• No results found

’ en ‘relaties van nabij’. In Ludolph Gockinga, de tot dusver onbekende dichter en telg uit een Gronings regentengeslacht, publiceerde in 1699 zijn verzamelbundel met gedichten Zegezang met daarin het prozawerk Groningaas Adelaar bij de Groningse drukker Berent Taeitsma. Bij het doorbladeren van de bundel vielen een aantal aspecten op. Ten eerste bleek hij veertig pagina’s met zegezangen en lofdichten op de stadhouder-koning Willem III ten tijde van de Negenjarige Oorlog (1689-1697) prominent voorin de bundel te hebben geplaatst. Ten tweede bleek hij aan een groot aantal verschillende personen, voornamelijk uit de stad Groningen, gelegenheidsgedichten te hebben geschreven. Ik heb antwoord gezocht op de vraag hoe deze relaties hebben bijgedragen aan het dichterschap van Gockinga en aan zijn maatschappelijke positie. Via netwerkonderzoek heb ik deze relaties gereconstrueerd en proberen te plaatsen in de sociale samenleving van de zeventiende eeuw. Het begrip ‘netwerk’ bleek niet bruikbaar voor een deel van zijn adressaten. Willem III en de internationale hogere officieren van het staatse leger pasten mijns inziens niet binnen de netwerkthese. Op basis van deze constatering heb ik de relaties verdeeld in twee categorieën: ‘relaties van veraf

deze conclusie zet ik de belangrijkste bevindingen kort op een rij.

Het werk van Ludolph Gockinga krijgt in de literatuurgeschiedenissen vrijwel geen aandacht. Alleen Te Winkel noemt hem kort als dichter en bewonderaar van Willem III. Om Gockinga’s maatschappelijke positie te bepalen heb ik, via archiefonderzoek en een tweetal gedichten waarin hij verwijst naar zichzelf als soldaat, allereerst vragen omtrent zijn persoon beantwoord. Het bleek dat hij heeft gediend als militair in het staatse leger in de rang van luitenant. In deze functie voerde hij het bevel over een compagnie van de infanterie. Tevens bleek dat hij gelegerd is geweest in de Spaanse Nederlanden in de beginjaren negentig van de zeventiende eeuw. De reden voor zijn deelname aan de strijd tegen de roomse koning Lodewijk XIV was voornamelijk vanuit zijn religieuze overtuiging. Hij was in eerste instantie protestants strijder, een strijder voor het ‘ware geloof’. Deze motivering komt ook duidelijk naar voren in zijn lofdichten aan Willem III en de zegezangen over de slag bij Landen (of Neerwinden) in 1693 en de herovering van Namen in 1695. Zijn bewondering voor de

stadhouder-koning kwam mijns inziens dan ook voornamelijk voort uit het feit dat hij in Willem III de verdediger van het protestantisme zag tegen het verderfelijke oprukkende christelijke geloof dat de Franse koning trachtte te verspreiden. Dat de oorlog ook om politiek

n geweest dat hij geen voet aan de grond heeft gekregen in de Hollan

r

el

In zijn opdracht aan Wicher Wichers stelt hij zelf dat hij in zijn sch

voor de strijd gen de expansiedrift van Lodewijk XIV, die streden voor het protestantisme.

e en economische redenen werd gevoerd, laat Gockinga achterwege.

Wat Gockinga probeerde te bereiken met deze gedichten aan Willem III en de hoge legerofficieren en waarom de verzamelbundel is gepubliceerd onder de titel Zegezang heb ik verklaard als een dichterlijke drang om zich te kunnen invechten in de dichtkringen van Holland. De oorlogsliteratuur die hij schreef was enorm populair en werd eveneens en masse beoefend door bekende dichters in het gewest Holland. Tevens vermoed ik dat Gockinga mee probeerde te doen met de mode van die tijd. Dat hij zijn bundel heeft gepubliceerd onder de titel Zegezang an (…) Willem III kan ook in deze lijn verklaard worden. Gedichten op Willem III waren populair, en vermoedelijk heeft Gockinga gedacht zijn verzamelbundel op deze manier onder de aandacht te kunnen brengen. Helaas ontbrak het hem aan dichterlijke kwaliteiten. Zijn gedichten zijn veelal onsamenhangend, onduidelijk en ontsporen geregeld. Dit zal ook de reden zij

dse dichtkringen.

Een groot deel van de Zegezang bestaat naast zijn zegezangen uit gelegenheidspoëzie. Dichtwerk dat sterk was ingebed in de sociale structuren van de v oegmoderne maatschappij en een belangrijke functie vervulde in het onderhouden van sociale netwerken. Vriendschappen bestonden bij de gratie van dienst en wederdienst en Gockinga zal zijn gedichten hebben ingezet als manier om zijn vriendschaprelaties te onderhouden. De inhoud van de gedichten zijn voornamelijk onpersoonlijk en de gedichten zijn voornam ijk opgebouwd volgens de bijbehorende retorische conventies. Zo hebben de gelegenheidsgedichten aan zijn familie, de stedelijke regenten, militairen en academici grotendeels gefunctioneerd als sociaal bindmiddel. Wel geeft hij er blijk van vooral aan invloedrijke mannen te dichten.

aduw zou willen staan.

Zo krijgen we het beeld van een dichter die zijn sociale relaties in de stad Groningen voornamelijk onderhield via gelegenheidsgedichten en dichtte uit sociale verplichting. Wel was hij fanatiek bewonderaar van Willem III en officieren die zich inzetten

te

In mijn onderzoek heb ik kort de beperkingen van de netwerkthese aangehaald en deze geproblematiseerd. Mijns inziens is de veldtheorie van Bourdieu niet goed toepasbaar om

vroegmoderne poëzie te beschouwen vanuit de netwerkthese. Tevens wordt het begrip netwerk al te snel toegepast op vermeende relaties. Ook als er geen sterke aanwijzingen zijn dat er sprake is van een relatie tussen de personen op basis van wederkerigheid. Daarom heb ik betoogd dat wederzijds contact een voorwaarde is om van een netwerk te kunnen spreken. Nader onderzoek naar de bruikbaarheid en de definitie van netwerken zou uitkomst kunnen

ieden om sociale relaties beter in kaart te kunnen brengen. b

Appendix:

Over het dichterschap van Ludolph Gockinga in relatie tot Willem