• No results found

Cijfers uit politieregistratie

November 2008 maakte de politie de eerste resultaten bekend van de nieuwe registratiesystematiek (Politie: 2008). In de periode van januari tot en met juni 2008 werden in totaal 1512 discriminatoire incidenten geregistreerd; daarvan hadden er 150 (=10%) een homoseksueel karakter. Bij het lezen van de uitkomsten van deze inventarisatie moet men zich wel realiseren dat het hier een eerste voorlopige registratie betreft.

Incidentieverschillen per politieregio

Op het totaal van homoseksuele incidenten werden de hoogste percentages gevonden in de politieregio Amsterdam-Amstelland (20,7%: 39 incidenten) en in Gelderland-Zuid (15,3%: 18 incidenten). Dit zijn - waarschijnlijk niet toevallig - ook de twee regio’s waarin een pilot ‘Hate crimes’ draait. De politie zegt daar zelf over: ‘De aangiftebereidheid is daar groter, incidenten worden door politiepersoneel eerder opgepakt en herkend als discriminatoir. Wanneer het bedrijfsprocessensysteem een verplichte code kent en het personeel getraind is, worden discriminatoire incidenten beter

weggeschreven in het bedrijfsprocessensysteem. Een actieve contactpersoon die regelmatig de bedrijfsprocessensystemen bevraagt met een zoekslag, krijgt meer incidenten boven tafel dan een contactpersoon die daartoe minder gelegenheid neemt of krijgt.’

Daarnaast zijn er aanzienlijke regionale verschillen. In Friesland, Gooi- en Vechtstreek werd geen enkel geval van homonegatief geweld gemeld, evenmin als door de spoorwegpolitie. Verder zijn de cijfers van politieregio’s onderling zo verschillend doordat nog niet in alle regio’s de gegevens van de antidiscriminatiebureaus (ADB’s) zijn geïncorporeerd in de registratie van de politie.

Juni 2009 verscheen het Criminaliteitsbeeld Discriminatie over heel 2008 (Tas en de Wit 2009). Hierin wordt een overzicht gegeven van alle incidenten die met discriminatie te maken hebben (behalve uit de regio Drenthe, die geen gegevens inleverde). In ruim 8% van de gevallen betroffen de incidenten meer dan één discriminatiegrond. Het percentage homo-gerelateerde incidenten is met 17% hoger dan de 10% die in de eerste rapportage stond, omdat in dit geval ook alle incidenten zijn opgenomen waarbij “homo”b.v. als scheldwoord is gebruikt zonder dat het slachtoffer duidelijk homoseksueel was.Om de cijfers vergelijkbaar te maken zijn de incidenten tegen homoseksuelen achteraf nogmaals met een strenger criterium bekeken. Er is hierbij onderscheid gemaakt in incidenten die niet duidelijk gericht waren tegen de persoon vanwege de gerichtheid (commune delicten met ‘toevallig’ een homoseksueel als slachtoffer), waarbij alle betrokkenen homoseksueel zijn (onderlinge conflicten) en scheldpartijen waarbij het gebruik van het woord ‘homo’ of ‘flikker’ vermoedelijk niets met de werkelijke gerichtheid van het slachtoffer te maken heeft. Opgemerkt dient te worden dat in gevallen van twijfel eerder gekozen werd het incident alsnog als homofobe discriminatie te tellen. Overigens bleek in 18% van de homogerelateerde incidenten de seksuele voorkeur van het slachtoffer als homoseksueel bekend. Bij deze groep ging het voornamelijk om belediging (63%) en bedreiging (33%); in 19% was sprake van mishandeling en in 10% van openlijke geweldpleging (tegen de persoon). Duidelijk is dat personen van wie bekend is geworden dat zij homoseksueel zijn, eerder dan anderen te maken hebben met meer gewelddadige vormen van discriminatie. Discriminatie tegen homoseksuelen is in 19% van de gevallen een mishandeling. Bij slachtoffers waarvan de gerichtheid niet bekend is geworden is dit in 10% van de incidenten het geval. Bij openlijke geweldpleging zijn deze percentages respectievelijk

10% en 3%. Hierbij dient te worden aangetekend dat het in absoluut opzicht gaat om een gering aantal incidenten (70) ten opzichte van het totaal (2240).

Verschillen politieregistratie en onderzoeksgegevens UvA

Er is een discrepantie in de aantallen antihomoseksuele incidenten die zijn opgenomen in de

Politieregistratie (Politie 2008) en de incidenten die de Universiteit van Amsterdam gebruikt heeft voor een onderzoek naar daders van homonegatief geweld. De onderzoeker, Buijs, verklaart dit ten eerste uit een tijdsverschil in de opname van de incidenten en ten tweede uit het feit dat er in beide rapporten een andere definitie gehanteerd is van homonegatief geweld. De politie heeft op basis van de regionale zaakoverzichten een landelijk overzicht gemaakt van homodiscriminatie-incidenten. Hierbij is niet alleen gekeken naar geweld maar ook naar uitingsdelicten jegens homoseksuelen. De politie bevestigt dat dit komt doordat nog niet alle korpsen met de code werkten. De Universiteit van Amsterdam heeft gebruik gemaakt van de gegevens van het homonetwerk ‘Roze in Blauw’ van de politie Amsterdam-Amstelland, die een andere - uitgebreidere - definitie van wat zij als een homonegatief delict zien hanteert. Door inzet van zoekwoorden als “homo”, “flikker”, “pot”en “travestiet”zijn nog tientallen incidenten gevonden, die oorspronkelijk geen homocode hebben meegekregen, maar wel als zodanig kunnen worden gecategoriseerd. (Buijs: Twee rapporten, in te zien via

http://home.medewerker.uva.nl/l.j.buijs/bestanden/Twee%20rapporten%20over%20homonegatief%20g eweld.pdf) Deze opmerkingen van Buijs leiden tot de nodige voorzichtigheid bij het bekijken van registratiegegevens

Cijfers vanuit antidiscriminatiebureaus

Uit de jaarlijkse verslagen van de verschillende antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) valt op te maken hoeveel klachten zij binnenkrijgen. Dit zijn overigens lang niet allemaal klachten over geweld. De meeste klachten bij ADV’s over de grond seksuele gerichtheid komen binnen in de grote steden. In 2007 kreeg het Meldpunt Discriminatie Regio Amsterdam (MDRA) 134 klachten rondom seksuele gerichtheid (op een totaal van 810). Uit de rapportage blijkt niet duidelijk in hoeveel van die klachten het om een melding van geweld gaat, maar het meldpunt maakt melding van een ‘sterke stijging’ van het aantal gevallen rondom seksuele gerichtheid ten opzichte van 2006 en voegt eraan toe dat het hierbij vrijwel uitsluitend gaat om voorvallen waarbij personen met een homoseksuele gerichtheid veelal in de openbare ruimte en in de woonomgeving worden uitgescholden, mishandeld, en/of

bedreigd. Het strafrecht is vanwege haar sanctionerende werking doorgaans het geschiktste middel om op deze gedragingen te reageren (Meldpunt Discriminatie Regio Amsterdam. Jaarverslag 2006-2007)

Discrepantie tussen politieregistraties en slachtofferenquêtes

Er zijn - niet verwonderlijk - grote verschillen tussen de cijfers uit politieregistraties en cijfers die uit surveys (zie Hoofdstuk 7) afkomstig zijn. Het is bekend dat er in officiële registraties sprake is van een groot ‘dark number’. Naarmate slachtoffers een incident als minder ernstig percipiëren, doen ze er minder vaak aangifte of melding van. Mensen doen geen aangifte van antihomoseksuele incidenten, omdat ze deze niet ernstig genoeg vinden, omdat ze gewend zijn aan de situatie, omdat ze de politie wantrouwen of omdat ze bang zijn om als homoseksueel te boek te staan, zo blijkt uit vrijwel alle slachtoffersurveys (b.v. Lippl 2007, Jarman 2003; zie ook paragraaf 7.2). Onbekend is in hoeverre die percepties terecht zijn en wat de consequenties daarvan zijn voor verschillende projecten om de aangifte te verhogen.

Het is evenmin onderzocht of er verhoudingsgewijs van homonegatief geweld meer of minder vaak aangifte wordt gedaan dan van andere vormen van discriminatoir geweld.

Aandacht verdient het geringe aantal aangiftes van lesbische vrouwen. In de meeste

slachtofferenquêtes vinden we op het totaal 30% vrouwelijke respondenten, waarvan 60% zegt incidenten mee te hebben gemaakt.

Bij de officiële registraties is het aantal vrouwelijke slachtoffers erg laag. De politie Amsterdam kon Buijs geen gevallen melden tegen lesbische vrouwen. Bij de landelijke politieregistratie (januari tot juni 2008) was 3% van de slachtoffers vrouw (tegen 89% man en 1% transseksueel). Op Roze Zaterdag 2009 startte een campagne om vrouwen melding te laten maken van geweld.

Samenvattend:

Tot begin 2008 werden er op landelijk niveau geen registraties bijgehouden over homonegatief geweld. Verschillende organisaties hielden gegevens bij van zaken die onder hun aandacht kwamen,

bijvoorbeeld het Meldpunt Discriminatie Internet, verschillende antidiscriminatiebureaus en het OM, maar deze gegevens waren fragmentair en niet representatief. Op basis van deze gegevens is niet te bepalen hoe groot het probleem is en evenmin of het in de tijd toe- of afneemt.

Een bijkomende complicatie wordt gevormd door het feit dat de verschillende organisaties

verschillende gegevens registreerden. De politie registreert personen; het CBS registreert zaken; het OM registreert feiten (een zaak kan uit meerdere feiten bestaan)

Op het totaal aantal geweldsmisdrijven met een discriminatoire component vormt homonegatief geweld een minderheid. Misdrijven met een racistische of godsdienstige achtergrond komen vele malen vaker voor. Dat geldt - met het nodige voorbehoud omdat de data niet onderling vergelijkbaar zijn doordat verschillende definities gehanteerd worden - ook voor buitenlandse cijfers.

In Nederland blijkt uit de Politieregistratie 2008 dat homonegatief geweld 12% uitmaakt van het totaal Tas en De Wit 2009). In Zweden was het in 2006 20% van het totaal (Brå); in Noord-Ierland 3,5% (ter vergelijking: in de Verenigde Staten, waar al meer dan 20 jaar uitgebreide hate-crimestatistieken worden bijgehouden, schommelt het percentage meldingen van homofobe misdrijven rond de 17% per jaar).

In sommige onderzoeken wordt gesuggereerd dat homonegatief geweld vaker gewelddadiger is dan geweld op andere discriminatoire gronden. Commune discriminatie op andere gronden gaat meestal samen met ‘kleine criminaliteit’ (Brants e.a. 2007: 184).

De vraag of er verschillen zijn tussen daders van homonegatief geweld en daders van ander discriminatoir geweld wordt behandeld in hoofdstuk 8 Informatie over daders.