• No results found

De bijzondere domeinverklaringen

In document A G R A R I S C HE WETGEVING VAN (pagina 113-117)

Behalve de algemeene domeinverklaring voor Java en Madoera in art. 1 van het Agrarisch besluit, welke bij Stbl.

1875—199a toepasselijk is verklaard op het rechtstreeks be-stuurd gebied der buitengewesten, zijn er nog de speciale domeinverklaringen, welke in de artikelen 1 van een drietal erfpachtsordonnanties voor eenige buitengewesten zijn voor-opgesteld, met het oog op de bijzondere strekking dezer ordonnanties.

Men vindt ze in Stbl. 1874—94f voor de Gouvernements-landen op Sumatra; en nagenoeg eensluidend in Stbl.

1877—55 voor Menado en in Stbl. 1888—58 voor de Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo.

W e l zijn deze drie ordonnanties ingetrokken en vervangen door de algemeene „Erfpachtsordonnantie voor de Buiten-bezittingen" in Stbl. 1914—367, welke geen speciale — sedert 1875 overbodige — domeinbepaling meer inhoudt, maar de inleidende domeinbepalingen der drie vervangen ordonnanties zijn — ter voorkoming van misverstand — blijkens den aanhef der nieuwe ordonnantie, uitdrukkelijk gehandhaafd.

Zoo is dus voor Sumatra — en m.m. evenzeer voor beide andere genoemde gewesten — naast de algemeene

domein-verklaring van 1875; nog steeds de bijzondere van art. 1 Stbl. 1874—94f van kracht. Z e luidt als volgt:

,,Alle woeste gronden in de gouvernementslanden op Sumatra behooren, voor zoover daarop door leden der in-heemsche bevolking geen aan het ontginningsregt ontleende regten worden uitgeoefend, tot het staatsdomein.

Over die tot het Staatsdomein behoorende gronden berust, behoudens het ontginningsregt der bevolking, de beschikking uitsluitend bij het Gouvernement."

De redactie van deze domeinbepaling ziet er heel anders uit, dan die van art. 1 van het Agrarisch besluit. Dààr is immers alle niet-eigendomsgrond tot Staatsdomein ver-klaard, dus ook de door Inlanders geoccupeerde gronden;

maar dan blijkens de verwijzing naar de Agrarische wet, be-houdens het verbod aan het Gouvernement om op de inheem-sche grondrechten inbreuk te maken, of bepaaldelijk om over inheemschen grond te beschikken. Op Sumatra zijn slechts alle woeste gronden tot staatsdomein verklaard, met uitzon-dering van stukjes grond hier en daar, waarop naar de adat aan het ontginningsrecht ontleende rechten zouden worden uitgeoefend.

In het tweede lid wordt ten overvloede, blijkbaar om geen mogelijkheid van twijfel aan 's Lands bevoegdheid over te laten, de beschikking over die tot het Staatsdomein behoo-rende gronden uitsluitend aan het Gouvernement toegekend, behoudens het volksrecht tot ontginning van de woeste gron-den (binnen de perken van wet en a d a t ) .

Men zou bij deze oogenschijnlijk sterke afwijking van het-geen in art. 1 Agrarisch besluit is bepaald, zich kunnen afvragen of de Indische wetgever zich wel bewust is geweest van zijn plicht om bij zijne regelingen voor de buitengewesten in overeenstemming te blijven „met de wet en met de hoofd-beginsels van dit besluit", zooals art. 20 (2) Agr. besluit uit-drukkelijk voorschrijft. Maar dan mag vooreerst verwezen worden naar de aanhaling in den aanhef der ordonnantie, ook van dit artikel 20. En nog waarschijnlijker wordt het, dat

101

de noodzaak van concordantie met de Javasche bepaling niet over het hoofd is gezien, wanneer men bedenkt, dat ook deze Sumatraansche erfpachtsordonnantie met haar domeinver-klaring door dezelfde Agrarische Commissie is ontworpen, welke de eerste Javasche ontginningsordonnantie ontwierp;

de Commissie, die het verband tusschen de te ontwerpen uit-voeringsverordeningen en het fundament van 1870, zooals van zelf spreekt, helder voor oogen hield (boven blz. 9 7 ) .

Zij was trouwens ten deze niet over ijs van één nacht ge-gaan. Z e bood haar ontwerp niet aan, dan nadat de volledige instemming der Regeering was verkregen met haar rapport van 29 November 1872 omtrent de vraag of het Gouverne-ment al dan niet het recht van beschikking heeft over de on-bebouwde gronden. Met name gold die vraag Sumatra's Westkust en de Lampongsche districten, waar blijkens de verslagen van het in 1871 door de plaatselijke ambtenaren ge-houden onderzoek naar de grondrechten der bevolking, twij-fel aangaande het Gouvernementsrecht bestond.

De Commissie echter concludeerde na uitvoerige motivee-ring tot de volledige bevoegdheid van het souvereine Gouver-nement om over de noch in eigendom noch volgens de adat in bezit verkregen gronden vrijelijk te beschikken. (Domein-nota 1912, blz. 66 vlg.).

Dienovereenkomstig werd na de van de Regeering verkre-gen instemming met dat rapport, het ontwerp der ordon-nantie ingediend, welker considerans luidt:

„Dat W i j , het wenschelijk achtende, allen twijfel weg te nemen omtrent de regten van den Staat op de woeste gronden in de gouvernementslanden op Sumatra, en tevens regelen vast te stellen, volgens welke die gronden in erfpacht kunnen worden uitgegeven";

Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 R.R. „en op arti-kel 20 van het Koninklijk besluit van 20 Julij 1870 no. 15

(Staatsblad no. 118)";

Heeft goedgevonden en verstaan:

„Art. 1, Alle woeste gronden" enz. (zie blz. 100).

Men bedenke, dat in 1874 de algemeene domeinverkla-ring van art. 1 Agr. besluit nog niet op de buitengewesten was toepasselijk verklaard, zoodat een speciale domeinver-klaring voor Sumatra aan de erfpachtsregelen voor dat eiland diende vooraf te gaan. In de latere erfpachtsordon-nanties voor Menado en Zuid- en Oost-Borneo heeft men de bepaling voor Sumatra duidelijkheidshalve overgenomen.

Vraagt men ten slotte, of deze bijzondere domeinverklarin-gen inderdaad in beginsel met de algemeene overeenstemmen, dan kan het antwoord, na al wat hiervoor reeds over de redactie van deze laatste is gezegd, niet anders dan beves-tigend luiden.

Immers de Sumatraansche bepaling spreekt met verstandige verwaarloozing van het fictieve, bloot ,,traditioneele" do-meinrecht over de bebouwde gronden, recht op het doel af-gaande, alléén van het reëele domein, dat „alle woeste gron-den" omvat, waar het op Java evenzeer alleen om te doen was. En ook hier moest evenals op Java — vgl. art. 2 der Javasche ontginningsordonnantie — na de intrekking van art.

6 Agr. besluit, de toevoeging aan de gemeenten van een zeker oppervlak woeste gronden, achterwege blijven.

Voorts zondert zij in al. 1 van dat reëele domeinrecht volkomen juist uit: „aan het ontginningsregt ontleende regten der inheemsche bevolking". Men denke hierbij aan mogelijk ontgonnen enclaves in het woeste buitengebied — in den vorm b.v. van vluchtige ladangs — of ook aan de adatrechten op eertijds ontgonnen, doch sedert voor korter of langer tijd weder verlaten en wellicht weer „woest" geworden stukken gronds.

In de derde plaats wordt in het tweede lid van het artikel, zij het op zich zelf overbodig, de natuurlijke consequentie uit het domeinrecht getrokken, te weten de (uitsluitende) be-voegdheid tot beschikking van het Gouvernement — maar dit terecht onder voorbehoud van het aan de bevolking toeko-mend, bij art. 7 Agrarisch besluit gewaarborgd, recht tot ont-ginning van woeste gronden, eventueel volgens regelen bij

103

algemeene verordening gesteld. V a n het later meer op den voorgrond gestelde „zamelrecht" wordt ook hier, in getrouwe navolging alweder van W e t en Besluit, niet gesproken.

Zoo geeft deze bijzondere domeinbepaling — en van de navolgingen in Menado en op Borneo geldt hetzelfde — de feitelijke strekking van de algemeene verklaring, in recht-streeksche bewoordingen voortreffelijk weer. In plaats van de indirecte methode, de verwijzing naar de beschermings-bepalingen der Agrarische wet, volgt de bijzondere bepa-ling den rechten weg, door zelve kort en goed in het eerste lid het feitelijke object van het domeinrecht — de woeste gronden •— aan te wijzen en, in de tweede alinea, het hoofd-recht der bevolking ten aanzien van den vrijen domeingrond uitdrukkelijk in herinnering te brengen.

Door kennisneming van de bijzondere domeinverklaring leert men den zin en de strekking van de algemeene bepaling, wier omslachtiger redactie meer explicatie behoeft, onfeil-baar k e n n e n2 5) .

C. De artikelen 1 der Agrarische Reglementen in de

In document A G R A R I S C HE WETGEVING VAN (pagina 113-117)