• No results found

4. Beheermaatregelen

4.1. Beboste delen

4.1.7. Brandpreventie

De omvorming van naald- naar loofbos biedt de beste garantie tegen bosbranden. Doordat het bosgebied aansluit bij de verstedelijkte omgeving van Brugge is de sociale controle behoorlijk groot en kan er op gerekend worden dat eventuele brandhaarden vrij vlug gesignaleerd zullen worden. Daarom worden geen specifieke werken ter voorkoming van bosbranden voorzien. Indien als gevolg van langdurige droogte de kans op bos- of heidebrand hoog is, kan overgegaan worden tot het geheel of gedeeltelijk afsluiten van de openbare bosplaatsen.

4.1.8. Open plekken

In veel gevallen is de huidige voedingstoestand van de bodem te hoog om biologisch kwaliteitsvolle open plekken te verkrijgen. Verschraling van bodem is daarom nodig. Dit kan gebeuren door het jarenlang volhouden van een specifiek maaibeheer (zie verder) of door het al dan niet oppervlakkig verwijderen van de bovenste bodemlaag (plaggen of afgraven). In bepaalde situaties kan begrazing zonder bemesting de meest aangewezen beheervorm zijn. De verschraling verloopt dan wel erg langzaam. Een overzicht van het verwachte eindbeheer natuur op deze open plekken is te vinden op kaart 4-1.

4.1.8.1. Maaibeheer

Uit volgende maaischema’s kan in functie van de doelstellingen gekozen worden om het beoogde doel te bereiken (aangepast naar Zwaenepoel et al., 2002):

- a) 2 x maaien/jaar met afvoer van het maaisel resp. in de 2de helft van mei en de 2de helft van september

Dit maaibeheer is bedoeld als initieel beheer om de nog te voedselrijke graslanden te verschralen.

Met de afvoer van het maaisel zullen telkens ook een deel van de aanwezige voedingsstoffen worden afgevoerd. Het is belangrijk om de aangewezen tijdstippen te respecteren omdat de verschraling dan het snelst verloopt.

- b) 2 x maaien/jaar met afvoer van het maaisel resp. in de 2de helft van juni - begin juli en de 2de helft van september-begin oktober

Dit maaibeheer kan eveneens als initieel beheer worden gebruikt om de nog te voedselrijke graslanden te verschralen. In vergelijking tot a) kan hier een hogere bloemrijkdom tot stand komen.

Waar oorspronkelijk met a) gestart werd, kan naderhand tot b) worden overgegaan en dit om esthetische en eventueel praktische redenen.

Æ Als initiële natuurbeheermaatregel worden de maaischema’s a+b toegepast op de volgende percelen: Beisbroek 1a, 1d, 3k en in de toekomst op delen van 1h (huidig weidegedeelte), 1j, Chartreuzinnenbos: 2b; Tudor; 4f; Tillegem: 25x, 26x, 26y, 26z, 29y, 29x, 31y, 35x.

- c) 1 x maaien/jaar met afvoer van het maaisel rond half september

Ook bij dit maaibeheer kunnen nog voedingsstoffen uit het terrein worden afgevoerd. Zomerbloeiers krijgen echter de kans om te bloeien en zaad te zetten. Na het uitvoeren van a of b kan eventueel naar dit regime worden overgeschakeld. Dit maaischema kan ook gebruikt worden als beheervorm voor de vochtige venige graslanden, het heischraal grasland en het struisgrasland. In het laatste geval kan ook half augustus al met maaien begonnen worden. Soorten als Blauwe knoop of Echte guldenroede profiteren echter van de maaibeurt in september.

Æ Als eindbeheer al toe te passen in Tudor (4e), Tillegem (21x) en Deudon 5.

Æ In de toekomst eventueel* toe te passen als eindbeheer op de volgende percelen: Beisbroek 1a, 1h (huidig weidegedeelte), 1j, 3k, 4i; Chartreuzinnenbos: 2b; Tudor; 4f; Tillegem: 29y, 29x, 31y, 35x (eventueel in dit geval met maaibeurt in 1ste helft juli). (* in sommige gevallen is nog geen definitieve keuze gemaakt tussen maaibeheer of extensieve begrazing in casu voor de vermelde percelen in Beisbroek, Chartreuzinnenbos en Tudor)

- d) Gazonbeheer met afvoer van het maaisel

Sommige graslanden worden om recreatieve en of esthetische redenen kort gehouden. Hiertoe is regelmatig maaien noodzakelijk. Vaak wordt een tweewekelijkse frequentie aangehouden tussen april en oktober. Van sommige gazons worden de grenszones extensief gemaaid volgens de regimes b of c (bv. Tillegem 6x, 6y, 7x, 9x, 10x), er kan gerust naar 1 maaibeurt half september worden overgeschakeld. Stroken langs de bosrand worden zelfs bij voorkeur ongemoeid gelaten gedurende 2 of 3 jaar, zodat zich mooie zoombegroeiingen kunnen ontwikkelen ten voordele van tal van invertebraten. Gazonbeheer gebeurt ook in het centrale deel van bepaalde dreven (o.a.

Tillegem T2 en T9)

4.1.8.2. Begrazing

Extensieve begrazing met schapen of andere geschikte dieren wordt voorzien voor:

- het heideveldje van Beisbroek (4q+4r). In de toekomst zal deze beheersvorm ook op andere plekken in Beisbroek worden toegepast: 4j +4l(deel),

- het huidige hertenkamp in Beisbroek (3k), dat niet langer als hertenkamp wordt bestendigd en de uitbreiding ervan in delen van 3m (tabel open plekken beheer + Kaart eindbeheer),

- het bestaande heideveldje in Tillegem (overgrote deel van 1u). Omdat in elk van deze heidepercelen overdreven boom- en struikopslag niet wenselijk is, is het aanbevolen om de schapenkudde uit te breiden met enkele (dwerg)geiten. Indien de dieren de houtige opslag niet onder controle kunnen houden zal er selectief worden gekapt.

- Het begraasd perceel 3 in Eyck ter Schans met het achterwege laten van bemesting en herbicidengebruik en met initieel enkele maaibeurten (variant maaischema b - met enkel 1ste maaibeurt) om het milieu enigszins te verschralen.

Seizoensbegrazing met runderen of paarden maar zonder bemesting en zonder gebruik van herbiciden wordt verdergezet als vorm van eindbeheer op enkele percelen in Beisbroek (boomgaard 1k en grasland 2e, 2o, 3b) en in het Chartreuzinnenbos (boomgaard 2c, grasland 2d en 2e). Deze percelen kunnen tussentijds ook worden gemaaid. Dit beheer wordt ook aanbevolen voor de graslanden 2s en 2q in Beisbroek.

Ook op het nu door paarden begraasd weiland in de Legeweg (domein Messem) zal in de toekomst een dergelijk begrazingsregime worden toegepast. Deze laatste weide krijgt vanaf het ingaan van het beheerplan bijgevolg een natuurgericht beheer.

Nabegrazing met runderen of paarden is voorzien in Beisbroek (deel van 1h), Chartreuzinnenbos (2b) en in Tillegem (19x, 26x, 26y, 26z en 29x + 29y).

4.1.8.3. Plaggen en afgraven

Na eindkap van naaldhoutbestanden of om periodiek vergrassing van de heide tegen te gaan of oude struikheivegetatie te verjongen kan plaggen een aangewezen en noodzakelijk, aanvullende beheersvorm zijn. Plaggen is het oppervlakkig verwijderen van begroeiing en bijbehorende strooisellaag, eventueel met een deel van de organische bodemhorizont. Door deze maatregel wordt in eerste instantie een gunstig kiembed geschapen voor o.a. struikhei, maar ook andere kenmerkende soorten met een bodemzaadvoorraad kunnen van deze maatregel profiteren bv. Trekrus, pilzegge, Schapenzuring.

Afgraven is het verwijderen van de vaak sterk met voedingsstoffen aangerijkte bouwvoor en houdt een aanzienlijk grondverzet in. Het betreft dus het verwijderen van relatief grote hoeveelheden grondspecie met het oog op het creëren van een gunstige uitgangssituatie voor beoogde doelhabitats van schrale milieuomstandigheden. Bij het plannen en uitvoeren van afgraving moeten aardkundige (bv. podzolrelicten), archeologische en biologische waarden goed ten opzichte van elkaar afgewogen worden vermits het afgraven verlies aan bodemkundig archief kan meebrengen. Er moet ook kritisch geëvalueerd worden of de kans op vestiging van de doelsoorten reëel is (bv. vanuit de bodemzaadvoorraad, of vanuit nog bestaande relictpopulaties in of nabij de doellocatie. In het laatste geval moet een inschatting gemaakt worden van de bereikbaarheid van de plek voor de beoogde soorten (aanwezigheid van zaadbronnen (bodemzaadvoorraad, relictpopulaties, (her)introductie…). De afgegraven grond is door zijn herkomst uit de bosplaats zelf wel een aanbevolen materiaal voor bv. het verbeteren van wandelpaden.

Afgravingen zijn uitgevoerd in Beisbroek (het noordelijk deel van bestand 4j in en in het Chartreuzinnebos bestand 1f). De grond er is gebruikt om daar het tracé van wandelwegen aan te leggen of te verbeteren. De ontwikkeling van de vegetatie op deze plekken zal verder opgevolgd en geëvalueerd worden. Het perceel 1f in het Chartreuzinnenbos is op korte termijn door heideplanten gekoloniseerd. Op perceel 4j in Beisbroek zijn voorlopig slechts weinig doelsoorten opgedoken (in bijzonder van de beoogde Calluno-Genistion en Thero-Airion gemeenschappen). Indien in de toekomst geen nieuwe soorten opduiken kan dit wijzen op isolatie-effecten. In dat geval kan introductie van zaden door opbrengen van plagsel of maaisel van nabijgelegen heideterreinen overwogen worden.

Foto 12. Afgraving tot op de minerale zandlaag van een voormalig weiland in Beisbroek (bestand 4 j). De bedoeling van dergelijke ingrepen is om een geschikt uitgangsmilieu te scheppen voor het tot ontwikkeling laten komen van schraal grasland en heidebegroeiingen. De vestiging van de beoogde plantensoorten kan spontaan gebeuren vanuit de bodemzaadvoorraad (indien nog aanwezig) of door niet bewuste verbreiding van zaden door dieren, de wind, de mens.

Introductie van de doelsoorten is ook mogelijk door het bewust aanbrengen van zaden bv. via maaisel of plagsel afkomstig van in de buurt gelegen schrale graslanden of heide.