• No results found

Bestaande poellocatie 15 (Veenmospoel)

In document Poelenplan Merelbeke. Monitoring 2020 (pagina 58-62)

4  Beschrijving van de poellocaties

4.5  Bestaande poellocatie 15 (Veenmospoel)

 

Figuur 30 Horsten Stijve zegge zijn aspectbepalend in dit verlandende ven. Met soorten als Blaaszegge, Bleke  

zegge, Tweenervige zegge, Geelgroene zegge, veel Moerasvarens en Echt geoord veenmos, is dit een botanisch erg waardevolle locatie. Zonde dat dit oligotroof ven door gebrek aan beheer sinds de beheerwerkzaamheden van 2001 opnieuw totaal verland is (foto: Hugo Van Doorslaer).

 

Beschrijving  van  de  omgeving:  Dit  oligotroof  tot  mesotroof  water  ligt  in  een  naaldhoutaanplant,  gedomineerd door lork met bijmenging van Amerikaanse eik. De aanplant werd in 2019 deels gekapt  en een vervolgkap wordt voorzien in 2020. 

 

Vegetatie:  Na  de  beheeringrepen  die  werden  uitgevoerd  in  het  najaar  van  2001  werd  hier  geen  opvolgingsbeheer uitgevoerd waardoor het ven langzaam dichtgroeide (zie: evolutie). In wat in 2020  nog restte van het ven is vooral Stijve zegge aspectbepalend. Als horstenvormer voelt deze soort zich  thuis op plaatsen met sterke wisselingen in het waterpeil: in het winterhalfjaar staat de groeiplaats  langdurig onder water, waar de top van de horsten bovenuit steekt, ’s zomers zakt het water hier ≥ 50  cm  diep  weg.  Stijve  zegge  is  een  verlandingspionier  die  met  haar  horsten  een  bijzonder  bultige  begroeiing vormt. Ze staat er samen met andere verlandingsindicatoren als Grote kattenstaart en Riet.  

 

In  de  poel  staat  weinig  Egelboterbloem,  Gele  lis,  Grote  wederik  en  plaatselijk  komen  enkele  aaneengesloten  vlekken  Mannagras  en  Scherpe  zegge  voor.  De  meest  opvallende  soort  is  Moerasvaren. De soort werd er in 2001 voor het eerst vastgesteld; in 2012 werden al meer dan 100  exemplaren geteld en ook in 2020 is de soort er talrijk aanwezig, al zou toenemende verdroging daar  op termijn wel verandering kunnen in brengen. In Vlaanderen is Moerasvaren een zeer zeldzame en  licht achteruitgaande soort. Ook het voorkomen van Blaaszegge in de natste delen is het vermelden  waard. De standplaats is typisch voor de soort: half beschaduwd, ’s winters onder water staand, ’s  zomers meestal droogvallend op matig voedselrijke, zwak tot matig zure humeuse bodem. Het is hier 

een indicator van de mineralen‐ of basenrijkdom die te danken is aan kwel. Rond de poel staat vooral  opslag van Amerikaanse eik en Rode kornoelje.  

 

Knelpunten  en  beheer:  Een  goed  doordacht  herstelbeheer  dringt  zich  op.  In  het  uitgebreid  bosbeheerplan van de Makegemse bossen wordt gesteld dat in het bosbestand waar het ven in ligt  het herstel van de heidevegetatie zal worden nagestreefd door het afzetten van de bosrand (in 2016),  plaggen (in 2017), maaien met afvoer van maaisel en toppen van Adelaarsvaren (in 2018, 2019, 2020). 

Voor zover ons bekend, werd geen van deze geplande beheeringrepen uitgevoerd. In het najaar van  2019 werd wel een groepenkap uitgevoerd van ca. 3 ha om een open plek te creëren om te komen tot  een  mozaïek  van  heidevegetatie,  bremstruweel,  schraal  grasland  en  venvegetaties  (ABO,  2014). 

Meteen na de kapping zou volgens het bosbeheerplan een deel van de kapvlakte worden geplagd. De  geplagde  zones  zouden  dan  enkele  jaren  intensief  worden  gemaaid  en  opslag  (vnl.  van  berk)  zou  handmatig  worden  verwijderd.  Voor  het  herstelbeheer  dat  zal  uitgevoerd  worden  voor  de  venvegetaties worden in het bosbeheerplan geen concrete ingrepen uitgeschreven.  worden  behouden  aangezien  sommige  soorten  als  Kuifmees  en  Zwarte  mees  aan  naaldhout  zijn  gebonden (ABO, 2014). Of dit een goede beheerkeuze is, valt te betwijfelen. Geen van beide soorten  te  beperkte  oppervlakte  zal  kunnen  herstellen.  Voor  deze  locatie  wordt  in  het  uitgebreid  bosbeheerplan ook geopteerd voor begrazing door schapen (ABO, 2014). Ook deze optie wordt best  in een advies aan het INBO bevraagd. Sommige soorten (bv. Blaaszegge) zijn immers tamelijk gevoelig  voor begrazing (Zwaenepoel, 2006). 

 

Een  analyse  van  de  zaadbank,  het  verwijderen  van  alle  lorken  en  Amerikaanse  eiken,  een  goed  uitgevoerd plagbeheer, het herstel van een ven, de aanleg van een eventueel tweede ven en een goed 

Belang:  Botanisch  was  dit  ven  één  van  de  meest  waardevolle  locaties  binnen  het  complex  van  de  Makegemse Bossen (zie: evolutie). Door een gebrek aan beheer heeft deze ‘veenmospoel’ echter sterk  aan  waarde  ingeboet.  Toch  was  dit  in  2020  de  enige  locatie  waar  zowel  Vuursalamander,  Alpenwatersalamander,  Kamsalamander,  Vinpootsalamander  en  Kleine  watersalamander  samen  werden  aangetroffen.  Kamsalamander  werd  hier  nog  nooit  eerder  gevonden.  Dit  was  trouwens  de  eerste waarneming van Kamsalamander in een poel in het Bruinbos. Eerder waren er wel al enkele  landwaarnemingen  vlakbij.  Indien  hier  een  goed  doordacht  herstelbeheer  wordt  uitgevoerd,  moet  deze locatie opnieuw een parel aan de kroon van de Makegemse Bossen kunnen worden.  

 

Aanwezige  soorten  2020:  Vuursalamander,  Alpenwatersalamander,  Kamsalamander,  Vinpootsalamander, Kleine watersalamander, Gewone pad. 

Aanwezige  soorten  ˂2020: Vuursalamander, Alpenwatersalamander, Vinpootsalamander, Kleine  watersalamander, Bruine kikker. 

 

Evolutie:  Door  natuurlijke  successie  en  het  uitblijven  van  beheer  was  het  ven  in  2000  grotendeels  dichtgegroeid,  hoofdzakelijk  met  wilgenopslag.  Sterke  beschaduwing  en  blad‐  en  naaldval  van  het  omgevende bosbestand (lork, Amerikaanse eik) beïnvloedden de ecologisch waardevolle venvegetatie  negatief.  

 

In  het  najaar  van  2001  werd  hier  door  het  Agentschap  voor  Natuur  en  Bos  een  kleinschalig  natuurontwikkelingsproject uitgevoerd. Omheen de poel werd een groot deel van de streekvreemde  boomsoorten verwijderd waardoor een relatief omvangrijke, zonbeschenen open plek ontstond. De  struikopslag  in  en  omheen  de  poel  werd  verwijderd,  de  organische  sliblaag  geruimd  en  de  oevers  werden plaatselijk licht afgeschuind. Door deze beheerswerken evolueerde de locatie tot één van de  ecologisch meest waardevolle plekken in de Makegemse bossen (Figuur 31).  

  

   

Figuur 31 De Veenmospoel kort na de beheerwerken die werden uitgevoerd in 2001 (foto: Dominique Verbelen).

 

Dit was in 2004 de enige poel in het Bruinbos met een goed ontwikkelde, zeer gevarieerde vegetatie. 

Op  de  oevers  stond  Beekpunge,  Biezenknoppen,  Bitterzoet,  Blaartrekkende  boterbloem,  Geknikte  vossenstaart,  Gele  lis,  Grote  kattenstaart,  Grote  lisdodde,  Grote  wederik,  Moerasandoorn,  Moerasvergeet‐mij‐nietje,  Moeraswalstro,  Pinksterbloem,  Pitrus  en  Wolfspoot.  Ook  Moerasvaren  werd er in 2001 voor het eerst vastgesteld en het aantal exemplaren was sinds de beheerwerken die  werden uitgevoerd in 2002 al aanzienlijk toegenomen (De Schuijmer, 2003). In het water stond veel  Mannagras  en  Egelboterbloem,  Grote  waterweegbree,  Knolrus  en  Moeraswalstro.  Echt  geoord  veenmos vormde er over grote delen dichte matten (Hoste, 2005). Net als Moerasvaren heeft deze  soort  een  voorkeur  voor  zure,  oligotrofe  tot  mesotrofe  wateren.  Ook  op  de  opengekapte  vlakte  omheen de poel kwam een aantal minder algemene tot zeldzame soorten voor met uitschieters als  Geelgroene  zegge,  Bleke  zegge  en  Tweenervige  zegge,  alle  typerend  voor  voedselarme,  zwak  zure,  humeuse  bodems  die  het  ganse  jaar  door  relatief  vochtig  blijven.  Vooral  het  voorkomen  van 

Tweenervige zegge was vermeldenswaardig aangezien deze soort in Vlaanderen in 2004 slechts van  een tiental standplaatsen was gekend.  

 

Tijdens de vegetatieopnames die hier werden gemaakt in het kader van het uitgebreid bosbeheerplan,  werd  in  de  natste  zone  ook  Blaaszegge  gevonden  (ABO,  2014).  De  melding  van  dichte  bulten  Pluimzegge in de verlandingszone (ABO, 2014) is vermoedelijk foutief: het ging zo goed als zeker om  Stijve zegge, een soort die hier ook in 2020 nog dominant aanwezig is. In diezelfde vegetatieopnames  staat ook Stippelvaren opgelijst, een zeldzame soort die in Vlaanderen vooral groeit in bossen op matig  voedselarme, vochtig tot droge zure grond. De soort is overal in Vlaanderen zeer zeldzaam en lijkt sterk  achteruit te gaan (Viaene, 2006). De soort kan in het veld echter gemakkelijk worden verward met  Mannetjesvaren  maar  is  ervan  te  onderscheiden  door  een  sterk  versmalde  bladbasis,  de  blekere  schubben en de gele kliertjes op het blad. Gezien de quasi zeker foute determinatie van Stijve zegge  moet ook de melding van Stippelvaren met de nodige voorzichtigheid worden behandeld. Mogelijk  werd de soort hier zelfs verward met Moerasvaren. Op de open kapvlakte schoten na een jarenlange  rustperiode in de zaadbank massaal kiemplantjes van Struikhei op.  

 

Jammer genoeg werden de uitgevoerde beheerwerken van 2001 nooit opgevolgd. Het opengemaakte  stuk groeide weer dicht met braamopslag en Adelaarsvaren en het ven verlandde met wilgensopslag. 

De  meeste  van  de  voornoemde  plantensoorten  konden  in  2020  niet  meer  worden  teruggevonden. 

Verlandingssoorten  als  Stijve  zegge  en  Riet  werden  door  de  jaren  heen  wel  algemener,  net  als  Moerasvaren. 

 

Beheerprioriteit: hoog. 

 

 

In document Poelenplan Merelbeke. Monitoring 2020 (pagina 58-62)