4 Beschrijving van de poellocaties
4.4 Bestaande poellocatie 14 (Bruine kikkerpoel)
Figuur 27 Dit is de grootste poel in de Makegemse Bossen. Het is tevens één van de belangrijkste
voortplantingslocaties van Bruine kikker in het boscomplex (foto: Dominique Verbelen).
Beschrijving van de omgeving: Deze langwerpige bospoel ligt in een oud zuur beukenbestand in het Bruinbos. De poel grenst aan de Van Miegroet‐dreef, de centrale dreef die de Bosstraat doorheen het Bruinbos met de Makkegemstraat verbindt. Deze dreef werd vernoemd naar wijlen professor Marcel Van Miegroet, een eminent bosbouwkundige die als één van de eersten in Vlaanderen aandacht besteedde aan het multifunctionele karakter van bossen. De poel kan vanaf het knuppelpad langsheen de Van Miegroet‐dreef gemakkelijk worden overzien en biedt hierdoor een recreatief‐esthetische meerwaarde voor zachte bosrecreanten. Ten zuidwesten van de eutrofe poel ligt een kleine oppervlakte gedegradeerde droge struikheidevegetatie die wordt gedomineerd door Adelaarsvaren.
Op herpetologisch vlak is dit relict van belang voor het overleven van een kleine populatie Hazelwormen. Tot 1971 zou volgens wijlen dr. Cieters op dit heiderelict ook nog Nachtzwaluw hebben gebroed.
Vegetatie: Zoals vaak het geval is bij zure beukenbosbestanden is de kruidlaag hier zeer soortenarm.
In de directe omgeving van deze poellocatie staat enkel wat Adelaarsvaren en weinig spontane opslag van Haagbeuk. Ook op de oevers van de poel groeit nauwelijks vegetatie. Tegen het knuppelpad aan staat Egelboterbloem, Kruipende boterbloem, Moeraswalstro, Pitrus, Waterpeper en Wolfspoot. In de zuidelijke uitloper werden o.a. enkele pollen Elzenzegge, Geelgroene zegge, Gele lis, Grote kattenstaart, Grote wederik, ca. 10 m² Mannagras, Pitrus, Wijfjesvaren en Zeegroene rus gevonden.
Elzenzegge is in het complex van de Makegemse Bossen niet algemeen. De soort wordt vooral gevonden langs beschaduwde slootkanten en andere min of meer open, natte plekken in het bos.
Geelgroene zegge is in Vlaanderen vrij zeldzaam. De soort werd ook eerder al gevonden aan de rand
van de noordelijk aangrenzende bestaande poellocatie 15 (De Schuijmer, 2003). In de poel zelf staat een tiental Zwarte elzen die tot ver in het voorjaar deels in het water staan. De vochtige boomvoeten met luchtwortels vormen er een geschikt substraat voor epifytische mossen.
Knelpunten en beheer: Deze grote poel (± 1.047 m²) valt jaarlijks droog, net als de meeste andere bospoelen in het complex van de Makegemse Bossen. Op 17 september 2004 werd de noordelijke helft van de poel geruimd tot op de minerale laag en werd de baggerspecie dun gespreid op de aangrenzende bosbodem. De dikke laag dood organisch materiaal die zich de voorbije 15 jaar opnieuw op de bosbodem heeft geaccumuleerd, wordt best bij een volgende droogval (bij voorkeur in de periode 15 september ‐ 15 oktober) geruimd (Figuur 28). Een dergelijke ruiming zal om de 15 jaar moeten worden uitgevoerd en moet dan ook als periodiek onderhoud worden ingepland. Het volstaat om enkel de noordwestelijke, diepste helft te ruimen. Door de zuidoostelijke, smallere uitloper niet te ruimen, blijft er altijd een deel van de poel bedekt met ontbindend bladval van Gewone beuk en Zomereik, wat ideaal is voor larven van Vuursalamander. De geruimde modder wordt best afgevoerd.
Hoewel op de aangrenzende bospercelen geen kwetsbare (voorjaars)flora aanwezig is, moet aandacht worden besteed aan een potentieel interessante zaadbank met kensoorten van heischrale vegetaties.
Het lijkt niet aangewezen om een zaadbank die kenmerkend is voor voedselarme, zuurdere gronden te bedekken met een dikke laag voedselrijk slib. Doordat de poel grenst aan de centrale exploitatieweg, moet afvoer van slib praktisch relatief gemakkelijk uitvoerbaar zijn.
Figuur 28 De dikke laag dood organisch materiaal die zich sinds de vorige ruiming (in 2004) heeft opgestapeld in
het noordelijke deel van de poel (tegen het knuppelpad aan) kan best worden geruimd bij een volgende droogval, bij voorkeur tussen 15 september - 15 oktober (foto: Dominique Verbelen).
In 2007 werd door het Agentschap voor Natuur en Bos beslist om in het beukenbestand omheen de poel een uitgestelde dunningskapping uit te voeren. Hiervoor werden alle bomen die zouden worden gekapt, geschalmd (Figuur 29). Een dergelijke kapping zou echter negatief zijn geweest voor de
Vuursalamander. Deze soort heeft nood aan sterk beschaduwde, ‘koude’ voortplantingslocaties met een grote hoeveelheid traag verterende bladval op de bodem. Aan land verschuilen Vuursalamanders zich overdag vaak in de holtes aan de boomvoeten van oude beuken. Door de geplande kapping zou het leefgebied van Vuursalamanders worden aangetast doordat er minder ‘boomvoetschuilplaatsen’
beschikbaar zouden zijn en er openingen in de kroonlaag zouden ontstaan waardoor de mate van beschaduwing op de poel sterk zou afnemen en de hoeveelheid bladval zou verminderen. Na een overleg met een aantal betrokken actoren werd beslist om de kapping niet te laten doorgaan. De ecologische vereisten waaraan het leefgebied van Vuursalamanders moet voldoen werden nadien ook juridisch verankerd in het bosbeheerplan van de Makegemse Bossen. Hierin werd gesteld dat een strook van 50 meter rond elke gekende voortplantingslocatie van Vuursalamanders moet worden gevrijwaard van exploitatie, zowel bij een eindkap als bij dunningen (ABO, 2014).
Figuur 29 Gewone beuken en Zomereiken aan de rand van de bestaande poellocatie 14, in 2007 geschalmd met
het oog op een uitgestelde dunningskapping. Na overleg met het Agentschap voor Natuur en Bos werd deze kapping niet uitgevoerd omdat die een negatieve impact zou hebben gehad op habitatvereisten van Vuursalamanders (foto: Dominique Verbelen).
Net als bij de bestaande poellocatie 7 werd ook hier een houtstapel ontmanteld die werd gebruikt als schuilplaats door verschillende Vuursalamanders en Kamsalamanders. Opnieuw werden de verzaagde boomstammen aan elkaar gesjord tot vlot om de poel te ‘bevaren’. Blijkbaar nodigt de combinatie van gestapeld hout en water nabij wandelwegen uit tot deze ongewenste waterrecreatie. Hieraan kan worden verholpen door niet langer hout te stapelen langsheen publiek toegankelijke paden die vlakbij grotere bospoelen liggen. Sowieso moet ook meer worden ingezet op handhaving in openbare bossen zodat overtredingen vaker kunnen worden vastgesteld en beteugeld. Zachte recreatie in de Makegemse Bossen wordt door de overheid terecht gestimuleerd maar de recreatieve functie moet steeds in evenwicht blijven met de belangrijke ecologische functie die dit boscomplex vervult.
Belang: Voor Bruine kikker is dit één van de belangrijkste voortplantingsplaatsen in het complex van de Makegemse Bossen. Het is ook een vaste voortplantingslocatie voor Vuursalamanders. Deze bospoel valt later droog dan de meeste andere bospoelen. Op 7 juli 2020 zat het grondwaterpeil hier slechts 10 cm onder de poelbodem. Zelfs op 12 augustus 2020 ‐ op het einde van de warmste week ooit sinds het begin van de meteorologische metingen in 1833 ‐ zaten hier nog tientallen juveniele Bruine kikkertjes die het vocht van de uitdrogende humeuse maar toch nog vochtige bodem opzochten. Met een ruiming tot op de minerale laag zou deze poel zelfs in droge en warme jaren water moeten kunnen houden tot eind juli. In het Bruinbos is het aanbod aan waterlocaties beperkt waardoor het belang van elke waterhoudende locatie nog verder toeneemt. Hoe het ook zij: deze poel moet ook in de toekomst verder worden beheerd als een voortplantingslocatie voor Bruine kikker en Vuursalamander. Kappingen in een straal van 50 m omheen deze poel mogen dan ook niet worden uitgevoerd.
Aanwezige soorten 2020: Vuursalamander, Alpenwatersalamander, Bruine kikker.
Aanwezige soorten ˂2020: Vuursalamander, Alpenwatersalamander, Vinpootsalamander, Bruine kikker.
Evolutie: In deze bospoel werden tijdens de twee fuikbemonsteringen in 2004 maximaal 28 adulte Alpenwatersalamanders en 14 volwassen Vinpootsalamanders vastgesteld. Opmerkelijk: ondanks deze relatief hoge aantallen konden toen tijdens de schepnetbemonstering van geen van beide soorten larven worden gevonden. In 2020 leverde een identieke bemonstering slechts 3 adulte Alpenwatersalamanders. Er werden geen volwassen Vinpootsalamanders meer gevonden en ook nu werden tijdens de schepnetbemonstering van geen van beide soorten larven vastgesteld. Het is niet echt duidelijk hoe de lagere aantallen van 2020 t.o.v. 2004 moeten worden verklaard, al zouden de drie opeenvolgende droge en warme voorjaren en zomers van 2018, 2019 en 2020 hier voor iets kunnen tussen zitten. De poel en het omgevend landhabitat lijkt nauwelijks gewijzigd en de hoeveelheid dood organisch materiaal op de bodem van de poel is vergelijkbaar met de situatie van 2004. Een min of meer identieke poel dus, maar wel met opmerkelijk minder salamanders.
Beheerprioriteit: middelmatig.