkte mate geschikt om iets te zeggen over de omvang en ontwikkeling van het geweld tegen journalisten. Naast de relatief lage aangiftebereid onder journalisten als het gaat om geweld (zie ook hoofdstuk 5), zien we ook, zoals in hoofdstuk 5 zal worden toegelicht, dat geweld en agressie niet altijd op dezelfde manier worden geïnterpreteerd en geproblematiseerd door de journalisten zelf. Hierdoor is het aannemelijk dat er, vanwege de uiteenlopende betekenissen die toegedicht worden aan geweld (waar trekt iemand de grens?), verschillen bestaan in de bereidheid om melding of aangifte van incidenten te doen en dat de door ons bestudeerde PersVeilig-meldingen en strafzaken slechts een deel van de aard en omvang van geweld tegen journalisten blootleggen.

Om toch iets te kunnen zeggen over de geregistreerde aard, omvang en ontwikkeling van het geweld tegen journalisten in Nederland hebben we ons gebaseerd op een drietal bronnen, te weten meldingen bij PersVeilig, mediaberichten en strafzaken. Het jaarlijkse aantal meldingen bij PersVeilig nam sinds de oprichting in 2019 toe, maar laat het afgelopen jaar (2022) weer een voorzichtige daling

19In vier gevallen bevatte de strafzaak geen informatie over het geslacht van het slachtoffer.

46 zien. Ondanks dat bij PersVeilig op een centrale en (grotendeels) gestructureerde manier melding kan worden gemaakt van incidenten die betrekking hebben op geweld of agressie tegen journalisten, is het vanwege de beperkte tijdsperiode van de meldingen die wij hebben geanalyseerd (de meldingen vanaf januari 2021 tot en met september 2022), niet mogelijk om iets over de omvang of ontwikkeling van het bredere fenomeen van geweld tegen journalisten te zeggen op basis van deze bron. Bovendien zijn de PersVeilig-meldingen niet enkel gebaseerd op meldingen van journalisten zelf. In 94 van de in totaal 412 door ons bestudeerde meldingen is het PersVeilig zelf die een incident of gebeurtenis verwerkt tot melding, naar alle waarschijnlijkheid om een bijdrage te leveren aan een beter beeld van de omvang van de problematiek. Toch zullen er onherroepelijk incidenten zijn waar door journalisten of PersVeilig zelf geen melding van wordt gemaakt, hetgeen maakt dat deze bron niet geschikt is om een volledig beeld te schetsen van de omvang van de problematiek van geweld tegen journalisten in Nederland.

De beschikbare mediaberichten over geweld tegen journalisten in Nederland bieden meer mogelijkheid om een (selectief) beeld te krijgen van de omvang van het geregistreerde geweld. In de afgelopen tien jaar valt er een duidelijk verschil waar te nemen vanaf het jaar 2020. Daarvoor waren er incidenteel berichten over geweld tegen journalisten in Nederland, maar vanaf begin 2020 is er sprake van een explosieve toename in het aantal berichten over dit onderwerp. Als we inzoomen op de incidenten waarvan verslag wordt gedaan, dan lijkt de aard van het geweld een zekere relatie te hebben met bredere maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder in het bijzonder de mondiale coronacrisis en door de overheid genomen maatregelen. In de loop van 2022 lijkt het aantal berichten echter af te nemen, net als het aantal unieke incidenten waar in deze berichten naar wordt verwezen.

Deze afname moet in de context worden gezien van het groeiende maatschappelijke bewustzijn over het probleem van geweld tegen journalisten, iets waar PersVeilig – afgaande op hun aanwezigheid in de door ons bestudeerde mediaberichten – als moral entrepreneur een belangrijke agenderende rol in lijkt te hebben gespeeld (Becker, 1963).

Waar de PersVeilig-meldingen en de door ons bestudeerde strafzaken niet geschikt zijn om de omvang van het geweld tegen journalisten in kaart te brengen, bieden deze bronnen wel inzicht in de aard van het fenomeen. In beide bronnen overheerst het beeld van fotografen of cameramensen die ter plekke geconfronteerd worden met vrij impulsieve, spontane en emotionele uitbarstingen van geweld – soms in fysieke vorm en anders met de dreiging van geweld – door direct betrokkenen of omstanders van een incident of melding. Deze erupties van geweld lijken in veel gevallen gericht te zijn op het voorkomen van het maken van opnames van het incident. Zowel in de PersVeilig-meldingen als in de strafzaken zijn dit de incidenten die het meest frequent voorkomen, waarmee fotografen en cameramensen op basis van deze bronnen de meest duidelijk te onderscheiden groep journalisten zijn die geconfronteerd worden met geweld. Deze bevinding is in lijn met eerdere resultaten van Van Hal en Klein Kranenburg (2021: 11) die stellen dat ‘journalisten die camera- of fotografiewerk doen of als correspondent actief zijn, (…) het meeste risico [lopen] om met agressie en bedreiging in aanraking te komen’.

Op basis van de door ons bestudeerde bronnen is het niet mogelijk tot meer generieke daderprofielen (inclusief kenmerken en motieven) te komen. Allereerst omdat de PersVeilig-meldingen in veel gevallen enkel een algemene beschrijving als ‘omstander’, ‘bewoner’ of ‘eigenaar pand’, zonder informatie over leeftijd, woonplaats of andere relevante achtergrondkenmerken geven. De door ons bestudeerde strafzaken geven meer inzicht in dergelijke informatie, maar de selectie van zaken –

47 zowel door ons als onderzoekers als in de strafrechtsketen – maakt het niet mogelijk om de uitkomsten van deze analyse te generaliseren. De daders zijn hoofdzakelijk van het mannelijke geslacht en zijn in principe doorsnee personen (zonder aanzienlijke psychische of sociaaleconomische problemen), die ter plekke handelen uit onvrede met de (aankomende) publicatie en uit emotie. Veel meer wijst de analyse van diverse registratiebronnen op het sterk situationele karakter van geweld en agressie jegens journalisten. Op basis hiervan, en op grond van de ervaringen en beelden van de journalisten zelf, zullen we in hoofdstuk 6 proberen het beeld van de plegers van geweld tegen journalisten langs verschillende contexten nader in te kleuren.

Een laatste noemenswaardige bevinding in de door ons bestudeerde bronnen, in het bijzonder in de PersVeilig-meldingen en in mindere mate in de strafzaken, is de rol van online vormen van geweld zoals intimidatie en bedreiging. In een kwart van de PersVeilig-meldingen is sprake van online uitingen van geweld tegen journalisten. In de strafzaken zien we dit in slechts zes van de 37 gevallen terug, maar hierbij dient rekening te worden gehouden met de op tijden complexe juridische context van online vormen van geweld. Hierdoor is het aannemelijk dat het aantal strafzaken over online geweld en intimidatie ondervertegenwoordigd is, zeker in vergelijking met de juridisch minder complexe gevallen van fysiek geweld tegen fotografen of cameramensen. Omdat het online domein echter een belangrijke context vormt waarbinnen journalisten geconfronteerd worden met haat, intimidatie, bedreiging en andere vormen van geweld, gaan we hier in het volgende hoofdstuk nader op in.

48

Hoofdstuk 4 Online geweld in beeld – het diffuse karakter van online