• No results found

Beeldonderzoek: visuele middelen, landschap en landschapsbeeld

In document VU Research Portal (pagina 86-89)

De inzet van visuele middelen in de landschapsanalyse had in de late jaren zestig en de jaren zeventig tot doel recht te doen aan de ruimtelijk-visuele aspecten van het landschap en aan de visuele manier van ‘denken’ en communiceren in de landschapsarchitectuur. Beeld werd gebruikt als registratie- en communicatiemiddel, in de betekenis van afbeelding, van mentale visualisatie van ideeën (verbeel-ding) of van ruimtelijke waarneming.

Het gebruik van afbeeldingen was voor de communicatie van landschapsarchitecten primair. Zij leg-den hun ideeën en observaties erin vast voor zichzelf en om ze over te dragen aan derleg-den. Dat ge-beurde voornamelijk met tekeningen foto’s en maquettes. Voor rapporten, artikelen en boeken werd ook gebruik gemaakt van illustraties van anderen, zoals kaarten of foto’s van professionele fotogra-fen als Willem Diepraam, Jan van de Kam en Ger van der Vlugt. Vanaf het eind van de jaren zestig werden de eigen tekeningen van het landschap geleidelijk vervangen door foto’s. De heruitgave van Bijhouwers Het Nederlandse landschap (1977) is daar een voorbeeld van.545

Voor de landschapsanalyse deden landschapsarchitecten zelf ‘beeldonderzoek’. Dergelijke studies zijn te vinden in rapporten van landschapsarchitecten voor onderzoeksinstituten, voor verschillende overheden, cultuurmaatschappijen en particuliere bureaus. Eenzelfde vorm van visuele verslagleg-ging en communicatie was gebruikelijk in publicaties. Zo liet Hubert de Boer zijn artikelen dikwijls vergezeld gaan van zelfgemaakte foto’s, als een betoog in beeld, analoog aan zijn tekst.546 [Afb 2.17] Ondanks het belang dat aan visualisatie werd gehecht was er geen kritische, laat staan systematische aandacht voor. Aandacht was er wel voor visuele waarnemings- en analysemethoden, maar reflectie op visualisatiemethoden ontbrak.547 Wellicht komt het gebrek aan onderzoek naar beeldgebruik in de landschapsarchitectuur voort uit de vanzelfsprekendheid ervan en uit de voorrang die toepassing van afbeeldingen kreeg boven beschouwing.

88

Een van de weinigen die zich boog over de kwestie van visuele en verbale communicatie was Johan Meeus. In zijn afstudeerscriptie voor de opleiding landschapsarchitectuur in Wageningen vroeg hij zich in 1977 af hoe ontwerpers hun observaties en gedachten konden vastleggen en overdragen: ‘Wat is er eigen aan het waarnemen als ontwerper? Of, anders geformuleerd, waaraan moet het begrippenapparaat van de ontwerper voldoen? Allereerst zouden we kunnen stellen dat de taal van de ontwerper erg “open” moet zijn om er de werkelijkheid op meerdere wijzen mee te kunnen be-schrijven.’ Meeus ging te rade bij de fenomenologie, maar concludeerde dat het onmogelijk zou zijn om een sluitende theorie te formuleren. De dynamiek van het landschap, de variatie in waarnemin-gen ervan en de gebrekkige mogelijkheden om die te verwoorden maakten het een onhaalbare opgave. Toch vond hij dat er een ‘ontwerperstaal’ moest zijn ‘om datgene wat men bedoelt over te kunnen dragen. Lukt dat niet […] dan komt isolement’.548

De verklaring die de Amerikaanse landschapsarchitecte Ann Spirn in 1998 gaf kan bruikbaar zijn om een licht te werpen op de relatie tussen waarneming, tekst en beeld. Met haar boek The language of

landscape wilde zij inzicht geven in de visuele manier van denken en de werkwijze van

landschaps-architecten en hun relatie met taal: ‘The language of landscape is the principal language in which I think and act; [...] Writing, for me, requires a translation of images and experiences into words and phrases, then a converting of weblike (landscapelike) writing into prose in which sentences follow sentences, constructing a line of reasoning that others can follow. Personally, I find digital web-authoring, with its linked, embedded structure and display of colour images a more natural medium of expression than any other. My lectures are always composed of two parallel essays: one spoken, one seen, with the visual essay structuring the verbal.’549

Afgezien van de vraag of de metafoor ‘taal van het landschap’ wel zo gelukkig gekozen is voor een visuele vorm van denken en communiceren, toont het aan dat Spirn verbale communicatie als secun-dair beschouwt. Toch was er volgens Meeus een vocabulaire nodig om grip te krijgen op de visuele aspecten van het landschap en een relatie te leggen met beschikbare beeldende middelen. Om uit-drukking te geven aan de gewenste ordening, die flexibel en dynamisch moest zijn en ook houvast moest bieden, werden in de landschapsarchitectuur termen gebruikt die afkomstig waren uit de (waarnemings)psychologie en de ecologie. De combinatie leek te voorzien in begrippen om een kop-peling te maken tussen het waargenomen, verbeelde, afgebeelde en werkelijke landschap. ‘Land-schapsbeeld’, ‘ruimtebeeld’, ‘beeldstructuur’, ‘patroon’, ‘beelddrager’ en ‘betekenisruimte’ waren de meest voorkomende termen.550

Meeus signaleerde in zijn afstudeerscriptie de risico’s die het toepas-sen van deze begrippen uit andere disciplines kende. ‘Ruimte’ en ‘betekenisruimte’ werden als syno-niemen gebruikt. De opbouw en orde van het landschap als fysische ruimte werden gelijk gesteld aan de interpretatie ervan. Volgens hem impliceerde de vereenzelviging van het concrete landschap en het geconstrueerde en geabstraheerde beeld ervan dat het werkelijke landschap als beeld opgevat kon worden en te manipuleren zou zijn met behulp van foto’s en, vooral, kaarten. Hij betoogde dat deze gelijkstelling van een dikwijls hiërarchische en mentale orde aan de ruimtelijke, andere moge-lijkheden tot ordening uitsloot.551 Niet alleen leidde dat de aandacht af van fysische ruimtelijke kwali-teiten en de landschappelijke dynamiek, het wekte ook de suggestie dat het landschap niet alleen werd opgevat als samenhangend geheel, maar dat het dat daadwerkelijk wás en dat het als zodanig gestuurd kon worden.552

Door landschap en landschapsbeeld gelijk te stellen werd de vraag opgeworpen wie dat beeld creëer-de en of het een meer dan persoonlijke geldigheid kon hebben. Dit laatste was een voorwaarcreëer-de om

89

de landschapsarchitectonische ambitie van het tot stand brengen van een eigentijds en herkenbaar landschap te kunnen realiseren. Hoewel een theoretisch kader en gemeenschappelijke definities voor de gebruikte begrippen ontbraken deden landschapsarchitecten pogingen om te achterhalen wat de landschapsbeelden van ,vooral, gebruikers waren, opdat ze die konden verwerken.553 Dat gebeurde aan de hand van gesprekken en vragenlijsten, zoals in het Early Warning System gedaan werd. Maar ook door eigen onderzoek van landschapsarchitecten, die het ‘totale’ en ‘alledaagse’ landschap observeerden, tekenden en fotografeerden. Het uiteindelijke doel was de verscheidenheid in verschijningsvormen en betekenissen in de ‘waarneming van alle dag’ bloot te leggen. De resulta-ten werden vastgelegd in rapporresulta-ten en artikelen, maar ook een resulta-tentoonstelling als Groeresulta-ten uit

Nie-mandsland (1975) geeft blijkt van deze zoektocht.554

Om werkelijk recht te kunnen doen aan diversiteit zouden zoveel mogelijk verschillende landschap-pen en landschapsbeelden geanalyseerd moeten worden, zoals beelden van ontwerpers, gebruikers, opdrachtgevers en beleidsmakers, van plattelanders en stedelingen.555 Dit bleek een lastige opgave, vanwege de onopgeloste problemen in de landschapsanalyse: het ontbreken van adequate land-schapsarchitectonische theorieën en methoden en de gebrekkige afstemming tussen wetenschap en creativiteit, tussen cognitie en zintuiglijke waarneming.556

Daarom grepen veel landschapsarchitecten terug op de traditionele, meer intuïtieve analyse. Waarneming ter plaatse was het middel om orde-ning te brengen in de vergaarde kennis en die te verbinden met de specifieke tijd, locatie en gebrui-kers in een project. Een landschapsarchitect kon zo cognitieve gegevens combineren met de eigen waarneming, ervaring en beleving en die van anderen en met de kwaliteit, gelaagdheid en schaal van het landschap in kwestie. Er bestond de mogelijkheid om hier een theoretisch kader aan te geven door een beroep te doen op de fenomenologie. In tegenstelling tot veel andere analysemethoden konden hiermee dynamiek en contextualiteit of dubbelzinnigheid wel vastgesteld worden. Maar fenomenologie werd in de jaren zeventig ‘weinig in onderzoeksprojecten gehanteerd’ concludeerden in 1983 de leden van de Vakgroep Landschapsarchitectuur van de Hoofdafdeling Landschapsbouw van het Rijksinstituut voor Onderzoek in de Bos- en Landschapsbouw ‘De Dorschkamp’ in Wage-ningen.557

Ook al was het landschapsonderzoek door eigen waarneming niet theoretisch ingebed of weten-schappelijk onderbouwd, het voldeed ook na 1980 nog aan de behoefte om inzicht te krijgen in de ruimtelijke samenhang in en identiteit van een landschap. Na fotosessies in ‘het veld’ voor zijn boek

De angst voor het nieuwe landschap (1982) met fotograaf Ger van der Vlugt constateerde

schapsarchitect Han Lörzing dat het veldwerk hem ‘opnieuw [leerde], dat er weliswaar over land-schappen veel getheoretiseerd kan worden, maar dat er toch niets gaat boven het ter plaatse gaan kijken.’558 Alleen observatie in situ kon volgens hem recht doen aan de persoonlijke passie van de landschapsarchitect, het creatieve aspect van de landschapsarchitectuur en de essentie van het land-schap als functionele, visuele, beleefde en dynamische ruimte. Daar leek geen dataverzameling, we-tenschappelijke beschrijving of visuele reconstructie tegen op te kunnen.

Voor landschapsarchitect Hans Warnau betekende persoonlijk waarnemen in 1988 ervaren, zien en doorzien: ‘Het kijken wordt tot begrijpen […] als wij nagaan hoe een landschapsvormend proces in elkaar zit. Zo kan een ecologische, technische en/of sociologische samenhang zich afspiegelen in een dichtgegroeide sloot, een verzakte stoep en een bruynzeeldeur in een 19de eeuwse gevel.’

90

‘En als je dus voor het eerst in een gebied komt […], stap dan af en toe van je fiets, ga zitten en be-denk wat een toevoeging of een weglating, kortom een verandering, in de zin van de opgave, daar zou kunnen betekenen. Reflecteer daar, op wat je weet en ziet, voelt en vermoedt.’ […] ‘Zoek niet naar de waarheid over een plek maar naar jouw waarheid op dat ene ogenblik dat je er zit. Ga er eens naar terug om ’s morgens vroeg er de zon te zien opkomen en de ochtendnevel te zien optrek-ken. Maar vergeet niet de stank van de varkensmest, de platgetrapte humuslaag onder bomen, de schrik door een geluid op een onverwacht moment, het feit dat je nat bent geworden.’559

In document VU Research Portal (pagina 86-89)