• No results found

Binnen dit hoofdstuk zijn de conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek beschreven In de conclusies wordt antwoord

In document De andere kant van de medaille (pagina 55-57)

gegeven op de hoofd-, deelvragen en doelstellingen. De

antwoorden komen uit de literatuur uit het theoretisch kader

en de resultaten van de enquêtes en interviews.

56

6.1 Deelvragen

6.1 Deelvragen

Binnen dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vier deelvragen die voorafgaand aan dit onderzoek zijn opgesteld. Aan de hand van deze antwoorden kan een antwoord geformuleerd worden op de hoofdvraag die verderop in dit hoofdstuk wordt beantwoord.

Deelvraag 1: Welke didactiek kan worden toegepast tijdens de training?

Om in kaart te brengen welke didactiek wordt toegepast tijdens de trainingen zijn er aan de hand van literatuur doelgerichte interview- en enquêtevragen gesteld. Didactiek wordt binnen dit onderzoek uitgewerkt in opbouw en didactische werkvormen. Opbouw

De respondenten beoordeelden hun begeleiding als

differentieel dit betekent dat de instructies en aanwijzingen van hun trainers gericht is op variatie. Het aanleren van een nieuwe bewegingstechniek wordt verwerkt door variatie, het brein wordt hierdoor uitgedaagd om een techniek zo goed mogelijk aan te leren (Beek, 2011d).

Didactische werkvormen

Uit de literatuur kwam naar boven dat de didactische werkvormen die toegepast worden begeleiding en instructie zijn. Als we gaan kijken naar hoe begeleiding en instructie ingevuld is in Zeeland dan komen we op de volgende resultaten.

Begeleiding

Uit de resultaten blijkt dat de meeste sporttalenten zich er bewust van zijn dat bij hen, succes niet alleen uit talent bestaat maar dat ook begeleiding een grote rol speelt.

Goede didactische begeleiding van een sporter is erg belangrijk (Beek, 2011e). Uit de resultaten van de enquêtes kan worden afgeleid dat de respondenten inderdaad vinden dat hun leermethode en dus de didactische werkvormen afhankelijk zijn van de sporter, de trainer en de omgeving.

Eerder onderzoek toonde al aan dat zowel bij de uitvoering als het aanleren van een beweging een externe focus effectiever is dan interne focus (Wulf et al, 1998). Dit blijkt tevens uit de resultaten van de enquêtes en interviews. Uit de enquêtes blijkt wel dat trainers van de respondenten de voorkeur voor interne focus hebben. Maar de geïnterviewde trainers kiezen in het begin van hun begeleiding voor interne focus en nog niet voor externe focus, omdat op deze manier de beweging zo goed mogelijk aangeleerd wordt (Wulf et al, 1998). Later richten de trainers zich op externe focus omdat dit meer effect heeft in een later stadium en sporters deze externe focus boven interne focus kiezen. Hieruit kunnen we afleiden dat de geprefereerde externe focus wel toegepast word, maar niet altijd overkomt op de sporttalenten.

Tot slot hebben sporttalenten en trainers tijdens trainingen de voorkeur om impliciet te trainen. Dit omdat hierdoor meer vanuit gevoel getraind en geoefend wordt. Ook zouden de sporttalenten hierin een stuk zelfsturing willen hebben. Eerder onderzoek toonde reeds aan dat er meer resultaat door sporters geboekt wordt wanneer trainers binnen hun begeleiding hun sporters meer regie geven over hun eigen leerproces en de inrichting daarvan (Beek, 2013). De respondenten geven aan dit ook te willen, maar de trainers maken hier momenteel weinig gebruik van omdat ze vinden dat talenten de begeleiding nodig hebben. Wel hebben ze inspraak op hun begeleiding waardoor gesteld kan worden dat sporttalenten wel een klein stukje zelfsturing in de hand hebben.

Dit bevestigt eerder onderzoek waarin gesteld werd dat dit een logische voorkeur is omdat expliciet leren aan het begin van het aanleren van een sport van belang is. Op latere termijn heeft een impliciete methode meer effect omdat in een later stadium aangeleerde dingen impliciet geworden zijn en een sporttalent hier niet meer over nadenkt (Beek, 2011c).

Instructie

Eerder in het onderzoek komt naar voren dat modelgedrag erg belangrijk is voor sporttalenten. Het is dus van belang dat tijdens de instructie oefeningen voorgedaan worden. Hierdoor leren de sporttalenten sneller en beter waardoor hun niveau blijft stijgen (Beek, 2012a).

Echter, kwam uit de enquêtes naar voren dat niet alle trainers alle oefeningen voor doen. De oefeningen worden tijdens trainingen wel vaak herhaald, maar niet ondersteund door filmpjes. Ook kwam naar voren dat sporters vaak met concurrenten trainen. Dit heeft evenzo een positief effect omdat dit ook modelgedrag is. Naar aanleiding van eerder onderzoek werd verwacht dat didactische begeleiding een grote rol speelt bij de invulling van trainingen omdat begeleiding op deze manier specifiek voor desbetreffende sporttalent samengesteld wordt door middel van maatwerk en strak gestructureerde trainingen (Beek, 2011e). En dat de didactische begeleiding van de sporttalenten goed is. De resultaten van dit onderzoek bevestigen dit beide. De sporttalenten geven in de enquêtes aan dat in hun leermethode de trainer onmisbaar is waaruit geconcludeerd kan worden dat didactische begeleiding een grote rol speel in de invulling van trainingen. In de sportspecifieke trainingen zit niet de grootste uitdaging voor verbeteringen. Dit blijkt ook uit het onderzoek. De resultaten van de trainers en sporttalenten komen goed overeen. De sporttalenten beoordeling hun didactische begeleiding met het cijfer 7 en een klein gedeelte zelf met het cijfer 8. Er kan dus gesteld worden dat de respondenten tevreden zijn over de wijze waarop zij didactisch begeleid worden.

Deelvraag 2: Op welke wijze worden de topsporters in hun leefstijl begeleid?

Om erachter te komen op welke wijze de topsporters in hun leefstijl begeleid worden is het woord BRAVO gebruikt.

57

In document De andere kant van de medaille (pagina 55-57)