• No results found

DE BESTRIJDING VAN HET ANALPHABETISME

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 59-78)

D O O R P. P O S T

Het College van Gedeputeerden der Provincie Oost-Java heeft sedert de overdracht van het Inlands Onderwijs aan de Locale Ressorten en van het toezichtsapparaat daarop aan de provincie grote belangstelling getoond voor het volksonderwijs en in verband daarmee voor de bestrijding van het analphabetisme.

Het College van Gedeputeerden voerde herhaalde malen besprekingen met het Diensthoofd en de inspecteurs van den Dienst voor Provinciale Onderwij saangelegenheden en er werd geconfereerd over deze onderwerpen met de Residenten en Regenten van Oost-Java. Ten slotte deelde de Gouverneur op een dezer conferenties mede, dat Gedeputeerden besloten hadden, een diepgaand onderzoek te doen instellen naar:

ie. wat op het gebied van analphabetisme-bestrijding in Oost-Java reeds gedaan wordt;

2e. hoe dit geschiedt en of deze pogingen aanmoediging verdienen;

3e. wat de Provincie in zulke gevallen doen kan om deze uitingen te stimuleren;

De Gouverneur wenste enkele punten voorop te stellen, waarmede bij het onderzoek rekening zou zijn te houden:

ie. De volksschool zou geheel buiten de bemoeieniskring gehouden worden.

2e. Indien mocht worden overgegaan tot het nemen van proeven, dan zou dit onderwijs alleen omvatten zeer eenvoudig lees- en schrijfonderwijs. Het doel zou zijn de mensen een beetje te leren lezen en schrijven en enkele aantekeningen te maken van getallen, die zij in het dagelijks leven plegen te gebruiken.

3e. Het letterschrift zou beperkt worden tot het Latijnse.

4e. Het onderwijs zou zich alleen richten tot half- en geheel volwassenen.

De Provinciale Onderwijsdienst kreeg deze opdracht en voerde haar inmiddels uit. Het rapport terzake is gepubliceerd in een Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 21 September 1939.

De rapporteur wist zich van zijn taak te kwijten op een loffelijke wijze. Hij heeft op duidelijke wijze de grenzen van het analphabetisme in het Gewest Oost-Java aangegeven en de onder-scheidene pogingen tot bestrijding ervan nagegaan. Zijn rapport zal in de naaste toekomst blijken te zijn een waardevol geschrift, zowel voor het volksonderwijs als voor de bestrijding van het analphabetisne, mocht men er al toe komen, die bestrijding in daarvoor vatbare streken aan te vangen of voort te zetten.

De rapporteur heeft zich ook beziggehouden met hetgeen men vroeger op het gebied der analphabetisme-bestrijding heeft gedaan en geeft daarvan een kort overzicht.

Het Analphabetisme Bestrijdingscomité wordt besproken, echter in zo korte citaten, dat de lezer een volkomen onjuiste indruk moet krijgen van hetgeen in de jaren 1921 — '24 is geschied en dit kan voor hen, die opnieuw aan het werk tijgen, een nadeel blijken.

Dit zet mij aan tot het schrijven van deze verhandeling; ook vind ik aanleiding tot dit artikel in de wens een polemiek voort te zetten, die na de opheffing van het A.B.Comité aanving, over de waarde van het volksonderwijs voor de liquidatie van het analpha-betisme.

Een nota over de waarde van het volksonderwijs schreef ik in 1927 als lid van de Onderwijsraad, waar naar aanleiding van een verzoek door Minister Welter terzake, een advies werd voorbereid betreffende de mogelijkheden voor verbetering van het volks-onderwijs. In 1932 verscheen als Mededeling No. 21 van het

Nutsseminarium voor paedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam

„Het Volksonderwijs in Nederlandsch-Indië". De Inspecteur van het Inlands Onderwijs, J. Schuyt, beantwoordde dit geschrift in een gelijknamige brochure, terwijl Dr. I. J. Brugmans eveneens deze problemen in beschouwing neemt in Kol. Stud. XVIII Febr.

1934 in „Het Volksonderwijs en de volkstelling".

Ondertussen verrichtte ik in 1933 een onderzoek naar de beklijving van het geleerde op de volksschool, waarvan ik thans de resultaten meen te moeten publiceren; ook omdat het in de bedoeling ligt van de Provinciale Onderwijsdienst van het Gewest Oost-Java naar deze beklijving een uitgebreider onderzoek in te stellen dan dat, waartoe ik in 1933 in staat was. Het behoeft geen betoog, dat ik de wel zeer opvallende activiteit der autoriteiten in Oost-Java buitengewoon waardeer — en met een zucht realiseer, dat ik niet bij machte ben aan dit werk anders mee te doen dan door deze bescheiden bijdrage tot de geschiedenis der analphabe-tisme- bestrijding.

* *

Het grootste deel der bevolking van Neder landsch- Indië heeft geen kennis van enig alphabet. Een verschijnsel, dat niet nalaat diepe indruk te maken op degeen, die tracht de volkerengemeen-schap in de archipel een weinig te leren kennen.

Toen ik in 1921 mijn taak aanvaardde als onderwijzer aan de kweekschool „Goenoeng Sari" te Batavia, was het analphabetisme een onderwerp, waarover ik meermalen sprak met de oudere leerlingen der school. Ik bekeek het vraagstuk met hen, minder beschouwend dan wel met de drang dit „euvel" te liquideren en achtte toen een oplossing heel wel mogelijk, een vraagstuk van organisatie, volhouden en weloverwogen aanpakken. Analphabeten waren er genoeg in de onmiddellijke omgeving. Onze huisbedien-den, schoolbedienhuisbedien-den, koelies van de firma Jenne en ander fabriekspersoneel uit de buurt werden gevraagd en in de middag-uren gaven de kwekelingen enige middag-uren les, uitgezonderd des Zaterdags. Zij gebruikten de leerwijze, die op de volksscholen gebruikt werd, een gewone, eenvoudige en voor Volwassenen-onderwijs nog steeds zeer doelmatige normaalwoordenmethode.

De platen met de woorden waren niet aanwezig, doch die

werden getekend. Er waren een twintigtal platen — met bijbehorende woorden —, elk volgend woord bracht een nieuwe letter.

De cursus met soms vijf dagen per week een paar uur les — meestal van half twee tot een uur of vier — had vrij spoedig een zichtbaar resultaat ten gevolge. Ik kon in een December-(i92i) of Januarinummer van „De Taak" reeds een beschouwing over het vraagstuk met enige mededelingen over het werk der kwekelingen publiceren.

Logerende in Bandoeng merkte ik, dat een inheems onderwijzer te Tjidjadas op vrijwel dezelfde wijze bezig was, zijn dorpsgenoten te onderrichten, met de bedoeling bepaalde godsdienstige lectuur voor hen open te leggen. Hij was reeds vrij lang bezig met dit werk en had bevredigende resultaten. Dit bracht mij tot de gedachte een vereniging op te richten, die zich uitsluitend met dit werk had bezig te houden.

Ik riep een vergadering bij elkaar van personen, die ik tevoren had bezocht; voor 't grootste deel behorende tot de groep, die de uitgave van „De Taak" mogelijk maakten, een algemeen indisch weekblad, waarvan ik toentertijd redactie-secretaris was.

Een vereniging werd opgericht, die op voorstel van den oud-resident Borneo W. A., den Heer K. A. James, de naam kreeg van Analphabetisme Bestrijding Comité (A.B.Comité).

Het Bestuur bestond o.m. uit de Heren D. ter Laan, P. F. Dahler, H. Agoes Salim, H. Soetadi, J. H. Francois, R. L. Djadiningrat, R. Soewandi, A. Wongsosewojo, H. A. James, J. Vleming, J. Th. Harkink; ik werd aangewezen als voorzitter. Van deze vereniging waren natuurlijke en rechtspersonen lid. De laatsten maakten met hun, soms vele, afdelingen de uitbreiding vrij gemakkelijk.

In het Nederlands-Indische Onderwijzersgenootschap en de Theosofische Vereniging bevonden zich zeer goede propagan-disten, ook de Jeugdorganisaties Jong Java en Jong Sumatra met hun goedgeredigeerde Organen — mijn leerlingen en tal van jongelui van de toenmalige Rechtsschool en Stovia, die geregeld bij mij thuis kwamen, werkten hieraan mee — hadden met hun voor-lichtend werk zeer veel resultaat.

Dit A.B.Comité had in de verschillende gewesten van de archipel kringbesturen, die het werk in dat gewest leidden.

Art. II ALGEMEEN HUISHOUDELIJK REGLEMENT A. B. C.

V a n d e p l a a t s e l i j k e e n g e w e s t e l i j k e b e s t u r e n . a. Minstens vijf leden kunnen zich verenigen tot een plaatselijk centrum.

b. Minstens vijf plaatselijke centra kunnen zich verenigen tot een gewestelijke kring.

c. Verbinding van kringen en centra tot grotere geographische of ethnographische groepen geschiedt door het Hoofdbestuur.

d. De in a, b en c bedoelde eenheden stellen hun eigen huishoudelijke reglementen vast, welke ter beoordeling van het Hoofdbestuur, gene bepalingen mogen bevatten in strijd met dit reglement en de Statuten der vereniging.

De arbeid van het Hoofdbestuur beperkte zich tot propaganda en het werk in Batavia en omstreken, de zorg voor leermiddelen en contact met verschillende officiële en commerciële instanties.

Ik had toentertijd een taak van slechts 20 lesuren per week — maar moest met andere bestuursleden menige avond tot laat in de nacht doorwerken om door alle correspondentie heen te komen.

De Directeur van Onderwijs en Eredienst werd regelmatig op de hoogte gehouden. Mr. Creutzberg had altijd tijd voor mij — en, niet geheel op de hoogte nog van ambtelijke verhoudingen, want pas in Indië en verbonden aan een bijzondere school, moet ik daar onbescheiden gebruik van gemaakt hebben. Ook de Heer Van der Meulen t.t.t., hoofdambtenaar ter beschikking, heeft heel wat tijd voor conferenties over gehad.

Het spreekt vanzelf dat de Directeur van Onderwijs en Eredienst ook inlichtingen van inspectiezijde ontving.

Deze waren van dusdanige aard, dat de Directeur van Onderwijs en Eredienst bepaalde, dat alle volksscholen en standaardscholen voor het A.B.C.-werk beschikbaar waren, zonder dat enige ver-goeding behoefde betaald te worden. Borden en meubelen konden gebruikt worden. Het A.B. Comité had te zorgen voor leermiddelen.

Die waren er en steeds in voldoende voorraad. Ik had onder-dehand een nieuwe methode ontworpen, bestaande uit een enkel boekje als eerste begin, met plaatjes, waarbij, ik meen, 10 mormaal-woorden behoorden. We hebben er in twee jaar tijd 100.000 van gebruikt (maleis).

Voor het Javaans verscheen in Blitar een soortgelijke, iets meer uitgebreide methode van M. Abdullah. In Bandoeng verscheen eveneens een eenvoudig beginboekje in 't Soendaas, hoewel men in West-Java het Maleise boekje veel gebruikte. Er waren gehec-tografeerde handleidingen. Later stelde ik met den Heer Y. G.

van der Veen, Gedelegeerd lid van den Onderwijsraad (op last van het Departement hieraan meewerkende), de Pendidikan A.B.C, samen, voor lezen, schrijven en rekenen. De pendidikans zijn in de loop der jaren in 15.000 exemplaren verspreid.

Potloden kochten wij bij grote partijen uit Holland zowel als uit Japan en meestal beneden de stukprijs van 1 cent. Het hoofd van de firma Smalhout, dat met de beweging sympathiseerde, bezorgde mij meerdere malen goedkope partijen schrijfmateriaal.

De verzendingen gingen van mijn huis uit naar de scholen of de kringen.

Er werden vele honderden guldens aan porti uitgegeven, conferenties met de P. T. T. hierover liepen op niets uit. Later zorgden de kringen voor duurdere plaatselijke inkoop en portvrije

distributie.

De benodigde fondsen werden verkregen uit contributies en bijdragen. Meerdere belangstellenden in Holland droegen in ruime mate bij. Zo wijlen Mevrouw Van Deventer, die met haar zeer grote contributie veel mogelijk maakte.

Maar zij was niet de enige.

Er waren verscheidene leden, rechtspersonen en natuurlijke, die honderden guldens per jaar stortten.

Ik gebruikte „De Taak" als centraal propaganda-orgaan; de Indische couranten steunden sterk. Andere organen stonden wat weifelend tegenover 't geval. Op congressen en jaarvergaderingen werd veel over het A.B.C.-werk gesproken en eens woonde ik een vergadering bij van een Javaans-mystieke vereniging, die haar hoofdzetel had te Tjitjoeroeg, op een theeonderneming van een bekende kijahi, Mohammad Santri, die tijdens een wajangkoeht-uitvoering van de lakon Ardjoena Wiwaha, de waarde van het Hanatjaraka bezong en zijn leerlingen deelname aan dit werk aanbeval. Wij kregen daarna elk jaar een bedrag van hem en zijn beste wensen, eigenhandig geschreven.

Mijn indruk is, dat met deze gebeurtenis op de Salak tijdens een vollemaansbijeenkomst de beweging voor de bevolking een zekere sanctie gekregen had — de Kijahi was namelijk zeer gezien,

vooral ook in Midden- en Oost-Java. Ik kon mij goed met hem onderhouden, daar ik toen de Javaanse taal reeds voldoende beheerste.

In dien tijd logeerde ik gedurende een vacantie drie weken lang in een Javaanse dessa in het Djocjase, tezamen met den Goeroe Djawa Sastrowirja, mede om na te gaan hoe in dit milieu het gebruik van het Javaanse alphabet was. In die tijd werd mij elke avond, ook in naburige dessa's, getoond wat er was, hoe de oude methodes van lezen leren waren. Ik meen hier toen wel met de kern van het problemencomplex in aanraking gekomen te zijn, daar ik hier kon waarnemen welke de eigenlijke functie der lees- en schrijfkunst bij het volk was.

De practijk der A.B.C.-cursussen hield de belangstelling onder-tussen wel gaande.

De A.B.C.-kring West-Java organiseerde een grote pasar malem, die enige duizenden guldens netto winst opleverde. In deze

provincie waren ver over de duizend avondschooltjes. De onder-wijzersverenigingen werkten vol ambitie mee, vooral ook na het P.G.H.B.-congres van Bandoeng 1922.

Toen na afloop van de droge tijd de vele duizenden diploma's werden uitgereikt — dikwijls door een erecomité, waarvan de wedana's of assistent-wedana's voorzitter waren — bleek, dat meerdere bezoekers der A.B.C.-cursussen abituriënten, ja zelfs gediplomeerde abituriënten van de volksscholen waren.

Dit scheen ons gedurende eenige tijd de wind uit de zeilen te nemen, vooral op het Departement van Onderwijs en Eredienst, waar deze zijde van het succes de volle aandacht en terecht had.

Er kwamen inspectierapporten binnen — waarin men meende te mogen constateren, dat het A.B. Comité strijken ging met de successen van het Inlands Lager Onderwijs. De duizenden bezit-ters van het A.B.C.-diploma zouden het lezen en schrijven op de dessascholen geleerd hebben.

Gedeeltelijk was dit ook waar. Toch verdiende het A.B. Comité deze blaam niet. Integendeel. Het was de Inspectie toentertijd nog niet opgevallen en ons evenmin, dat massa's abituriënten van het I.L.O. na verloop van enige jaren doodeenvoudig nagenoeg alles vergeten waren, wat ze op de volksschool geleerd hadden.

Het beklijvingsprobleem is een vraagstuk van de eerste orde voor den schoolman en met deze beklijving was klaarblijkelijk iets niet

in orde. Ten slotte is het een onomstotelijk feit, dat die dorps-lieden niet meer konden lezen noch schrijven, toen zij zich opgaven voor de A.B.C.-cursussen.

Dit probleem had mijn volle aandacht; een wending in de beweging van geheel andere aard maakte, dat ik eerst jaren later hiernaar een onderzoek kon instellen.

Het is misschien nu beter dan toen te begrijpen, dat de grote belangstelling van vele zéér links georiënteerde politici wel iets meer te betekenen had. Maar ik meende, zolang ik dit werk kon houden op het zuiver culturele niveau, waarop het opgezet was, er tegen hun medewerking geen bezwaar gemaakt kon worden. Ieder-een kon zijn particuliere motieven voor zich houden. Meerdere zendelingen in de Bataklanden sloten zich aan en organiseerden verscheidene schooltjes en cursussen. Anderen dachten er anders over en zo kwamen er wel eens berichten binnen, dat cursussen verdwenen waren, omdat men in bepaalde ambtenaarskringen niet op hun voortbestaan gesteld was, gezien de politieke antecedenten van een enkel bestuurslid. Dit gaf mij een artikel in de pen „A.B.C.

en Regeringshulp", in „De Taak" van n Februari 1923, dat met de volgende woorden eindigde:

„Er wordt niet gevraagd geldelijke steun. Alleen:

VOORSCHRIFTEN, waardoor elke ambtenaar geboden wordt op geen enkele manier tegen te werken en de sympathie van de Regeering HIËRARCHISCH DOOR TE LATEN tot aan hen, die in onmiddellijke aanraking zijn met het volk. En onvermengd met eigen gevoelens door te laten ! Dan hebben we inderdaad ZEER VEEL aan deze sympathie.

Vervolgens INSPECTIE door inspecteurs en schoolopzieners van het Inlandsch Onderwijs, wat door de rondtrekkende opzieners gedaan kan worden en gedaan is tegelijk met hun eigen werk zonder extra onkosten. En als resultaten van deze samenstellende krachten:

opwekking, enthousiasme, sympathie, hulp en steun.

En GEZAMENLIJKE REDACTIE (van Gouvernement en A.B.C.) eener Volkscourant, waarin inderdaad gewerkt wordt aan de moreele en intellectueele opheffing van het Indische volk — opdat, om met de Encyclopedisten te spreken, ONZE NAKO-MELINGEN ZICH ALDUS ONTWIKKELEND DEUGD-ZAMER EN GELUKKIGER ZULLEN WORDEN."

Er waren voor het A.B. Comité inderdaad zeer groote moeilijk-heden op komst, moeilijkmoeilijk-heden, waartegen het door de aard der

organisatie niet bestand zou zijn zonder steun en hulp van de auto-riteiten, voor wie het voor een groot deel werkelijk mogelijk moet zijn geweest die hulp en steun te geven. Ik heb meerdere malen moeten opmerken, dat, hoevelen in officiële kringen zich interes-seerden voor deze arbeid, er ook hooggeplaatste ingezetenen waren, die de bestrijding van het analphabetisme „het begin van het einde"

noemden en van de regering eisten, dat zij deze dwaasheden zou verbieden, die tot niets anders dan soesah zouden leiden.

Ik werd eens — het was al een eind in 1923 — op het Departe-ment geroepen en kreeg ambtelijke klachten omtrent het optreden van A.B.C.-leiders te hooren, die het in hun gestelde vertrouwen hadden misbruikt.

Een paar vrienden, dienend bij het Binnenlands Bestuur waar-schuwden mij, dat invloeden van vermoedelijk een revolutionnair karakter merkbaar werden. Ik schreef hierover den Heer Van Munster, die zijn woord gegeven had, zijn politieke overtuiging buiten deze arbeid te houden — maar hij kon mij niet inlichten. Deze communistische schoolman heb ik echter altijd ten volle vertrouwd.

Ik probeerde de invloed van de inspectie op het A.B.C.-werk te vergroten en daardoor enige controle op het wel zeer uitgebreide arbeidsveld te houden. Ondertussen gebeurde het, dat ik op een avond twee leiders uit Atjeh ontving, die enthousiaste verslagen uitbrachten over hun werk tussen Medan en Kota Radja. Het bestuur van deze kring was gevestigd te Loh Seumaweh en er waren duizenden koelies bij betrokken.

Deze heren kwamen niet terug. Toen ik enige dagen later informeerde, zaten zij op Tji Pinang. Wat zij precies op hun geweten hadden, is mij nooit bekend geworden. Maar wel weet ik, dat plotse-ling alle scholen in Noord-Sumatra werden gesloten. Het bleek, dat sommige analphabetisme-bestrijders het vergaderverbod trachtten te ontduiken door een A.B.C.-Cursus op te richten en door politieke vergaderingen te houden. Soms was het een combinatie van beiden.

Deze feiten kon het Bestuur niet voorzien.

In Priangan scheen het een oogenblik dezelfde kant uit te zullen gaan.

Uiterst linkse leiders in het kringbestuur bleken de resultaten der cursussen te willen misbruiken op de wijze, zoals dit in Atjeh plaats gevonden had. Een nieuw tijdschrift, namelijk de „Pahlawan", werd uitgegeven — een blad, waar de kersverse alfabetist z'n verdere culturele ontplooiing in verzorgd zou krijgen.

Het was nogal simplistisch van opzet, maar de kans van slagen, Zonder ingrijpen onzerzijds, niet gering.

Het Hoofdbestuur van het A.B. Comité trachtte een eigen blad uit te geven, de ontrouwe bestuurders werden uit de organisatie verwijderd.

Met medewerking van Kolff werd het Maleis-Soendase blad

„Dian" uitgegeven onder redactie van Marah Soetan, die inmiddels enige verdienstelijke leerboekjes voor het A.B.C, had geschreven, die uitgebreider en beter waren dan het mijne. „Dian" kon niet op tegen de „Pahlawan" en heeft het niet ver gebracht. Het blad was ook te mooi en daardoor te duur. Het A.B. Comité kon

onder-tussen het werk niet meer aan.

Propaganda maken, aanmoedigen, geld voor leermiddelen ver-zamelen, methodes schrijven enz. — dat ging. Toen de politiek er zich mee bemoeide en het controle-apparaat van het I.L.O. te slecht bezet bleek, om deze A.B.C.-Cursussen mede onder zijn hoede te nemen — niet onbegrijpelijk overigens —kon de vereni-ging niet anders doen, dan haar activiteit beëindigen, voorzover het streken of scholen betrof, waaromtrent zij geen zekerheid had.

De Directeur van Onderwijs en Eredienst deelde mij persoonlijk

De Directeur van Onderwijs en Eredienst deelde mij persoonlijk

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 59-78)