4 Beschrijving van de poellocaties
4.5 Bestaande poellocatie 15 (Veenmospoel)
Figuur 30 Horsten Stijve zegge zijn aspectbepalend in dit verlandende ven. Met soorten als Blaaszegge, Bleke
zegge, Tweenervige zegge, Geelgroene zegge, veel Moerasvarens en Echt geoord veenmos, is dit een botanisch erg waardevolle locatie. Zonde dat dit oligotroof ven door gebrek aan beheer sinds de beheerwerkzaamheden van 2001 opnieuw totaal verland is (foto: Hugo Van Doorslaer).
Beschrijving van de omgeving: Dit oligotroof tot mesotroof water ligt in een naaldhoutaanplant, gedomineerd door lork met bijmenging van Amerikaanse eik. De aanplant werd in 2019 deels gekapt en een vervolgkap wordt voorzien in 2020.
Vegetatie: Na de beheeringrepen die werden uitgevoerd in het najaar van 2001 werd hier geen opvolgingsbeheer uitgevoerd waardoor het ven langzaam dichtgroeide (zie: evolutie). In wat in 2020 nog restte van het ven is vooral Stijve zegge aspectbepalend. Als horstenvormer voelt deze soort zich thuis op plaatsen met sterke wisselingen in het waterpeil: in het winterhalfjaar staat de groeiplaats langdurig onder water, waar de top van de horsten bovenuit steekt, ’s zomers zakt het water hier ≥ 50 cm diep weg. Stijve zegge is een verlandingspionier die met haar horsten een bijzonder bultige begroeiing vormt. Ze staat er samen met andere verlandingsindicatoren als Grote kattenstaart en Riet.
In de poel staat weinig Egelboterbloem, Gele lis, Grote wederik en plaatselijk komen enkele aaneengesloten vlekken Mannagras en Scherpe zegge voor. De meest opvallende soort is Moerasvaren. De soort werd er in 2001 voor het eerst vastgesteld; in 2012 werden al meer dan 100 exemplaren geteld en ook in 2020 is de soort er talrijk aanwezig, al zou toenemende verdroging daar op termijn wel verandering kunnen in brengen. In Vlaanderen is Moerasvaren een zeer zeldzame en licht achteruitgaande soort. Ook het voorkomen van Blaaszegge in de natste delen is het vermelden waard. De standplaats is typisch voor de soort: half beschaduwd, ’s winters onder water staand, ’s zomers meestal droogvallend op matig voedselrijke, zwak tot matig zure humeuse bodem. Het is hier
een indicator van de mineralen‐ of basenrijkdom die te danken is aan kwel. Rond de poel staat vooral opslag van Amerikaanse eik en Rode kornoelje.
Knelpunten en beheer: Een goed doordacht herstelbeheer dringt zich op. In het uitgebreid bosbeheerplan van de Makegemse bossen wordt gesteld dat in het bosbestand waar het ven in ligt het herstel van de heidevegetatie zal worden nagestreefd door het afzetten van de bosrand (in 2016), plaggen (in 2017), maaien met afvoer van maaisel en toppen van Adelaarsvaren (in 2018, 2019, 2020).
Voor zover ons bekend, werd geen van deze geplande beheeringrepen uitgevoerd. In het najaar van 2019 werd wel een groepenkap uitgevoerd van ca. 3 ha om een open plek te creëren om te komen tot een mozaïek van heidevegetatie, bremstruweel, schraal grasland en venvegetaties (ABO, 2014).
Meteen na de kapping zou volgens het bosbeheerplan een deel van de kapvlakte worden geplagd. De geplagde zones zouden dan enkele jaren intensief worden gemaaid en opslag (vnl. van berk) zou handmatig worden verwijderd. Voor het herstelbeheer dat zal uitgevoerd worden voor de venvegetaties worden in het bosbeheerplan geen concrete ingrepen uitgeschreven. worden behouden aangezien sommige soorten als Kuifmees en Zwarte mees aan naaldhout zijn gebonden (ABO, 2014). Of dit een goede beheerkeuze is, valt te betwijfelen. Geen van beide soorten te beperkte oppervlakte zal kunnen herstellen. Voor deze locatie wordt in het uitgebreid bosbeheerplan ook geopteerd voor begrazing door schapen (ABO, 2014). Ook deze optie wordt best in een advies aan het INBO bevraagd. Sommige soorten (bv. Blaaszegge) zijn immers tamelijk gevoelig voor begrazing (Zwaenepoel, 2006).
Een analyse van de zaadbank, het verwijderen van alle lorken en Amerikaanse eiken, een goed uitgevoerd plagbeheer, het herstel van een ven, de aanleg van een eventueel tweede ven en een goed
Belang: Botanisch was dit ven één van de meest waardevolle locaties binnen het complex van de Makegemse Bossen (zie: evolutie). Door een gebrek aan beheer heeft deze ‘veenmospoel’ echter sterk aan waarde ingeboet. Toch was dit in 2020 de enige locatie waar zowel Vuursalamander, Alpenwatersalamander, Kamsalamander, Vinpootsalamander en Kleine watersalamander samen werden aangetroffen. Kamsalamander werd hier nog nooit eerder gevonden. Dit was trouwens de eerste waarneming van Kamsalamander in een poel in het Bruinbos. Eerder waren er wel al enkele landwaarnemingen vlakbij. Indien hier een goed doordacht herstelbeheer wordt uitgevoerd, moet deze locatie opnieuw een parel aan de kroon van de Makegemse Bossen kunnen worden.
Aanwezige soorten 2020: Vuursalamander, Alpenwatersalamander, Kamsalamander, Vinpootsalamander, Kleine watersalamander, Gewone pad.
Aanwezige soorten ˂2020: Vuursalamander, Alpenwatersalamander, Vinpootsalamander, Kleine watersalamander, Bruine kikker.
Evolutie: Door natuurlijke successie en het uitblijven van beheer was het ven in 2000 grotendeels dichtgegroeid, hoofdzakelijk met wilgenopslag. Sterke beschaduwing en blad‐ en naaldval van het omgevende bosbestand (lork, Amerikaanse eik) beïnvloedden de ecologisch waardevolle venvegetatie negatief.
In het najaar van 2001 werd hier door het Agentschap voor Natuur en Bos een kleinschalig natuurontwikkelingsproject uitgevoerd. Omheen de poel werd een groot deel van de streekvreemde boomsoorten verwijderd waardoor een relatief omvangrijke, zonbeschenen open plek ontstond. De struikopslag in en omheen de poel werd verwijderd, de organische sliblaag geruimd en de oevers werden plaatselijk licht afgeschuind. Door deze beheerswerken evolueerde de locatie tot één van de ecologisch meest waardevolle plekken in de Makegemse bossen (Figuur 31).
Figuur 31 De Veenmospoel kort na de beheerwerken die werden uitgevoerd in 2001 (foto: Dominique Verbelen).
Dit was in 2004 de enige poel in het Bruinbos met een goed ontwikkelde, zeer gevarieerde vegetatie.
Op de oevers stond Beekpunge, Biezenknoppen, Bitterzoet, Blaartrekkende boterbloem, Geknikte vossenstaart, Gele lis, Grote kattenstaart, Grote lisdodde, Grote wederik, Moerasandoorn, Moerasvergeet‐mij‐nietje, Moeraswalstro, Pinksterbloem, Pitrus en Wolfspoot. Ook Moerasvaren werd er in 2001 voor het eerst vastgesteld en het aantal exemplaren was sinds de beheerwerken die werden uitgevoerd in 2002 al aanzienlijk toegenomen (De Schuijmer, 2003). In het water stond veel Mannagras en Egelboterbloem, Grote waterweegbree, Knolrus en Moeraswalstro. Echt geoord veenmos vormde er over grote delen dichte matten (Hoste, 2005). Net als Moerasvaren heeft deze soort een voorkeur voor zure, oligotrofe tot mesotrofe wateren. Ook op de opengekapte vlakte omheen de poel kwam een aantal minder algemene tot zeldzame soorten voor met uitschieters als Geelgroene zegge, Bleke zegge en Tweenervige zegge, alle typerend voor voedselarme, zwak zure, humeuse bodems die het ganse jaar door relatief vochtig blijven. Vooral het voorkomen van
Tweenervige zegge was vermeldenswaardig aangezien deze soort in Vlaanderen in 2004 slechts van een tiental standplaatsen was gekend.
Tijdens de vegetatieopnames die hier werden gemaakt in het kader van het uitgebreid bosbeheerplan, werd in de natste zone ook Blaaszegge gevonden (ABO, 2014). De melding van dichte bulten Pluimzegge in de verlandingszone (ABO, 2014) is vermoedelijk foutief: het ging zo goed als zeker om Stijve zegge, een soort die hier ook in 2020 nog dominant aanwezig is. In diezelfde vegetatieopnames staat ook Stippelvaren opgelijst, een zeldzame soort die in Vlaanderen vooral groeit in bossen op matig voedselarme, vochtig tot droge zure grond. De soort is overal in Vlaanderen zeer zeldzaam en lijkt sterk achteruit te gaan (Viaene, 2006). De soort kan in het veld echter gemakkelijk worden verward met Mannetjesvaren maar is ervan te onderscheiden door een sterk versmalde bladbasis, de blekere schubben en de gele kliertjes op het blad. Gezien de quasi zeker foute determinatie van Stijve zegge moet ook de melding van Stippelvaren met de nodige voorzichtigheid worden behandeld. Mogelijk werd de soort hier zelfs verward met Moerasvaren. Op de open kapvlakte schoten na een jarenlange rustperiode in de zaadbank massaal kiemplantjes van Struikhei op.
Jammer genoeg werden de uitgevoerde beheerwerken van 2001 nooit opgevolgd. Het opengemaakte stuk groeide weer dicht met braamopslag en Adelaarsvaren en het ven verlandde met wilgensopslag.
De meeste van de voornoemde plantensoorten konden in 2020 niet meer worden teruggevonden.
Verlandingssoorten als Stijve zegge en Riet werden door de jaren heen wel algemener, net als Moerasvaren.
Beheerprioriteit: hoog.