• No results found

Conclusie & discussie

In document Onzeker of genuanceerd? (pagina 51-55)

Tekst 1: Nelson Mandela sprak op ‘The World Conference Against Racism’ (WCAR, Genève,

5. Conclusie & discussie

De resultaten zijn nu bekend. Deze cijfermatige uitkomsten worden in dit hoofdstuk geïnterpreteerd. Hoofdstuk 5 beschrijft verder de belangrijkste conclusies die kunnen

worden gedestilleerd uit de resultaten. Deze resultaten zullen besproken worden in het licht van de onderzoeksliteratuur die tot vandaag de dag spreekstijlen en/of autoriteitstypen centraal hebben gesteld. Ook worden in dit hoofdstuk de mogelijke vervolgstudies en beperkingen behandeld. De uitkomsten zijn behoorlijk regelmatig. Uitkomsten die afwijken van de rest zullen per concept beschreven worden.

5.1. Hedging en positieve effecten

Dit experiment wilde de mogelijke positieve effecten van hedging verder exploreren. Voorspeld werd dat die effecten mogelijk geduid kunnen worden doordat het gebruik van hedging bij een morele autoriteit een positievere evaluatie voortbrengt dan bij een epistemische autoriteit; de morele spreker wordt als betrouwbaarder en intelligenter (i.e. eminenter) gezien door de nuances die hij of zij (lijkt) aan te brengen.

Een opvallend en interessant resultaat is dat er, op één concept na, een hoofdeffect van hedging is gevonden. Aangetoond is dat er een hoofdeffect van hedging is op bijna alle gemeten niveaus van de overtuigingskracht: De algehele overtuigingskracht (concept 1), de buitentekstelijke overtuigingskracht (concept 4) en de overtuigingskracht bij herhaling (concept 6: a en b) wordt groter op het moment dat er sprake is van hedging. Deze

bevinding wordt ondersteund door het feit dat de kracht of sterkte van het (gehele) betoog (concept 2) toeneemt wanneer er hedges in voorkomen. Het effect (of de hantering) van hedges heeft ook een duidelijke, gunstige uitwerking op de attitude die wordt gevormd van de spreker (concept 3).

Een afwijking van het hoofdeffect van hedging zien we bij concept 5; in hun betoog roepen de autoriteitstypen uiteindelijk op een petitie te ondertekenen. Concept 5 is bedoeld om met 1 item te meten hoe waarschijnlijk het is dat men dit gaat doen, we vinden geen significant resultaat terug met betrekking tot dit concept. Omdat we hier met een

gedragskwestie te maken hebben, stimuleert dat wellicht een ander verwerkingsproces. Dit zou dan ook de verklaring kunnen zijn voor het afwijkende resultaat. Blijkbaar verloopt de intentie actie te ondernemen en een petitie te signeren niet soepeler door de inzet van hedges; a bridge to far.

Al met al mag geconcludeerd worden dat hedging positieve beoordelingen effectueert. Dit gebeurt onder allerlei condities en bij verscheidene concepten; de positieve impact van hedging op het verwerkingsproces is overtuigend aanwezig. Meteen kan ook de volgende stap worden gemaakt: Gesteld kan worden dat hedging niet louter meer als onderdeel van

een zwakke spreekstijl kan worden beschouwd. Hedging en een zwakke spreekstijl kunnen niet meer, per definitie, in één adem worden genoemd. De afgelopen decennia zijn

voornamelijk de negatieve aspecten van hedging geaccentueerd. We hoeven, zo lezen we in Jensen (2008); Šorm (2010) en ook in dit onderzoeksverslag, echter niet standaard van deze negatieve werking uit te gaan. Hedging kan niet meer klakkeloos als determinant van een zwakke spreekstijl worden betiteld. De positieve effecten zijn bij een aantal studies inmiddels zeer duidelijk aanwezig; voornamelijk het vermogen van hedges om te kunnen overreden. Het overtuigende karakter van hedges en het classificeren van hedging als onderdeel van een zwakke spreekstijl is daarom te paradoxaal.

5.2. Het effect van autoriteit

Daarnaast is bij alle concepten een significant hoofdeffect van autoriteit gevonden, met uitzondering van concept 6(a). Bij alle concepten, met uitzondering van concept 6(b) is het de morele autoriteit die een tekst overtuigender maakt (concept 1, 4 & 5), een betoog sterker maakt (concept 2) en positievere attitudes uitlokt bij het beoordelen van de spreker (concept 3). Dat er beoordelingsverschillen ontstaan vanwege de soort autoriteit is op zich zelf niet verassend te noemen. Vele studies hebben al kunnen aantonen dat (natuurlijk) uitmaakt wie iets zegt, op de beoordeling van de boodschap, dan wel spreker. Ook het feit dat een morele autoriteit over het algemeen in een meer favorabele beoordeling voorziet, is niet direct verwonderlijk; met het oog op hun morele gezag, die nauw aansluit bij de

tekstonderwerpen, kan er door hen al meer autoriteit worden afgedwongen dan de epistemische variant.

Concept 6 (overtuigingskracht bij herhaling) is in twee opzichten afwijkend van de rest. Bij concept 6(a) is er geen hoofdeffect van autoriteitstype gevonden en bij concept 6(b) is juist de cognitieve autoriteit degene die de meeste goedgezindheid is toebedeeld. Een verklaring voor deze contrasten, specifiek bij dit concept, is lastig met zekerheid te duiden. Het ELM levert een mogelijkheid. Bij concept 6 was er sprake van een systematische verwerking doordat de lezers nogmaals een tekstparafrase kregen te lezen. En bij een systematische verwerking zijn lezers minder gevoelig voor perifere cues (zoals autoriteitstype) en worden de argumenten zwaarder afgewogen, hierdoor zou het autoriteitseffect wellicht niet tot stand komen (6a). Waarom bij 6(b) juist een cognitieve autoriteit een effect sorteert boven een morele autoriteit is, met name in vergelijking met de rest, onduidelijk.

5.3. Hedges zijn vatbaar voor autoriteitstype

Ten eerste: Er zijn bij de meeste concepten interactie-effecten gevonden. Op alle niveaus van de overtuigingskracht, met uitzondering van de buitentekstelijke variant (concept 4), vinden we het interactie-effect terug. Ook bij de kracht of sterkte van het betoog (concept 2) is een significant interactie-effect gevonden. Ook het gedragsaspect (concept 5) toont een interactie-effect. Concept 3 toont ook, net als concept 4, geen interactie-effect. Al met al

effect van hedging kan afhangen van een tweede variabele, het type autoriteit. Hedges zijn dus gevoelig voor sociale cues. Onder verschillende condities en bij verscheidene concepten blijkt dat hedging ontvankelijk kan zijn voor het type autoriteit en daardoor andere effecten sorteert dan hedges dat afzonderlijk doen. Naast het aantal hedges en de plaatsing van hedges (Durik et al., 2008), heeft dit experiment dus kunnen aantonen dat er verwevenheid bestaat tussen hedging en autoriteitstype. Opnieuw wordt duidelijk dat hedging niet een eendimensionaal verschijnsel is en afhankelijk kan zijn van meerdere variabelen. De lijst kan verder worden aangevuld.

Concept 3 en 4 tonen aan dat hedges niet in alle gevallen gevoelig hoeven zijn voor autoriteitstypen (dan wel sociale cues). Hedging veroorzaakt bij deze concepten ansich al effecten en toont geen andere resultaten onder verschillende sprekerscondities. Waarom het soort autoriteit bij deze twee concepten niet van invloed zijn op een andersoortige beoordeling, is onduidelijk.

Ten tweede: De aanwezigheid van interactie beperkt de generaliseerbaarheid van de hoofdeffecten. Dit komt omdat het moeilijk is een algemene uitspraak te doen over het effect van een variabele wanneer de grootte van dat effect afhangt van (het niveau van) een tweede variabele. Omdat het effect van de twee condities kan verschillen bij elke autoriteit, is het niet (meer) mogelijk een algemene claim over het effect van hedging te formuleren. Het kan zo zijn dat, in de populatie, er een effect is voor de morele autoriteit en niet voor de cognitieve autoriteit (of er zit tenminste een verschil in). De interesse gaat dus ook uit naar het effect van één conditie (in dit geval met-hedging) bij beide autoriteiten; alleen dan kan het hoofdeffect niet meer volledig vertrouwd worden. De significantie is getest van het effect van de hedgingconditie onder de twee verschillende settings: morele autoriteit en cognitieve autoriteit (gebaseerd op theorie van het GLIMO; Geïntegreerde Leeromgeving voor Innoverend Methodologie Onderwijs, 2011).

Het volgende is aangetoond: Bij alle concepten, met uitzondering van concept 3 en 4 (hier is géén sprake van een interactie-effect), is het hedgingeffect bij de morele autoriteit wel significant en bij de cognitieve autoriteit niet (concept 2 en concept 6b), óf het hedgingeffect is bij beide autoriteitstypen significant (concept 1, 5 en 6a), maar is er een groter effect bij de morele autoriteit waardoor de interactie waarschijnlijk tot stand komt. Kortom, een morele autoriteit stimuleert in alle gevallen een positiever verwerkings – en

beoordelingsproces dan een epistemische autoriteit. Waarom dit effect optreedt kan in de lijn liggen met de verklaring die we ook in Šorm (2010), terugvinden: Hedges zijn niet per se uitingen van onzekerheid, maar worden ook als markeringen van nuance opgevat. Hierdoor kunnen beoordelingen - van verscheidene concepten - gunstiger uitvallen; maar dit kan dan wel afhangen van het type spreker. We zijn dusdanig gevoelig voor wie iets zegt, dat de manier hoe diegene dat zegt, een andere (positievere) reactie opwekt.

5.4. Onderzoeksvraag

Om de cirkel uiteindelijk rond te maken kan gesteld worden dat het vooropgezette onderzoeksdoel behaald is. Het onderzoeksdoel luidde: meer inzicht verkrijgen in de

specifieke – eventueel positieve - effecten van een zwakke spreekstijl; in het bijzonder hedging. Er zijn, zonder in herhaling te willen vallen, positieve effecten, verschillen en

nieuwe beïnvloedende variabelen van hedging aan het licht gekomen. Er is nu meer specifieke informatie bekend over het gebruik van hedges. Óók vanwege de vergelijkbare manier van experimenteren met eerdere studies, zien we een aantal concrete aanvullingen op de huidige theorie.

5.5. Beperkingen & Vervolgonderzoek

Een van de mogelijke beperkingen van dit onderzoek schuilt in de steekproeftrekking. Uiteindelijk zijn alle respondenten tussen de 18 en 25 jaar. Deze leeftijdscategorie komt overeen met praktisch al het onderzoek op dit terrein, maar leidt er wel toe dat de

generaliseerbaarheid van de resultaten beperkt tot studenten blijft. Echter bestaat niet het vermoeden, ook op basis van de literatuur, dat mannen en vrouwen met een andere leeftijd verschillen in hun manier van verwerken en beoordelen. Een tweede beperking is dat de resultaten een beeld weergeven over vrij specifieke situaties. Er is een strak afgebakend onderzoeksterrein gekozen. Juist vanwege de (mogelijk) zeer genuanceerde effecten zijn de autoriteiten secuur geoperationaliseerd. Dit betekent automatisch dat er weinig ruimte over was om het een en ander wat vrijer te interpreteren; zoals bijvoorbeeld het geval zou zijn wanneer lezers niet ‘geactiveerd’ werden voor de autoriteitstypen in de teksten. Een

belangrijk praktisch effect mag dan zijn dat autoriteiten niet meer per definitie bang hoeven zijn dat hun gezag wordt ondermijnd als ze ergens niet helemaal zeker van zijn; die conclusie gaat alleen op voor morele autoriteiten. Een studie naar de werking van hedges bij

bijvoorbeeld een op macht gebaseerde autoriteit blijft (nu nog) onduidelijk. Dit is dan ook de meest belangrijke aanbeveling voor vervolgonderzoek.

Overeenkomstig de resultaten uit de onderzoeksliteratuur die gaat over de werking van spreekstijlen, blijkt eens te meer dat hedging genuanceerde effecten heeft. Het is belangrijk de ‘verzadiging’ op te zoeken en de werking en afhankelijkheid (waarmee nog meer vindt interactie plaats) van hedging verder te exploreren. Dit is niet alleen van belang om zo meer over hedging te ontdekken, maar er ontstaat op die manier ook een nauwgezet overzicht van het doen en laten van hedges. Een mooi voorstel zou zijn meer te weten te komen over de werking van hedging bij een op macht gebaseerde autoriteit. Ook een studie naar de werking van hedging via een systematische verwerking via bijvoorbeeld video - hoewel lastig te operationaliseren - zou voor het eerst zijn en misschien interessante resultaten

Literatuurlijst

In document Onzeker of genuanceerd? (pagina 51-55)