• No results found

Afhankelijke variabelen

In document Onzeker of genuanceerd? (pagina 37-41)

Tekst 1: Nelson Mandela sprak op ‘The World Conference Against Racism’ (WCAR, Genève,

3.8. Afhankelijke variabelen

Er is gekeken naar de invloed van hedging en/of autoriteitstype op de volgende factoren:

1. Overtuigingskracht op drie niveaus:

- De algehele overtuigingskracht die betrekking heeft over de gehele tekst. - Meting van de overtuigingskracht bij herhaling van een bepaalde tekstparafrase (geen sprake meer van een centraal verwerkingsproces).

- Meting van overtuigingskracht bij hantering van buitentekstelijke uitspraken van de verschillende autoriteitstypen.

2. De kracht of sterkte van de gehele tekst (of anders gezegd: betoog). 3. De attitude die wordt ontwikkeld ten opzichte van de autoriteiten.

4. De mate geneigd te zijn de petitie (zie de twee tekstvormen) te ondertekenen.

3.8.1. De verschillende niveaus van overtuigingskracht

Al eerder is behandeld hoe mensen overtuigd raken, dit zal later verder uitgewerkt worden. Wat in deze paragraaf aan bod komt is hoe het mogelijk is de mate van overtuigingskracht te meten. Simpelweg vragen of een van de respondenten tekst 1 overtuigender vindt dan tekst 2 is geen optie. Deze vraag is te moeilijk om te beantwoorden. Bovendien betekent

overtuigd raken voor iedereen ook wat anders, en het moet wel zeker zijn dat we bij elke respondent hetzelfde vragen, anders zouden de resultaten nietszeggend zijn.

Volgens Hoeken, Hornikx & Hustinx (2009), is overtuigd raken niets anders dan

attitudevorming. Bij het overtuigingsproces wordt een mentale toestand ontwikkeld; een psychologische neiging die naar voren komt uit de evaluatie van een bepaald object met een bepaalde mate van voor- of afkeur (Hoeken, Hornikx & Hustinx, 2009:14). Wat in die

attitudevorming centraal staat zijn 3 aspecten:

- Het eigen gevoel ten opzichte van een bepaald object (in dit experiment gaat het om standpunten van verschillende autoriteiten). Het gaat dan bijvoorbeeld om een positieve of negatieve beoordeling of de mate waarin je het wel, dan niet eens bent met de uitspraken.

- De waarschijnlijkheid van deze standpunten. - De wenselijkheid van deze standpunten.

Deze termen zullen (deels) verwerkt worden in de vraagstelling wanneer het concept overtuigingskracht wordt gemeten (we zien deze vorm van meten overigens in ontelbare studies terugkomen). Gesteld kan worden dat een bepaald object overtuigender is (altijd in vergelijking met een ander object) wanneer mensen een bepaalde voorspelling

waarschijnlijker en wenselijker achten. Daarnaast wordt gekeken of er positievere gevoelens tot stand komen bij een bepaald object ten opzichte van een ander object om de

3.8.2. Meerdere vragen per concept

Het is gevaarlijk slechts één vraag te gebruiken om een afhankelijke variabele te meten, omdat het mogelijk is dat de respondenten deze vraag anders interpreteren dan bedoeld. Bij een foutieve interpretatie wordt wel ´iets´ gemeten, maar misschien niet wat is beoogd. Per concept worden daarom in deze studie veelal meerdere vragen gesteld (niet altijd, omdat er anders te veel vragen zijn). Met behulp van Cronbachs alfa kan later bepaald worden of alle vragen, bedoeld om één enkel concept te meten, dat ook daadwerkelijk doen.

In dit experiment wordt bij de meting van de (algehele, directe) overtuigingskracht van de teksten in totaal drie vragen gesteld. Deze zijn vormgegeven aan de hand van een vijfpunts semantisch differentiaal; overigens zijn alle vragen op die manier gescoord. De vragenlijsten zijn als volgt opgesteld (zie de bijlagen voor de volledige vragenlijsten):

Professor M. Rove stelt: “Een eerste stap naar een racismevrije wereld is door druk uit te oefenen op de Indiase autoriteiten.” Ik ben het hiermee met Rove:

zeer oneens zeer eens

Druk uitoefenen op de Indiase autoriteiten leidt tot een racismevrije wereld. Ik vind dit:

zeer onwaarschijnlijk zeer waarschijnlijk

Hoe wenselijk vindt u het dat er druk wordt uitgeoefend op de Indiase autoriteiten?

zeer onwenselijk zeer wenselijk

Ook is een tweetal vragen opgesteld om de mate van overtuigingskracht te meten wanneer een bepaalde parafrase (met versus zonder hedging) wordt herhaald. Op deze manier is er geen sprake meer van een perifere verwerking. Door deze herhaling krijgen de

respondenten namelijk de kans de argumenten kritisch(er) af te wegen; door een gedeelte van de tekst te herhalen kan een betere afweging worden gemaakt omdat de lezer al is geactiveerd, hij of zij heeft de tekst(parafrase) tenslotte al een keer eerder gelezen en kan voorbereid een oordeel vellen. Hierdoor wordt een meer systematische verwerking

geconditioneerd. Wellicht is het effect anders wanneer een ander verwerkingsproces wordt gestimuleerd.

Tot slot wordt gemeten of er nog een verschil in overtuigingskracht is wanneer alleen een standpunt wordt geformuleerd (dus niet in tekstvorm). De oorsprong van dit standpunt is buitentekstelijk, met andere woorden: dit standpunt is niet herhaald vanuit de tekst maar vindt haar oorsprong ergens anders. Wellicht dat hierdoor de beoordeling anders uitvalt.

3.8.3. Sterkte van het betoog

Één vraag is gesteld om de algehele beoordeling (sterk versus zwak) van de tekst(en) te scoren. Het gaat bij deze vraag om de optelsom van alle positieve en negatieve gevoelens die door de teksten worden opgewekt. Bewust is gekozen voor het stellen van één vraag om zo een algehele meting tot stand te laten komen. Op deze wijze krijgen de respondenten de kans alle overwegingen via één vraag te registreren en worden niet gestuurd na te denken over (een aantal) specifieke variabelen. De vraag is, afhankelijk van het autoriteitstype in de enquête als volgt geformuleerd:

In het geheel vind ik het betoog van professor Rove:

zeer zwak zeer sterk

3.8.4. Attitudemeting van de autoriteit

In het inleidende gedeelte is een groot gedeelte van de studies behandeld die voor 1990 plaats vonden (Erickson, Lind, Johnson & O’Barr, 1978; Newcombe & Arnkoff, 1979; Bradac, Hemphill, & Tardy, 1981; Wright & Hosman, 1983; Bradac & Mulac, 1984; Hosman & Wright, 1987 en Johnson et al., 1989). Deze studies richtten zich op de evaluatieve consequenties van een zwakke spreekstijl (ten opzichte van een sterke spreekstijl). Met evaluatieve consequenties wordt de beoordeling van de spreker of bron bedoeld. Gekeken werd dus, bijvoorbeeld, of sprekers door de respondenten zelfverzekerder werden bevonden wanneer zij wel, dan niet een zwakke spreekstijl hanteerden. Na 1990 werden er meerdere variabelen getoetst, maar bleef de attitude die de respondenten ontwikkelden bij de spreker een terugkomend fenomeen.

Ook in dit experiment wordt aan de respondenten gevraagd om de sprekers (Nelson Mandela, de Dalai Lama en twee professoren) te beoordelen. De autoriteiten faciliteren wellicht andere attitudes naarmate zij het gebruik van hedges variëren. Met behulp van in totaal zeven vragen wordt de algehele positieve, dan wel negatieve attitude die de

respondenten ontwikkeld hebben geanalyseerd. Deze zeven vragen zijn door de rijkdom van de vele studies die toezien op het fenomeen van spreekstijlen gemakkelijk tot stand

Er is gekozen voor de meest voorkomende vragen in het eerder uitgevoerde onderzoek die het evaluatieve karakter van de spreker moesten beoordelen. Deze zeven vragen zijn:

Ik vind Rove (of Schipper of de Dalai Lama of Nelson Mandela) na het lezen van de tekst:

zeer ongeloofwaardig zeer geloofwaardig

zeer dom zeer intelligent

zeer onbetrouwbaar zeer betrouwbaar

zeer ondeskundig zeer deskundig

zeer onsympathiek zeer sympathiek

zeer autoritair zeer niet autoritair

zeer onzelfverzekerd zeer zelfverzekerd

3.8.5. Meegaan met de oproep

Één vraag werd, als laatste vraag bij elke enquête, gesteld om te bestuderen of de

respondenten bereid waren mee te gaan met de oproep van de verschillende autoriteiten een petitie te ondertekenen (zie de tekstvormen in de bijlagen). Het betreft hier een vraagvorm die (nogmaals) de algehele overtuigingkracht van het betoog wil beschouwen, maar gaat een stap verder omdat het de respondenten vraagt (eventueel) actie te

ondernemen. Wellicht leidt het gebruik van hedges tot een soepele overgang van houding naar gedrag en zijn respondenten daardoor eerder geneigd de petitie te ondertekenen. De vraag die is gesteld is de volgende:

Na het lezen van de tekst en bovenstaand argument zal ik de petitie tekenen.

In document Onzeker of genuanceerd? (pagina 37-41)