• No results found

4. Op weg naar het Internationale Pooljaar: Buys Ballot en de internationale wetenschap

4.1 Buys Ballot en Weyprechts plan

Karl Weyprecht was na terugkeer van zijn expeditie met de Tegethoff, waarmee hij vastgevroren kwam te zitten op Franz-Josefland, tot de overtuiging gekomen dat geografische competitie niet langer de drijfveer voor Noordpoolreizen moest zijn. Het gebied bood volgens Weyprecht een rijke schat aan wetenschappelijke kennis, die door samenwerking veel gemakkelijker vergaard kon worden dan wanneer verschillende landen elkaar beconcurreerden. Weyprecht was niet de enige die tot deze conclusie kwam. Ongeveer tegelijkertijd had de Duitse poolvorser Georg von Neumayer (1826-1909) geconstateerd dat het schier onmogelijk was om de complete kennis over het poolgebied te verzamelen, vanwege een gebrek aan coördinatie tussen landen en expedities.166 Weyprecht stelde zich voor dat verschillende landen op diverse plekken in het Noordpoolgebied een jaar lang systematisch en gecoördineerd waarnemingen en metingen zouden verrichten. Hij presenteerde dit plan voor het eerst in januari 1875 in Wenen. Hij zocht daarna naar een organisatie, maar ving bij de Internationale Geografische Unie bot. Een dergelijk plan van verspreide waarnemingsstations was internationaal al eerder op de kaart gezet door Buys Ballot, die reeds in 1872 bij een samenkomst van meteorologen en in 1873 op het meteorologisch congres zijn ideeën over gecoördineerde en uniforme waarnemingsmethoden te berde had gebracht.167 Zijn ideeën konden op steun rekenen, maar een concreet plan ontbrak, totdat Weyprecht in 1876 zijn plan uit de doeken deed in een brief aan het

163 Crawford, Nationalism and internationalism in science, 38-39.

164 Het Congres van Berlijn loste de ‘Oosterse kwestie’ tijdelijk op. De strijd ging vooral om de gebieden in de Balkan en ging met name tussen het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk-Hongarije, Rusland, het Ottomaanse Rijk en het nieuwe Duitse Keizerrijk. De kwestie was al eeuwenoud maar stak na de Krimoorlog (1853-1856) weer sterk de kop op.

165 Carter, ‘Going Global in Polar Exploration’, 96-100. 166 Levere, Science and the Canadian Arctic, 310-312.

49 Permanente Comité van het Internationaal Meteorologisch Comité (IMC), dat op het congres van 1873 opgericht was en waarvan Buys Ballot de eerste president was. Zo vonden plan en organisatie elkaar.168

In 1877 kwam het tot een internationale circulaire waarin het plan uit de doeken gedaan werd. Samen met zijn vriend Hans Wilczek, die de eerdere tocht van Weyprecht deels had gefinancierd, richtte hij zich tot alle grote natuurkundige genootschappen in Europa. In Nederland ontvingen het KNMI, het Aardrijskundig Genootschap en de Koninklijke Akademie van Wetenschappen de circulaire.169 Daaruit bleek ook dat het plan veel meer omvatte dan louter meteorologie, zoals het IMC in eerste instantie voorstaan had. Opvallend genoeg benadrukte Weyprecht zijn opvatting over de zinloosheid van concurrentie in het poolgebied niet, maar impliciet maakte hij zijn mening hierover wel duidelijk, door het grote belang van wetenschappelijke samenwerking te benadrukken:

“On peut admettre que de observations synchroniques faites sure une série de stations avancées ainsi vers le deux pôles, jetteront une vive lumière sur l’étude encore si obscure du magnétisme terrestre, étude qui, depuis les découvertes récentes, est devenue d’une si haute importance cosmique. Le synchronisme des observations nous paraît de haute importance (...). Afin d'obtenir des résultats positifs et certains, les méthodes d'observation devraient être absolument identiques pour toutes les stations.”170

Het benadrukken dat alle waarnemingsstations dezelfde onderzoeksmethoden aan moesten houden, is wel van enig belang. Eerdere samenwerkingspogingen leverden regelmatig problemen op, met name bij meteorologisch onderzoek, omdat “collaboration might mean acknowledging that another country’s system was superior.”171 Voor de op grotendeels op nationalistische leest geschroeide wetenschap was een dergelijk plan grensverleggend. Weyprecht en Wilczek benoemden echter wel dat de Nederlandse poolgeschiedenis uit had gewezen dat Nederland niet mocht ontbreken in het internationale onderzoek: “Nous avons l'espoir que notre proposition trouvera un accueil favorable dans le pays qui a été un des premiers à nous renseigner sur les environs des pôles.”172

De reactie van het Aardrijkskundig Genootschap op de plannen van Weyprecht mag enigszins lauw genoemd worden. Het verzoek van Weyprecht om steun te vragen bij de Nederlandse regering werd als voldaan verklaard door het bericht dat het bestuur na de Algemene Vergadering van februari 1877 aan de regering had gericht.173 Het bestuur merkte in deze brief enkel op dat het hoopte dat de

168 Dekker en Van Essen, De Nederlandse poolexpeditie van 1882-1883, 71-72.

169 Het Utrechts Archief, Archief KNAG 1873-1967, inv.nr. 356, ciruclaire van Weyprecht en Wilczek aan het Aardrijkskundig Genootschap, 31 maart 1877. Zie bijlage 4 voor het volledige plan (in het Frans).

170 Ibidem.

171 Marc Rothenberg, ‘Making science global? Coordianted enterprises in nineteenth-century science’, in: Launius, Fleming and DeVorkin, Globalizing polar science, 23-36, aldaar 28-29.

172 Het Utrechts Archief, Archief KNAG 1873-1967, inv.nr. 356, circulaire van Weyprecht en Wilczek aan het Aardrijkskundig Genootschap, 31 maart 1877.

50 tocht – zoals voorgenomen door De Jonge – ook dienstbaar gemaakt mocht worden “aan ’t onderzoek naar de geschiktheid van Nova Zembla voor de eventueele vestiging van een station ten behoeve van dat internationale wetenschappelijk onderzoek van het poolbekken, waartoe Nederland allicht later zoude kunnen worden uitgenoodigd.”174 Hieruit bleek weliswaar wel dat het bestuur de plannen ondersteunde, maar het ontbrak aan groot enthousiasme. Bij het versturen van die brief had het bestuur de circulaire van Weyprecht en Wilczek nog niet ontvangen, maar klaarblijkelijk resulteerde die brief niet in een enthousiastere houding ten aanzien van de plannen.175 Als argument om de tochten van de Willem Barents niet over te nemen voerde Veth later aan dat het bestuur zich “reeds vóórdat het plan voor de uitrusting der Willem Barends opkwam, enigszins verbonden zijne medewerking zooveel mogelijk te verlenen aan het pan van den heer Weyprecht tot de oprichting van stations (…).”176 Die houding blijkt echter niet uit de notulen van het Aardrijkskundig Genootschap. Aannemelijker is het dat het bestuur zich vooral richtte op de op handen zijnde Sumatra-expeditie. Voorts moet de enigszins afwachtende houding ook verklaard worden uit het feit dat het plan van Weyprecht uitgesteld moest worden, vanwege de onrusten in Oost-Europa.177 Er was in 1877 daarom nog weinig concreets waarmee het Genootschap eventueel aan de slag zou kunnen. Wel zorgde de aandacht voor Weyprechts plan bij het Hoofdcomité voor de reizen van de Willem Barents voor een toegenomen aandacht voor het wetenschappelijk programma van die reizen.