• No results found

Broeikasgasreductie versus meerdere doelen in omringende landen

In document Opties voor energie- en klimaatbeleid (pagina 41-43)

Broeikasgas­ emissies

3.3 Broeikasgasreductie versus meerdere doelen in omringende landen

De keuze voor een of meerdere doelen voor het energie- en klimaatbeleid is ook terug te vinden in de beleidsstrategieën van omringende landen. Het duidelijkst is dit bij een vergelijking van Duitsland met het Verenigd Koninkrijk.

Het Verenigd Koninkrijk kiest voor één enkel langetermijndoel, namelijk ten minste 80 procent broeikasgasreductie in 2050 ten opzichte van 1990. De argumentatie voor deze keuze is a) dat broeikasgasemissiereductie hetgeen is waar het om gaat, b) dat bij meerdere doelen inconsistenties kunnen optreden en c) dat dit kan leiden tot hogere kosten en inefficiënties. Het nationale beleid kent dan ook voor de periode na 2020 slechts één doel, ondersteund met bijvoorbeeld maatregelen gericht op het beprijzen en normeren van CO2. De Britse

beleidsfilosofie is gebaseerd op technologieneutraliteit en het geven van vrijheid aan de markt om te bepalen welke technologie wordt ingezet. In de praktijk worstelt het Verenigd Koninkrijk met het geven van de juiste marktprikkels en het vormgeven van ondersteuningsregimes die uiteindelijk de commerciële toepassing van koolstofarme technologieën ondersteunen.

Duitsland kent voor de periode tot 2050 een stelsel van doelen voor

energiebesparing en -efficiëntie, hernieuwbare energie en broeikasgasemissies. Daarbinnen maakt Duitsland duidelijke technologische keuzes. Het meest evident is de planmatige uitfasering van kernenergie – de maatschappelijke risico’s en onzekerheden ervan worden te groot bevonden – en de keuze voor vooral wind- en zonne-energie als fundament voor de toekomstige energievoorziening. Dit laatste in combinatie met het terugdringen van de energievraag. Het Duitse beleid kent veel pull-maatregelen gericht op het tot ontwikkeling brengen van technologieën. Zo hebben de Duitse teruglevertarieven (feed-in) voor hernieuwbare energie een grote rol gespeeld in het tot stand komen van een markt voor hernieuwbare energie, het aantrekken van investeringen en het op grond van schaalvoordelen reduceren van kosten. Het Duitse beleid gaat ervan uit dat doelen voor broeikasgasemissie, hernieuwbare energie en energie- efficiëntie, weliswaar niet perfect, elkaar onderling ondersteunen. Critici stellen dat de Duitse energietransitie niet kostenefficiënt is, zich vooral toelegt op de elektriciteitsvoorziening, en nog niet heeft bijgedragen aan een reductie van broeikasgassen in overeenstemming met de eigen doelstellingen.

DRIE

(en niet het doel voor broeikasgasemissies in 2020) die de stimulans heeft gegeven tot vernieuwingen die anno 2016 in de praktijk zichtbaar worden; dit mede onder invloed van ondersteunende instrumenten als de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) en de salderingsregeling voor zonnepanelen. Een te overwegen beleidsoptie is dan ook in Nederland door te gaan met een ‘opklimmend’ doel voor hernieuwbare energie en ondersteunende instrumenten daarbij.

Het aandeel hernieuwbare energie dat in 2050 nodig is voor het bereiken van een emissiereductie van 80 procent of meer hangt sterk samen met de inzet van vooral CO2-afvang en -opslag (of carbon capture and storage, CCS) en, in mindere mate,

energiebesparing en kernenergie. Het aandeel varieert daarmee ruwweg tussen 30 en 85 procent (zie ook paragraaf 4.1 en figuur 4.1 in die paragraaf). In de Nederlandse situatie is wind op zee een belangrijke potentiële bron, maar ook zon, aardwarmte en wind op land kunnen een flinke bijdrage leveren. Daarnaast kan duurzame biomassa een belangrijke bron zijn, maar de mate waarin is voor de lange termijn nog erg onzeker. Voor een emissiereductie van 95 procent en met uitsluiting van kernenergie is 70-90 procent hernieuwbare energie nodig, met daarbij in alle gevallen ook een ruime inzet van CCS en verregaande energiebesparing (Ros & Schure 2016).

Volgens het Energierapport (EZ 2016) leidt het EU-doel van 40 procent emissiereductie voor broeikasgassen in 2030 naar een aandeel hernieuwbare energie tussen de 19 en 24 procent. Lineaire extrapolatie van die ontwikkeling komt uit op circa 40 procent in 2050 in Nederland.

In figuur 3.1 zijn mogelijke ontwikkelingen geschetst van een aandeel hernieuwbare energie van 16 procent in 2023 (het doel in het Energieakkoord) volgens een lineaire

Figuur 3.1 2010 2020 2030 2040 2050 0 20 40 60 80 100

% van totale energiegebruik

Bron: PBL pb l.n l Huidige beleidsdoelstellingen Optionele doelstellingen in 2050 Tussendoelstellingen gebaseerd op lineaire interpolatie Lineaire interpolatie Tussentijdse bijstelling van doel 2050

DRIE

DRIE

toename naar 40 en 80 procent in 2050. Dat laatste komt in 2030 uit op een aandeel van bijna 33 procent.

Dergelijke ontwikkelingen hoeven uiteraard niet langs een rechte lijn te lopen.

Een overweging kan ook zijn om de kosten enigszins gelijkmatig over de tijd te spreiden. Daarbij spelen twee factoren een rol:

– meestal worden de goedkoopste opties het eerst genomen; dan kan er op de korte termijn wellicht iets meer;

– opties worden in de tijd goedkoper, zeker de meer innovatieve – mits erin wordt geïnvesteerd; dan is een geleidelijke groei met optimale benutting van de in voorgaande projecten opgedane ervaringen efficiënt.

Het is vooraf niet goed aan te geven, hoe een kostenoptimaal pad er dan uit zou zien. Om die reden is een andere invulling dan een lineaire benadering niet bij voorbaat een betere.

Om de opgave in perspectief te plaatsen, kunnen de huidige ontwikkelingen erbij worden genomen. De huidige opgave om van een aandeel hernieuwbare energie van bijna 5 procent in 2013 naar 14 procent in 2020 te komen, vergt een gemiddelde jaarlijkse toename met 1,3 procentpunt. Voor een aandeel van 40 procent in 2050 is vanaf 2023 een gemiddelde jaarlijkse toename van 0,9 procentpunt vereist, voor 80 procent in 2050 2,4 procentpunt. Als tot 2030 het huidige EU-beleid wordt gevolgd en in 2050 alsnog 80 procent is gewenst, dan moet de gemiddelde jaarlijkse toename vanaf 2030 2,9 procentpunt zijn. Hoe langer daarom wordt gewacht met specifieke beleidsimpulsen voor hernieuwbare energie, des te minder kansrijk worden toekomstbeelden waarin hernieuwbare energie de hoofdrol speelt.

In document Opties voor energie- en klimaatbeleid (pagina 41-43)