• No results found

Hoofdstuk 4 Invloed recente veranderingen op opschalingsproblematiek eHealth

4.3.1 Beperkingen van technologische infrastructuur

De beperkingen die op technologisch gebied bestaan zijn in hoofdstuk 1 genoemd als barrière, maar daarvan lijkt niet verwacht te kunnen worden dat deze barrière beïnvloed wordt door de veranderingen in de financieringsstructuren, subsidies en met de decentralisatie. Het is echter wel interessant om na te gaan hoe deze barrière wordt ervaren en welke concrete voorbeelden genoemd worden.

De afhankelijkheid van een goede werking van de technologische infrastructuur rond eHealth wordt door de meeste respondenten aangehaald als succesfactor. Daarbij wordt er aangegeven, dat het aanvankelijke enthousiasme kan verdwijnen wanneer er te veel beperkingen ervaren worden door zorgvragers en zorgprofessionals (Interview Thie, 2017). Een voorbeeld van technologische beperkingen is het gebruik van verschillende routers door internetproviders:

‘Ziggo maakt gebruik van verschillende types routers. Nou blijkt er één type router te zijn die niet werkt met de software. Die verbinding wordt elke keer na twintig á dertig seconden verbroken. Voordat je Ziggo bereid hebt gevonden andere routers te installeren ben je natuurlijk alweer een tijdje verder. Dat soort dingetjes, daar loop je tegen aan’ (Interview Janssen, 2017).

Een ander voorbeeld van technologische beperkingen die ervaren worden is het beheren van apparatuur op afstand. ‘Apple is niet enthousiast om apparaten op afstand te beheren, dus dat is een probleem’ (Interview Janssen, 2017). Het beheren is deels mogelijk gemaakt, maar kan niet altijd op afstand worden uitgevoerd. Doordat de zorgvragers en zorgprofessionals niet beschikken over de digitale vaardigheden om deze updates zelf te installeren worden hiervoor externe partijen ingezet. Dit brengt extra kosten met zich mee en kan daarom gezien worden als belemmering voor de implementatie van eHealth.

EHealth lijkt daarnaast in sommige zorgsectoren maar beperkt ingezet te kunnen worden (Interviews Mulder, 2017; Rusthoven, 2017; Thie, 2017). Thie noemt de thuiszorg als voorbeeld

59

waar voornamelijk hands-on zorg wordt geleverd. Een eHealth-toepassing, zoals een beeldbelverbinding kan in deze zorgsector niet alle handelingen vervangen. Bijvoorbeeld het behandelen van wonden of in sommige gevallen bij medicatie. In zorgsectoren waar het vooral om begeleiding van zorgvragers gaat kan het beeldbellen wel makkelijker geïntroduceerd worden, zoals bij de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (Interview Rusthoven, 2017).

Bij de implementatie en opschaling van eHealth is men dus afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen van de technologische infrastructuur. Zorgorganisaties zijn daarbij afhankelijk van externe partijen, zoals bijvoorbeeld van de leveranciers van routers. Daarnaast kunnen problemen, zoals het installeren van updates voor extra kosten zorgen. Tot slot moet men zich ook bewust zijn bij het vraagstuk over eHealth als substitutie versus aanvulling dat überhaupt niet alle handelingen in de zorgverlening vervangen kunnen worden. Dit blijkt per zorgsector afhankelijk te zijn. 4.3.2 Wildgroei eHealth-oplossingen en eHealth-actoren

Uit de interviews blijkt er een nieuwe barrière te zijn ontstaan, namelijk een wildgroei in het aantal eHealth-toepassingen dat tegenwoordig beschikbaar is (Interviews Tijink, 2017; Veld, 2017). Door de beschikbaarheid van veel nieuwe eHealth-toepassingen zien enkele respondenten dat zorgvragers en zorgprofessionals overdonderd worden door het grote aanbod. Dit aanbod lijkt mede gegroeid te zijn door de ambitieuze eHealth-doelstellingen van VWS. Door de toenemende aandacht voor eHealth hebben we in het eerste hoofdstuk al gezien dat bedrijven als KPMG en Philips inzetten op deze markt (Woudt, 2016, Elsen, 2017).

Het gevolg van een groeiend aantal eHealth-toepassingen is, dat er uiteindelijk ‘heel weinig gebruik van wordt gemaakt’ (Interview Veld, 2017). Er zijn online verschillende zoekwijzers beschikbaar, waaronder de landelijke Appstore van de GGD, waarbij het aanbod inzichtelijk gemaakt wordt door eHealth-toepassingen te onderzoeken en te keuren (Interview Tiggelen16,

2017). Veel van de bestaande zoekwijzers zouden echter ondoorgrondelijk zijn en niet aansluiten op de doelgroep (Interview Veld, 2017). Dit komt doordat het vaak onduidelijk is wie er op zoek is naar eHealth-toepassingen, aangezien er geen eenduidig financieringsmodel bestaat.

De wildgroei van eHealth-oplossingen heeft ten tweede een effect op de bereidwilligheid van zorgorganisaties om deze toepassingen te testen. We hebben in hoofdstuk 1 gezien dat het van belang is dat toepassingen evidence based zijn (Meier et al., 2013: 365). Dit zorgt ervoor dat

16Petra van Tiggelen is sinds 2008 werkzaam als programmamanager digitale zorginnovaties voor de GGD. Tiggelen houdt zich

sinds tweeëneenhalf jaar bezig met het ontwikkelen van beleid en strategie voor eHealth in Amsterdam. Zij is de landelijke trekker van de GGD Appstore.

60

ontwikkelaars hun producten willen testen bij zorgorganisaties. Door het grote aanbod van eHealth-toepassingen krijgen zorgorganisaties veel verzoeken om mee te werken aan deze pilots (Interview Charro, 2017). Terwijl de ontwikkelaars na het testen weer vertrekken en de zorgorganisaties met lege handen achterlaten. ‘De bereidwilligheid om steeds nieuwe producten te testen, neemt hierdoor naar mijn idee steeds meer af bij zorgorganisaties’ (Interview Charro, 2017). Tot slot heb ik als onderzoeker zelf mogen ervaren hoeveel actoren direct en indirect betrokken zijn bij eHealth. Dit is mogelijk te verklaren door naar de situatie te kijken vanuit netwerkgovernance en het eHealth-domein als netwerk te zien, waarbij het logisch is dat er meer actoren betrokken raken bij de implementatie en opschaling van eHealth. Met het groeiende aantal actoren dat zich bezighoudt met het ontwikkelen van eHealth-toepassingen of zoekwijzers, lijkt de complexiteit rond eHealth echter wel vergroot te worden. Het is de vraag of dit een gewenste ontwikkeling is, aangezien in hoofdstuk 1 nog werd gewaarschuwd voor een groot aantal actoren bij de implementatie van beleid.

Het achterliggende doel van de eHealth-doelstellingen om het gebruik van eHealth te stimuleren lijkt bijgedragen te hebben aan een wildgroei van eHealth-toepassingen en ontwikkelaars. Juist door het zeer grote aanbod weten zorgvragers en zorgorganisaties nog minder goed welke toepassingen zij moeten gebruiken. Het blijft hierdoor moeilijk om een keuze te maken, onder andere doordat toepassingen nog steeds evidence based moeten zijn. Zorgorganisaties beschikken over de resources om de toepassingen te testen gezien hun relatie met zorgvragers. De organisaties lijken echter moe te worden van het aantal verzoeken om toepassingen te testen. Dit komt door de groeiende eHealth-markt waar veel nieuwe actoren zich op begeven. Wat resulteert tot extra complexiteit rond eHealth en daarmee de implementatie en opschaling moeizamer kan maken. 4.3.3 Interoperabiliteit en standaardisatie

De problemen rond interoperabiliteit en standaardisatie van eHealth zijn in hoofdstuk 1 naar voren gekomen als barrière (Tijink, 2016: 35; Politiek & Hoogendijk, 2014: 47-48; Peeters et al., 2013: 37). De barrière lijkt niet beïnvloed te worden door veranderingen in de financieringsstructuren, subsidies en met de decentralisatie. De wildgroei van eHealth-oplossingen en de betrokken actoren lijken wel invloed te hebben op de interoperabiliteit en standaardisatie van eHealth.

Door de overvloed aan eHealth-toepassingen worden er vaak binnen organisaties of samenwerkingsverbanden meerdere of verschillende systemen gebruikt. EHealth lijkt op dit gebied als markt te functioneren waarin zorgorganisaties zelf hun aanbieder mogen kiezen. Janssen signaleert dat het kiezen voor verschillende aanbieders ervoor zorgt, dat het uitwisselen van

61

gegevens moeilijker wordt. Het kiezen voor verschillende aanbieders zorgt vooral voor problemen door de verschillende standaarden (Interviews Rusthoven, 2017, Charro, 2017, Ossebaard, 2017; Tiggelen, 2017). ‘Ieder softwarepartijtje mag zijn eigen standaarden inzetten en die doen dat ook allemaal’ (Interview Rusthoven, 2017). De meeste respondenten zien dat er behoefte is aan vaste standaarden, aangezien dit nu remmend werkt voor innovatie. Het zorgt er namelijk voor dat informatie niet overdraagbaar is tussen toepassingen, zoals in de ziekenhuiszorg en verpleeghuiszorg:

‘In de ziekenhuizen registreren ze pijn bijvoorbeeld op de schaal van 1 tot en met 10. In de verpleeghuiszorg registeren ze pijn op een schaal van 1 tot en met 5. Wat krijg je dan als je die informatie met elkaar gaat delen? Als je dan vanuit het ziekenhuis een 7 overdraagt naar de verpleeghuiszorg, daar kun je niks mee’

(Interview Charro, 2017).

In hoofdstuk 3 werd al duidelijk dat VWS op verschillende manieren de barrière rond de standaarden probeert weg te nemen, onder andere met het informatieberaad (Schippers & Rijn, 2014: 12). Sinds 2014 lijken er echter nog geen grote stappen gezet te zijn, aangezien de barrière nog steeds wordt ervaren. Naast het initiatief van VWS blijken er in de afgelopen jaren ook andere actoren bezig te zijn geweest met het ontwikkelen van standaarden (Interview Charro, 2017; Ossebaard 2017). Hierdoor is het onduidelijk wie er uiteindelijk de verantwoordelijkheid heeft om uniformiteit aan te brengen.

Het probleem rond interoperabiliteit en standaardisatie wordt nog steeds ervaren bij de implementatie en opschaling van eHealth. De toename van eHealth-ontwikkelaars als gevolg van de VWS-doelstellingen lijkt deze barrière juist verergerd te hebben. Ondanks het feit dat er sinds 2014 al wordt ingezet op het ontwikkelen van uniforme standaarden middels het informatieberaad lijkt dit nog niet geresulteerd te hebben tot eenduidige standaarden. Dit vormt daarom nog steeds een belemmering voor de implementatie en opschaling van eHealth.