• No results found

Bevindingen industriële

In document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2020 (pagina 126-130)

waterstofproductie via elektrolyse

14 Bevindingen industriële

restwarmte

14.1 Algemene beschrijving categorie

Industrieën en datacenters kunnen een overschot aan warmte hebben. Wanneer deze warmte in de huidige situatie niet nuttig wordt gebruikt in het eigen bedrijfsproces en wordt gekoeld en geloosd, dan spreken we van restwarmte. Deze restwarmte kan echter soms wel nuttig worden gebruikt voor de verwarming van woningen, de glastuinbouw of andere be- drijfsmatige processen met een warmtevraag. De levering van warmte naar deze eindgebrui- kers gebeurt ofwel via een directe levering van de warmteproducent (met een warmtebron) naar de eindgebruiker(s) ofwel via een distributienetwerk of warmtenet (indirecte levering). Er kunnen verschillende actoren betrokken zijn bij de levering van restwarmte. Zo kan er in de regel onderscheid gemaakt worden tussen een partij die de warmtebron beheert (warm- teproducent), een partij die de restwarmte transporteert (netbeheerder of leverancier) en een partij die de warmte levert aan diverse afnemers (leverancier of distributeur). Dit advies is gericht op mogelijke subsidie voor de uitkoppeling van restwarmte bij een warmtebron in- clusief de warmteoverdracht naar een transportleiding en (een deel) van de transportleiding. De kosten die worden gemaakt voor de exploitatie van warmte naar een (klein)verbruiker en het eventueel daarbij horende distributienet vallen buiten de scope van dit advies. Het advies kan van toepassing zijn bij projecten waarbij er uitkoppeling is van warmte bij een be-

staande warmtebron of een nog te bouwen restwarmtebron. Dit geldt tevens voor de afne- mende kant (warmte-uitkoppeling die bedoeld is voor bijvoorbeeld de bestaande bouw of naar nieuwbouw).

Voor de bepaling van de onrendabele top bij deze categorie wordt onderscheid gemaakt tus- sen verschillende subcategorieën omdat er meerdere soorten restwarmteprojecten mogelijk zijn, waarbij verschillende componenten en kosten zijn gemoeid. Dit hangt voornamelijk af van de restwarmtetemperatuur aan de bronzijde, de afstand tussen producent en afnemer en het gevraagde temperatuurniveau aan de ontvangende zijde. De subcategorieën worden verder toegelicht in opvolgende paragrafen.

14.2 Kostenbevindingen

14.2.1 Kostenposten

In tabel 14-1 is weergegeven welke kostenposten wel of niet meegenomen worden bij de be- paling van de investeringskosten en de operationele kosten en de uiteindelijke subsidiebe- dragen. Sommige onderdelen worden niet meegenomen omdat deze buiten de scope van de categorie vallen, terwijl andere onderdelen niet worden meegenomen omdat deze buiten de scope van de SDE++-regeling vallen (zoals kosten voor vergunningen en contracten).

Tabel 14-1. Wel en niet meegenomen kosten voor Benutting restwarmte uit indu- strie of datacenters

Kostenpost Groep Details

Wel meegenomen Investeringskosten Kosten voor nieuwe netaansluiting (voor transportpompen en even- tueel een warmtepompsysteem)

Aanschaf en inpassing meet- en regelapparatuur en elektrische in- stallaties

Aanschaf en inpassing kleppen en appendages

Aanschaf en inpassing van leidingen binnen de hekgrenzen van de warmteproducent

Aanschaf en inpassing warmtepompsysteem (indien van toepassing) Aanschaf en inpassing transportleidingen (representatief deel) Aanschaf en inpassing transportpompen

Warmteoverdrachtstation (inclusief warmtewisselaar) Operationele kosten Garantie en onderhoud

Netbeheer, elektra Personeelskosten Administratiekosten Opstalvergoeding Energiebelastingen en ODE Monitoringssysteem Verzekeringen Reserveonderdelen

Afvoerkosten (voor bijvoorbeeld afval) Onvoorzien

Niet meegenomen Investeringskosten Kosten voor warmtedistributienet naar afnemers Kosten voor lokale woning- of gebouwaansluitingen

Kosten voor vervangende warmte- en koudevoorziening (ketel, WKK, back-up)

Kosten voorbereidingstraject, inclusief financieringskosten en kosten ten gevolge van juridische procedures

Kosten voor geologisch onderzoek Kosten voor vergunningen en contracten Abandonneringskosten

Restwaarde Operationele kosten Kosten aankoop CO2

14.2.2 Investeringskosten

De investeringskosten voor de aanschaf en inpassing van de onderdelen in de referentiepro- jecten zijn gebaseerd op verschillende bronnen uit de literatuur, bestaande of in ontwikkeling zijnde projecten, gebruikte data in het rekenmodel Vesta MAIS van het PBL, de marktconsul- tatieformulieren, de marktconsultatiegesprekken en op gesprekken met experts van het Planbureau voor de Leefomgeving, van ECN part of TNO en uit het bedrijfsleven.

als aangenomen afstand tot het aansluitpunt. Aangenomen is dat er in alle referentiepro- jecten sprake is van een nieuwe netaansluiting. In het geval van lage-temperatuur-rest- warmte van datacenters kan er mogelijk een kostenvoordeel voor de aansluiting van de warmtepomp worden gehaald als deze onderdeel zou kunnen uitmaken van de elektrische installatie van het datacenter. Met dit eventuele voordeel is geen rekening gehouden in het referentieproject. De reden is dat datacenters hun systemen gescheiden willen houden van systemen die nodig zijn voor warmtelevering omdat het opereren van een datacenter hun kernactiviteit is.

14.2.3 Vaste operationele kosten

Uit de verschillende bronnen en uit de marktconsultatie blijkt dat de vaste operationele kos- ten tussen de 1 en 3% van de investeringskosten bedragen. Daarom is voor de referentie- projecten gekozen voor jaarlijkse vaste operationele kosten van 2% van de

investeringskosten.

Hierbij worden nog de vaste kosten voor het mogen gebruiken van een elektriciteitsnetwerk opgeteld. Deze kosten zijn afhankelijk van:

• Het vermogen en bedrijfstijd van de transportpompen en eventueel het warmte- pompsysteem;

• Het specifieke elektriciteitsverbruiksprofiel van het bedrijf die het project exploiteert (piekvermogen en bedrijfstijd). Aangenomen wordt in de referentieprojecten, dat de partijen die het project exploiteren bedrijven zijn met een grote afname van elektri- citeit (bijvoorbeeld een warmtebedrijf of een energiebedrijf) die vallen in de aansluit- categorie tussenspanning (TS) en een aansluitcapaciteit hebben van tussen de 10.000 en 100.000 kVA.

De vaste kosten voor het mogen gebruiken van een elektriciteitsnetwerk zijn onderverdeeld in de volgende kostenposten:

• Netwerkkosten: de netwerkkosten (kW-gecontracteerd en kW-max) voor de referen- tieprojecten zijn gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de tarievenbesluiten voor 2019 van de regionale netbeheerders en Tennet (Tennet, 2019) die horen bij een TS-aansluiting. Deze tarieven zijn vermenigvuldigd met het piekvermogen van het referentieproject om de netwerkkosten te bepalen;

• Vaste kosten: aangezien er bij de referentieprojecten aangenomen wordt dat er geen gebruikgemaakt kan worden van een bestaande aansluiting, zijn er additionele perio- dieke aansluitingsvergoedingskosten en additionele kosten voor het vastrechttarief. Deze kosten zijn berekend op basis van het elektriciteitsverbruiksprofiel (TS) en ge- baseerd op de gemiddelde kosten die gelden bij verschillende regionale netbeheer- ders.

14.2.4 Variabele operationele kosten

In de referentieprojecten vallen alleen de elektriciteitskosten - de kosten van de elektriciteit voor de transportpompen en eventueel het warmtepompsysteem - onder de variabele opera- tionele kosten. De integrale elektriciteitskosten bestaan uit de groothandelsprijs en belastin- gen. Ook hier is in de referentieprojecten rekening gehouden met het specifieke

elektriciteitsverbruiksprofiel van het bedrijf die het project exploiteert (piekvermogen en be- drijfstijd). Dit is namelijk van belang vanwege de belastingtarieven (Belastingdienst, 2018; Staatsblad, 2013).

Groothandelsprijs

De gebruikte groothandelsprijs voor basislast is €0,053 per kWh. Deze groothandelsprijs voor elektriciteit is berekend op basis van het ongewogen gemiddelde van de elektriciteits- prijzen van 2020 tot en 203455 zoals geraamd in de Klimaat en Energieverkenning (KEV)

2019.

Belastingen

De kosten voor de energiebelasting en de heffing opslag duurzame energie (ODE) zijn geba- seerd op het gemiddelde van de verwachte ontwikkelingen in tarieven tussen 2020 en 2034. Er is aangenomen dat de regeling ‘Teruggaaf energie-efficiency’ van toepassing blijft.

14.2.5 Restwaarde

Er wordt aangenomen dat er geen restwaarde is na een subsidieperiode van 15 jaar. Dit hangt niet zo zeer samen met de technische levensduur maar met de onzekerheden over le- vering en afname op langere termijn. Weliswaar is de technische levensduur van het project naar verwachting langer, maar de economische waarde is op termijn onzeker. Deze is name- lijk sterk afhankelijk van het committeren van leverantie en afname over een lange periode. Meestal blijft dit in contracten beperkt tot 10 jaar en zijn er weinig alternatieven. Mogelijk zijn er zelfs extra verwijderingskosten als een warmtenet na de subsidieperiode niet meer gebruikt wordt.

14.3 Correctiebedrag

14.3.1 Warmteprijs

Productie van warm water

Bij de berekening van het correctiebedrag wordt er vanuit gegaan dat de restwarmte in het referentieproject de warmte vervangt die anders door een gasgestookte warmtekrachtkoppe- ling (WKK) zou worden geproduceerd. In lijn met de Notitie Warmte van het PBL (Lensink en Pisca, 2019) luidt de formule voor het correctiebedrag daarom:

Correctiebedrag = 90% x TTF[LHV] 56

Productie van stoom

Voor het bepalen van het correctiebedrag bij de productie van stoom wordt het referentie- project vergeleken met een gasgestookte ketel. Het correctiebedrag voor verminderd gasver- bruik wordt vervolgens berekend, tevens in lijn met de Notitie Warmte van het PBL (Lensink & Pişcă, 2019), aan de hand van de formule:

Correctiebedrag = (TTF[LHV] + Energiebelasting +ODE) / 90%

De situatie waarbij restwarmte in de vorm van stoom wordt uitgekoppeld komt echter niet in aanmerking voor subsidie vanwege het ontbreken van een onrendabele top. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 14.5.3.

14.3.2 Emissierechten

Het leveren en gebruiken van restwarmte kan een effect hebben op de handel in emissie- rechten (officieel European Emission Allowances [EUA]). Bedrijven binnen het Europees emissiehandelssysteem (EU ETS) zijn verplicht jaarlijks voldoende EUA af te dragen om hun CO2-uitstoot te vereffenen (één EUA staat voor het mogen uitstoten van één ton CO2). Be-

drijven binnen de EU ETS kunnen deze EUA kopen op de European Energy Exchange (EEX) of deze gratis gealloceerd krijgen en kunnen deze onderling verhandelen. Wanneer er sprake is van restwarmtelevering of restwarmtegebruik kan er invloed zijn op de hoeveelheid gratis verkregen EUA voor de producent of afnemer. Wanneer deze gratis emissierechten niet meer gebruikt hoeven worden vanwege het leveren of gebruiken van restwarmte, dan kunnen er extra inkomsten gegenereerd worden door de verkoop van de rechten. Bij restwarmteleve- ring hangt het van de situatie af wie de gratis EUA toegewezen krijgt.

Gratis gealloceerde emissierechten bij restwarmtelevering

Bij restwarmtelevering hangt het van de situatie af, wie de gratis EUA toegewezen krijgt. Dit hangt af van de ETS-status (wel of niet) van de producent of de afnemer van rest- warmte. In elk geval zijn er geen gratis EUA beschikbaar voor warmte die niet geprodu- ceerd is door een ETS-installatie. Daarnaast verandert de gratis allocatie van rechten ook bij tussenkomst van een warmtenet (levering van producent naar afnemer via een warm- tenet). Een warmtenet wordt namelijk altijd beschouwd als niet-ETS installatie. Hieronder worden verschillende situaties beschreven die zich kunnen voordoen met betrekking tot de gratis allocatie van EUA bij restwarmte.

1. Restwarmtelevering van een ETS-installatie naar een niet-ETS-installatie, via

In document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2020 (pagina 126-130)