• No results found

Belief-based attitude

In document CKV en attitude (pagina 55-60)

7. Resultaten

7.4. Belief-based attitude

In de volgende paragrafen zullen ook significante verschillen tussen subgroepen in de onderzoekspopulatie worden besproken. Ditmaal wordt dit gedaan om na te gaan of er sprake is van verschillen op de belief-based attitudemaat.

7.4.1. Affectieve attitudeschaal

De verschillen tussen de onderzoeksgroep en controlegroep op de affectieve maat van de belief-based attitudeschaal zijn niet of nauwelijks significant (p varieert tussen 0,237 en 0,993). Op één van de items in deze schaal wijst de Chi2-toets echter wel een significant verschil aan (p = 0,030). Het gaat hier om de stelling ‘door kunst word ik helemaal meegenomen in een verhaal’. Het oordeel van de respondenten zonder CKV is in dit geval negatiever van aard dan dat van de respondenten die het vak wel volgen138.

Binnen de havo-groep zijn de verschillen op de meeste variabelen ook niet significant. Er zijn twee uitzonderingen. De eerste is: ‘ik vind het leuk om met mijn vrienden over kunst te praten’, met een p-waarde van 0,041. Hier wordt de negatiefste mening geuit door de onderzoeksgroep139. De tweede

131

63,7% van de ‘wat is groep reageerde negatief op de stelling; 9,1% neutraal en 27,3% positief. Bij de ‘wat doet kunst’-groep reageerde respectievelijk 32,7%; 33,3% en 34% op die manier.

132

27,3% van de ‘wat is kunst’-groep antwoordt negatief, tegenover 41,4% van de ‘wat doet kunst’-groep. Neutraal reageert respectievelijk 9,1% en 32% van beide groepen. Een positief oordeel wordt geveld door 63,7% van de eerste groep en 26,6% van de tweede groep.

133

Alle respondenten uit de ‘wat is kunst’-groep reageerden negatief op de stelling. Van de ‘wat doet kunst’-categorie reageerde 36,6% negatief; 36% neutraal en 27,4% positief.

134

63,7% van de ‘wat is kunst’-groep reageerde negatief op de stelling, tegenover 29,3% van de ‘wat doet kunst’-groep. Respectievelijk 27,3% en 48% van de beide groepen sprak zich neutraal uit, en respectievelijk 9,1% en 22% positief.

135

Maar liefst 72,8% van de ‘wat is kunst’-groep reageert negatief op dit item. 9,1% van deze groep reageert neutraal en 18,2% positief. Bij de ‘wat doet kunst’-groep zijn de verdelingen als volgt: 23,4% negatief; 31,3% neutraal en 44% positief.

136

54,6% van de ‘wat is kunst’-groep reageert negatief op de stelling en 45,5% neutraal. Geen van de respondenten in deze categorie reageert positief op dit item. Bij de ‘wat doet kunst’-groep reageert 14,7% negatief, 40,7% neutraal en 44% positief. 137

Maar liefst 72,7% van de ‘wat is kunst’-groep reageerde negatief op de stelling. 9,1% van dezelfde groep sprak zich neutraal uit, en eenzelfde percentage (gematigd) positief. Van de ‘wat doet kunst’-groep reageerde 30,6% negatief; 37,3% neutraal en 32% positief.

138

Bij de onderzoeksgroep oordeelt 49,4% van de respondenten negatief tot zeer negatief, 33,8 % neutraal en 14,4 % (zeer) positief. Bij de controlegroep zijn deze percentages respectievelijk: 63,9%, 14,8% en 16,4 %. In de onderzoeksgroep wordt de optie ‘weet ik niet’ door 2,5% van de respondenten aan gekruist, bij de controlegroep is dat 4,9%. Ook bij dit item valt op dat een hoog percentage van de respondenten kiest voor een neutraal antwoord.

139

Het merendeel van de onderzoeksgroep reageert negatief op de stelling (80%, waarvan 52,4% zeer negatief). Bij de controlegroep is dit 52% (waarvan 28% zeer negatief). Bij deze stelling reageert de controlegroep opvallend vaak neutraal (28%,

49 uitzondering is de stelling: ‘door kunst kan ik even tot rust komen’ (p = 0,049). Het verschil is niet groot, maar wijst op een positiever oordeel van de controlegroep140. Binnen de vwo-groep zijn er nauwelijks significante verschillen. Voor deze schaal wijst de analyse één uitzondering aan met de zeer significante p-waarde 0,003141. Het gaat hier om het item ‘door kunst word ik helemaal meegenomen in een verhaal’. Hier oordeelt de groep met CKV iets positiever dan de groep die het vak niet volgt142.

Binnen de onderzoeksgroep is vervolgens gekeken naar de verschillen tussen respondenten op basis van opleidingsniveau (havo/vwo). Op de affectieve belief-based maat zijn de verschillen voor vier van de zes items (zeer) significant143. Op het item ‘ik vind het leuk om met mijn vrienden over kunst te praten’ verschillen de twee groepen zeer significant van elkaar (p = 0,00003). De havo-groep geeft een positievere respons op dit item dan de vwo-groep144. Op het item ‘door kunst kan ik even tot rust komen’ verschillen de groepen ook significant (p = 0,011). De vwo-groep is hier ietwat positiever van mening dan de havo-groep145. Op het item ‘hoe ouder ik word, hoe leuker ik kunst vind’ verschillen de groepen zeer significant van elkaar (p = 0,00005). Wederom is de vwo-groep positiever gestemd dan de havo-groep146. Het laatste item op de affectieve belief-based attitudemaat is ‘door kunst word ik helemaal meegenomen in een verhaal’. Ook hier duidt de uitkomst van de Chi2-toets op een zeer significant verschil tussen havisten en vwo’ers. De laatstgenoemde groep heeft het meest positieve oordeel van beide groepen147.

Hierna is binnen de onderzoeksgroep gekeken of er significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Op twee van de zes items verschillen jongens en meisjes significant van elkaar148. Het verschil op het item ‘ik vind het leuk om met mijn vrienden over kunst te praten’, is zeer significant (p = 0,003), en is het duidelijkst zichtbaar bij de negatieve reacties van de respondenten. Jongens reageerden

tegen 12,4% van de onderzoeksgroep). Er wordt nauwelijks positief geoordeeld: 6,6% van de groep met CKV is positief, tegen 12% van de controlegroep. De ‘weet ik niet’-optie werd door 0,9% (CKV) en 8% (geen CKV) van de respondenten gebruikt. 140

63,4% van de CKV-groep oordeelt negatief, van de groep zonder CKV is dit 60%. Een neutraal oordeel werd gegeven door 18,3% van de onderzoeksgroep en 20% van de controlegroep. Positieve reacties op de stelling waren afkomstig van 13,4% van de onderzoeksgroep en 20% van de controlegroep. De groep zonder CKV gebruikte de ‘weet ik niet’-optie niet, bij de groep met CKV werd deze optie door 4,8% van de groep aangekruist.

141

De overige p-waarden voor deze schaal liggen tussen 0,097 en 0,639. 142

66,7% van de controlegroep is negatief over deze stelling. Bij de onderzoeksgroep is dat 29,1%. Bij de onderzoeksgroep wordt veel vaker neutraal gereageerd (47,3%) dan bij de controlegroep (16,7%). Het percentage positieve oordelen verschilt ook enigszins: van de groep met CKV geeft 20% een positief oordeel, van de groep zonder CKV is dat 16,6%. De ‘weet ik niet‘-optie werd door 3,6% van de onderzoeksgroep gebruikt, maar niet door de controlegroep.

143

De twee items waarvoor geen significante verschillen tussen havo- en vwo-leerlingen worden gevonden, zijn ‘ik hoef kunst niet te begrijpen om het toch leuk te vinden’ (p = 0,082) en ‘ik voel me beter door kunst’ (p = 0,216).

144

Bij de havo-groep reageert 12,5% negatief op de stelling, tegenover 41% van de vwo-groep. Een kwart van de havo-groep oordeelt neutraal, waar dit bij de vwo-groep ongeveer een derde van de respondenten (30,4%) betreft. 62,5% van de havisten spreekt zich positief uit over dit item. Bij de vwo’ers is dit slechts 10,7%. De ‘weet ik niet’-optie wordt gebruikt door 5,4% van de havo-respondenten en 8,9% van de vwo-respondenten.

145

Bij de havo-respondenten reageerde 62,9% negatief, tegenover 48,2% van de vwo-respondenten. 18,1% van de havo-groep reageert neutraal op het item. Bij de vwo-groep is dit 26,8%. 13,3% van de havisten reageert positief, tegenover een kwart van de vwo’ers. Deze laatste groep maakte geen gebruik van de ‘weet ik niet’-optie. Bij de havo-groep deed 4,8% van de respondenten dit wel.

146

48,6% van de havo-respondenten geeft een negatieve respons op dit item. Dat is bij de vwo-respondenten 17,9%. 28,6% van de havisten reageert neutraal, tegenover 23,2% van de vwo’ers. Van de havo-groep houdt 13,4% er een positief oordeel op na, tegenover 46,5% van de vwo-groep. De ‘weet ik niet’-optie werd aangekruist door 7,6% van de havo-groep en 12,5% van de vwo-groep.

147

60% van de havo-respondenten heeft een negatieve mening, tegenover 28,5% van de vwo-respondenten. In die groep oordeelt men veeleer neutraal (46,4%), de havo-groep doet dat minder (26,7%). 11,4% van de havo-groep oordeelt negatief over het item, 19,4% van de vwo-groep doet hetzelfde. 1,9% van de havisten geeft aan het niet te weten. Bij de vwo’ers is dat 3,6%.

148

Vier items vertoonden een te laag significantieniveau. Ten eerste ‘door kunst kan ik even tot rust komen’ (p = 0,349), ten tweede ‘ik hoef kunst niet te begrijpen om het toch leuk te vinden’ (p = 0,539), ten derde ‘hoe ouder ik word, hoe leuker ik kunst vind’ (p = 0,102) en ten slotte ‘door kunst word ik helemaal meegenomen in een verhaal’ (0,282).

50 beduidend negatiever op de stelling dan meisjes149. De analyse wijst daarnaast een significant verschil aan op het item ‘ik voel me beter door kunst’. Hoewel jongens op dit item beduidend negatiever reageren dan meisjes, zijn meisjes niet positiever. Zij reageren vooral neutraal op dit item150.

Vervolgens is er door middel van statistische analyse gezocht naar significante verschillen tussen leerlingen die wel of niet hebben gekozen voor een cultuurprofiel of kunstvak. Voor de meeste items in deze schaal geeft de Chi2-toets geen significante verschillen aan (p varieert, op uitzonderingen na, tussen 0,145 en 0,666). Voor twee van de zes items wel. Zowel voor de groepen die van elkaar onderscheiden worden op basis van de variabele cultuurprofiel, als van de variabele kunstvak gaat het om de items: ‘ik vind het leuk om met mijn vrienden over kunst te praten’ (p = 0,025; resp. 0,005) en ‘hoe ouder ik word, hoe leuker ik kunst vind’ (p = 0,025; resp. 0,028). De antwoorden op deze items zijn echter niet eenduidig, elk van de vier subgroepen (wel/geen kunstvak, wel/geen cultuurprofiel) reageert slechts op één item positiever dan zijn tegenhanger151.

Wanneer vervolgens wordt gezocht naar significante verschillen tussen groepen op basis van leeftijd, wijst de Chi2-toets één item aan waarop de jongere groep (tot 16 jaar) significant verschilt van de oudere groep (16 jaar en ouder). Het gaat hier om het item ‘door kunst word ik helemaal meegenomen in een verhaal’. Oudere leerlingen laten zich ietwat positiever over dit item uit dan jongere leerlingen152. Wanneer echter alleen binnen de CKV-groep wordt gezocht naar significante verschillen tussen de twee leeftijdsgroepen, worden deze niet gevonden. Vervolgens is ook op deze attitudemaat binnen de havo-groep gekeken of de leerlingen van docent A verschillen van de leerlingen van docent B. Dat is ook hier niet het geval.

Als wordt gekeken naar de verschillen tussen respondenten op grond van de door hen aangekruiste antwoorden in het A-deel van de vragenlijst, blijken de subgroepen in de gehele onderzoekspopulatie slechts op twee van de zes items in deze schaal significant te verschillen. Binnen de onderzoeksgroep verschillen de subgroepen op slechts één item in deze schaal. Dit is het item ‘ik hoef kunst niet te begrijpen om het toch leuk te vinden’ (p = 0,003). De respondenten die antwoorden aankruisten uit de ‘wat doet kunst’-categorie reageerden het positiefste op deze stelling. Binnen de gehele populatie zijn de verschillen tussen de antwoorden van de subgroepen op deze stelling eveneens zeer significant (p = 0,004). Ook hier is het de ‘wat doet kunst’-groep die het positiefste reageert153. Het tweede significante verschil tussen beide groepen op deze schaal wordt gevonden op het item ‘door kunst word ik helemaal meegenomen in een verhaal’ (p = 0,008). Het is ook hier de ‘wat doet kunst’-groep die het positiefst van de twee subkunst’-groepen reageert op de stelling154.

149

75% van de jongens reageerde negatief op de stelling. 8,3% reageerde neutraal en 11,1% positief. Bij de meisjes werden deze responsen gegeven door respectievelijk 59,5%, 27% en 11,2% van de respondenten. 5,6% van de jongens antwoordde met ‘weet ik niet’. 2,2% van de meisjes deed dit eveneens.

150

69,4% van de jongens reageerde negatief op deze stelling, tegenover 50,6% van de meisjes. 16,7% van de mannelijke antwoordde neutraal. Bij de vrouwelijke respondenten is dat 31,5%. 12,5% van de jongens geeft een positieve respons op de stelling. Bij de meisjes is dat 9%. Deze laatste groep gebruikt als enige ook de ‘weet ik niet’-optie (6,7% van de meisjes kruiste deze optie aan).

151

Om meer inzicht te verkrijgen in de aard van de significante verschillen tussen de groepen, zijn tabellen opgenomen in bijlage 6.

152

58,5% van de jongere groep reageert negatief op de stelling, 23,2% neutraal en 13,4% positief. Van de oudere groep respondenten reageert 50% negatief; 31,4% neutraal en 15,8% positief. Respectievelijk 4,9% en 2,1% van de beide groepen antwoordde met ‘weet ik niet’.

153

41,2% van de ‘wat is kunst’-groep reageert negatief op dit item, tegenover 28,3% van de ‘wat doet kunst’-groep. Respectievelijk 23,5% en 26,8% van beide groepen reageert neutraal op de stelling, en respectievelijk 17,6% en 40,5% positief. De ‘weet ik niet’-optie werd door respectievelijk 11,8% en 2,4% van beide groepen gebruikt.

154

Maar liefst 76,4% van de ‘wat is kunst’-groep reageert negatief op de stelling. Bij de ‘wat doet kunst’-groep is dat 51,2%. 5,9% van de eerste groep reageert neutraal, en hetzelfde percentage van deze groep positief. Bij de tweede groep is dat respectievelijk 30,2% en 15,6%. De ‘weet ik niet’-optie werd gebruikt door 11,8% van de respondenten in de ‘wat is kunst’-groep en 2,4% van de respondenten in de ‘wat doet kunst’-kunst’-groep.

51 7.4.2. Cognitieve attitudeschaal

Ook bij de cognitieve belief-based schaal zijn nauwelijks significante verschillen aantoonbaar tussen de groep respondenten met CKV en de groep zonder dit vak (p varieert tussen 0,053 en 0,640). Voor één item in deze schaal wijst de Chi2-toets echter een zeer significant verschil aan (p = 0,007). Het gaat hier om de stelling ‘ik vind het leuk om over kunst te leren’. Op deze stelling reageren de CKV-leerlingen beduidend negatiever dan de leerlingen zonder CKV155. Dit is weinig verrassend, gezien resultaten uit eerder onderzoek (o.a. Ganzeboom 40-43), en de eerder opgetekende uitspraak van een respondent bij mijn onderzoek: “Vooral het verplicht stellen van CKV op school vind ik dikke onzin”.

Als alleen wordt vergeleken binnen de havo-groep tussen leerlingen met CKV en zonder het vak, zijn er ook nauwelijks significante verschillen aantoonbaar. De p-waarde loopt bij deze items uiteen van 0,056 tot 0,897. Uitzondering is het item ‘ik vind het leuk om over kunst te leren’, met een p-waarde van 0,017. Hier oordeelde de groep zonder CKV positiever dan de groep met CKV156. Binnen de vwo-groep levert de analyse geen significante verschillen op (de p-waarde voor deze schaal ligt tussen 0,075 en 0,828).

Als binnen de groep met CKV een vergelijking wordt gemaakt tussen havo- en vwo-leerlingen, wijst de Chi2-toets op deze schaal vijf (van de acht) items aan waarop de groepen significant van elkaar verschillen157. De eerste daarvan is het item ‘ik vind kunst belangrijk voor mijn algemene ontwikkeling’, met een p-waarde van 0,00004 (zeer significant). De vwo-groep is op dit item duidelijk positiever dan de havo-groep158. Op het item ‘er is voor iedereen wel interessante kunst, dus ook voor mij’ verschillen de groepen eveneens zeer significant van elkaar. Ook hier zijn vooral de vwo’ers positief159. Op het item ‘ik vind het fijn om me in te spannen om kunst te beleven’ levert analyse de zeer significante p-waarde 0,010 op. Ook hier mogen de vwo’ers zich tot de positiefste groep rekenen160. De groepen verschillen daarnaast significant op het item ‘des te meer ik over kunst leer, des te leuker ik het vind’ (p = 0,018). Wederom is de vwo-groep positiever over het item dan de havo-groep161. Het laatste – zeer – significante verschil op deze schaal is gewonden op het item ‘ik vind het belangrijk om kennis te maken

155

Van de CKV-leerlingen reageert 50,1% negatief (van wie 22,4% zeer negatief). 30,1% reageert neutraal op de stelling, en slechts 17,3% gematigd positief (de uiterst positieve antwoordmogelijkheid werd door niemand gebruikt). Bij de respondenten zonder CKV zijn de percentages als volgt verdeeld: negatief: 45,9% (zeer negatief: 24,6%), neutraal: 24,6 en 29,5% positief (onder wie 8,2% zeer positief). De ‘weet ik niet’-optie werd door 2,6% van de CKV’ers gebruikt. De niet-CKV’ers hebben geen gebruik gemaakt van deze optie.

156

56% van de CKV-leerlingen reageerde negatief, tegen 44% van de groep zonder CKV. Neutraal was 28% van de onderzoeksgroep, en 32% van de controlegroep. Een positief oordeel was afkomstig van 24% van de groep zonder CKV. Slechts 12% van de groep met CKV reageerde (slechts gematigd) positief. 4% van de onderzoeksgroep gebruikte de optie ‘weet ik niet’. 157

Drie items hebben een p-waarde die net boven de significantiegrens ligt: ‘kunst zet me aan tot nadenken’ (p = 0,094), ‘ik vind het leuk om over kunst te leren’ (p = 0,052) en ‘ik vind het interessant om te onderzoeken wat kunst met mij doet’ (p = 0,054).

158

In de havo-groep zijn de percentages als volgt over de negatieve, neutrale en positieve responsen verdeeld: 53,4%, 24,8% en 17,2%. 3,8% van deze groep gebruikt de ‘weet ik niet’-optie. In de vwo-groep is de verdeling over deze responsen respectievelijk 23,2%, 21,4% en 53,5%. Niemand uit de vwo-groep antwoordde met ‘weet ik niet’.

159

32,4% van de havo-respondenten geeft een negatieve respons op dit item. Bij de vwo-groep is dit 5,4%. 21,9% van de havisten geeft een neutrale reactie, tegenover 16,1% van de vwo’ers. Van de havo-groep laat 40% zich positief uit over de stelling. Bij de vwo-groep is dat maar liefst 75%! 2,9% van de havisten antwoordde met ‘weet ik niet’. 1,8% van de vwo’ers deed hetzelfde.

160

53,3% van de havisten oordeelt negatief over deze stelling. Van de vwo’ers is dat 39,3%. Ongeveer een derde van beide groepen oordeelt neutraal (havo: 32,4%; vwo: 35,7%). 25% van de vwo-groep is positief over dit item (maar niet zeer positief), tegenover 8,6% van de havo-groep. Van deze laatste groep gebruikte 2,9% de optie ‘weet ik niet’ (niemand van de vwo-respondenten deed dit).

161

Waar 47,7% van de havisten negatief oordeelt, doet 23,2% van de vwo’ers hetzelfde. 28,6% van de havisten geeft een neutrale respons op dit item, tegenover 30,4% van de vwo’ers. 19,1% van de havo-groep is positief. Bij de vwo-groep is dat 41,2%. 2,9% van de havo-groep en 5,4% van de vwo-groep antwoordde met ‘weet ik niet’.

52 met verschillende verschijningsvormen van kunst’ (p = 0,0004). Ook bij dit item is het positiefste oordeel afkomstig van de respondenten met een vwo-opleiding162.

Ook voor deze schaal is vervolgens nagegaan of er significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes met CKV. Voor de helft van de items in deze schaal duidde de Chi2-toets significante verschillen aan163. Op het item ‘ik vind kunst belangrijk voor mijn algemene ontwikkeling’ verschillen de jongens in mijn onderzoek significant van de meisjes die ik ondervroeg (p = 0,034). De meisjes spreken zich hier het positiefste uit164. Op het item ‘kunst zet me aan tot nadenken’ levert de statistische analyse van de data een zeer significant verschil tussen beide groepen op (p = 0,001). Ook in dit geval mogen de meisjes zich tot de positiefste van deze twee groepen rekenen165. Voor het item ‘er is voor iedereen wel interessante kunst, dus ook voor mij’ wordt ook een zeer significant verschil aangetoond. Meisjes reageren opnieuw beduidend positiever dan jongens op dit item166. Het laatste item waarvoor de Chi2-toets een significant verschil tussen jongens en meisjes aantoont, is ‘ik vind het belangrijk om kennis te maken met verschillende verschijningsvormen van kunst’ (p = 0,022). De jongens reageren op dit item negatiever dan de meisjes167.

Daarnaast is ook voor deze schaal nagegaan of er significante verschillen bestaan tussen leerlingen die hebben gekozen voor een kunstvak of cultuurprofiel, en leerlingen zonder een dergelijk vak of profiel. Voor de variabele ‘cultuurprofiel’ verschillen de subgroepen (wel/geen cultuurprofiel) in drie van de acht gevallen significant van elkaar. Voor de variabele ‘kunstvak’ verschillen de subgroepen (wel/geen kunstvak) in vier van de acht gevallen significant van elkaar. Leerlingen met een cultuurprofiel zijn beduidend positiever dan leerlingen zonder zo’n profiel. Ook leerlingen met een kunstvak vertonen op deze schaal een positievere attitude dan de groep respondenten die geen kunstvak heeft gekozen168.

Vervolgens is gekeken of er significante verschillen zijn tussen respondenten die jonger zijn dan 16 jaar en respondenten die 16 jaar of ouder zijn. Die verschillen worden met de Chi2-toets niet

In document CKV en attitude (pagina 55-60)