• No results found

Bedien, ww., Bediet,

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 145-154)

zn.Vaet mijn bedien, vaet tbediet, vaet dit, mijn bediet, de bedieten, zie bij Vaten.

Bedijcken,

ww. Zie WNT i.v.Bedijken.

1) In zijn macht krijgen, beheersen. ‖L.: Peynst: conste te leeren E.: En es gheen schandeL.: En qwalicken esse by ons bedijct, Gentse Sp. 181 [1539].

2) Winnen, verwerven. ‖ Opdat wy moghen onse salicheyt bedijcken.Hs. TMB, B, fol. 118v[eind 16e e.?].

3) Bevestigen, getuigen, verklaren. ‖ Dit blyft vast dat hy, nae Schrifts bedycken, werdich is... die geschoncken genade,Bruyne 3, 186 [1559]; Soo hoor ick wel na des waerheyts bedijcken Dat alsulcke kennisse der consten weerdich Wel

tprincipaelste stuck... is,Antw. Sp. T iiij [1561].

4) Klaarspelen. ‖ Ick helsche nijdicheyt vol diversche practijcken Salt wel anders bedijcken // dit wil ick wel sweeren,Deenv. Mensch 723 [2e h. 16e e.].

5) Gevoelen, lijden? ‖ Int harte ick bedijck // pijn,Hs. TMB, B, fol. 128v[eind 16e e.?] (Hic? Indien ingressief, dan sub bet. 2).

Bedijdinghe,

Het gedijen. ‖ Daer therte int herte mijns liefs voordachtich sy Gheert te zijne met troostigher bedijdinghe (versta: met bedijdinghe van troost),Sp. d. M. 4209 [beg. 16e e.].

Bedouwen (I),

ww. Bijvorm vanbedien, bedijen?

Worden. ‖ De natuer en mach niet iongher bedouwen,Camp v.d. Doot 987 [1493] (het frans luidt: ‘Nature ne peut raverdir’).

OPM. Mogelijk behoort hiertoe ookEVERAERT62 [1511]: ‘Bedauwen (= ontstaan, opdagen?) zaen / zal troost thuwer baten’, ofschoon hier wel eerder gedacht zal moeten worden aan de fig. toepassing vanbedauwen, besproeien; het object is dan niet uitgedrukt.

37

Bedouwen (II),

ww. Vandouwen, duwen (met het rhet. prefix be-)?

Verdrukken, kwellen? Of bedriegen? ‖ Ghij schijn van recht socht altijt u eygen baet... Ghy cont het volck wel bedouwen,Hs. TMB, A, fol. 37v[eind 16e e.]

OPM. Indienbedouwen = bedauwen, treffen bedoeld is (WNT i.v. Bedauwen, bet. 6), ontbreekt de zaak, waarmee het volk ‘bedauwd’ wordt.

Bedouwen (III),

ww. Zie MNW en WNT i.v.Bedauwen?

Hem bedouwen met, zich bedruipen van, in zijn onderhoud voorzien met? ‖ Muecht ghy u aen dit spinnen wel bedouwen,Hs. TMB, G, fol. 37 [eind 16e e?].

Bedouwenisse,

zn. Vanbedouwen, bedauwen.

Besproeiing, bevochtiging. ‖ Dese verrysen mede als neije gheboren ende sullen hier nae by gracien versmoren int bat syn heylichs bloits bedouwenisse,St 1, 261 [vóór 1524].

Bedragen,

ww. Vandragen (met het rhet. - inz. doorLAWETgeliefde - prefixbe-). Dragen. ‖ Niet achtende wye bedrouch tpyn,Judich 1658 [1577].

Bedralen,

ww. Vandralen, spotten; plagen, tergen.

Voor de gek houden, beetnemen. ‖A.: Waer zijn die gheuanghenen? E.: Noyt soo bedraelt. De gheuanghen daer ghy ons hebt ghestiert, Hoe wel si waren ghesloten ghepaelt, Sy zijn van daer, wat batet ghetiert,Dwerck d. Apost. 1280 [1e h. 16e e.].

Bedregen,

ww. Vandregen, dreigen (met het rhet. prefix be-)?

Dreigen? ‖ Lust en begeerte mijn hart nv verfrayt en van alles payt / oick hoet mach bedregen,Red. en Nat. 593 [2e h. 16e e.].

Bedreten,

bn. Volt. deelw. vanbedrijten.

Goed vet? ‖ Dats boter kese / hij es seck bedreten,Berv. Br. 153 [ca 1520?].

Bedriechte,

zn. Vanbedriegen.

Bedrog; (gemene) streek. ‖ Wat! soudi biden viant verkeeren!... Ende dan noch voort, doer dijn bedriechten (= ‘listen en lagen’) So menighen [doen] dlijf verliesen! Mar.v.N. 1054 [ca 1500]; Wilt ghy scuwen svyants bedriechte ziet De biechte en mach niet zyn ghespleten,EVERAERT322 [ca 1530?].

-Sonder bedriechte, oprecht. ‖EVERAERT31 [1509], 48 [1512], 321 [ca 1530?].

Bedriegich,

bn. Vanbedriegen.

Geneigd te bedriegen (vg.PLANT.: B e d r i e c h a c h t i c h / b e d r i e g i c h . Fraudulent, trompant. Captiosus, dolosus, fraudulentus, subdolus). ‖ Om dat ghy zoo quaet zijt / pervers ende spytich Samblantich / bedriegich, enz.,CAST.,Bal. P iijv(achterC. v. R., ed. R'dam 1616) [1521].

Bedrifte,

zn. Zie MNW i.v.Bedrift? Of van bedriften, inblazen, inspireren (zie WNT i.v. Bedriften (I)?

Bedrijf, toedoen? Of inblazing, ophitsing? ‖ Boecius mids der niders bedrifte Ghesent wten volke der romeynen... Wort berooft van sinen demeynen,Drie bl. danssen 46 [1482].

Bedrijf,

zn. Zie MNW en WNT i.v.

Dienst (consecutief aspect van ‘heerschappij’?). ‖ Jc zalhu altyts / tot uwen bedryfue zyn Jn rade / jn dade / dus weist ghesticht doch,EVERAERT40 [1512].

Bedrijven,

ww. Zie MNW i.v.Bedriven, WNT i.v. Bedrijven.

Opvoeren, vertonen (t.w. van een spel.) ‖ Om vastelavonts vreucht te helpen vermeeren, Sullen wij een boertige cluijt bedrijven,Lijsgen en Lichthart, prol. 4 [2e h. 16e e.] (Zie ookLijs en Jan Sul, prol. 4 [eind 16e e.?]).

Bedroomen,

ww. Zie WNT i.v.

Verlangen, begeren. ‖ Wies zij (t.w. goede dichters) bedroomen oft iet begheerden Zij durrent bestaen staut op elcke huere,CAST.,C. v. R. 23 [1548].

Bedroopen,

ww. Zie MNW i.v.Bedropen, WNT i.v. Bedroopen.

A. BEDR. Bevredigen, voldoen. ‖ Sonder montcost can ick haer niet bedroopen, Minnevaer 90 [1583].

B. WEDERK.Hem met enen bedroopen, het met iemand (moeten) stellen, tevreden (moeten) zijn met iemand. ‖ Daarom zuldij u met mijn nu bedro[o]pen.Roerende v. Meest Al 530 [ca 1564?].

Beduwe,

zn. Bijvorm vanbedie, bediet, beduid.?

Mening, opvatting. ‖ De eerde es myn moedere... alzoo wel... als zou es de uwe naer mynen beduwe,Taruwegraen 935 [1581].

Bedwancheyt,

zn. Vanbedwanc.

Dwang, macht, heerschappij. ‖ Tot mij comende uut svleesch bedwancheyt, Werdt ic gheware mijn onmechtich verstant,CRUL,Ps. 77, 106 [2e kw. 16e e.].

Bedwancxsele,

zn. Vanbedwanghen.

Benauwenis, verdrukking. ‖ De boose werelt... die... gods kercke hout in bedwancxsele daghelicxs de zelve

brin-38

ghende jnt verdrucken,Taruwegraen 573 [1581].

Bedwanghelick,

bn. Vanbedwanghen.

Dwingend. ‖ Wellust des vleeschs // dwelck es verganghelick ter zonde bedwanghelick,Reyne M. 61 [ca 1575?].

Bedwanghen,

ww. Bijvorm vanbedwinghen met praet. vocaal (vg. o.a. Dachten).

Benauwen, kwellen. ‖ Dyn sdroufheyts bedwanghen o, lieve vrindt... die zallick u sercoesen,H. Sacr. 14 [1571]; Wee wee dynder ganghen ende wreede bedwanghen / o ghy crockezaet verwaten die ghy het taruwegraen / zyt doende,Taruwegraen 1034 [1581].

Beeldelijck,

bn. Zie MNW i.v.Beeldelic, WNT i.v. Beeldelijk.

Aanschouwelijk. ‖ Gij brengt het woort vanden vader int licht doort beeldelijck gesicht,Hs. TMB, B, fol. 62 [2e h. 16e e.?].

Beelder,

zn. Zie MNW i.v.

1) Formeerder, schepper. ‖ O Beelde (l.Beelder?). der hemelen ende der elementen,Mar. v. N. 822, var. [ca 1500] (de plaats is wel corrupt, men leze met de twee andere redd.beleeder).

2) Beeldhouwer. ‖ So ghelijcke noyt schildere of beeldere en versierde,Smenschen gheest 212 [ca 1560?].

Been,

zn. Zie MNW i.v., WNT i.v.Been (I).

Een been cnaghen, nadenken over iets, iets ter harte nemen. ‖ Elck knage dit been: Dolen papen en muncken met grooten sommen, Die sonder sonde is, werp den eersten steen,A.BIJNS37 [1528].

OPM. Ook inAntw. Lb. 38 [vóór 1544].

Ten beene cnaghen, zeer ter harte gaan, diepe indruk maken. ‖ Hun ionst knaecht my ten beene,Trudo 3010 [ca 1550].

Iemants been knagen, zich op ongepaste wijze met iemands zaken bemoeien? ‖ Niet dat ick als Zoilus te knagen iemants been plege Maer dat ick hemlien geven zou als volc verwaten, Haerlieder predicaten,CAST.,Bal. 23 [1521].

Been hebben (c. gen.), vast-, beet-, in zijn macht hebben? (Vg. dat beenkijn metten merghe hebben, veel invloed hebben, MNW i.v. Been, sub bet. 1). ‖ Hy was my te root om te verhabelen sonder dien had icks redelyck been,Smenschen gheest 556 [ca 1560?].

Den buyck vol benen hebben, krijghen, zwanger zijn, worden. ‖ H.d.Am. I, 6 (m. 16e eeuw];Antw. Sp. m iiij, iiijv[1561].

Te bene trecken, zich aantrekken, ter harte nemen. ‖A.BIJNS,N.Ref. 68, c, 7 [1e kw. 16e e.];Drie Sotten 294 [1e kw. 16e e.]; Pir. en Th. 314 [1e kw. 16e e.?]; St 2, 206 [vóór 1524];A.BIJNS248 [ca 1540], 128 [1548];CAST.,C. v. R. 238 [1548]; Bekeeringe Pauli 777 [ca 1550?]; Antw. Sp. I ij, Nn iij, x 1v[1561];Verl. Z. I, 445 [1583];Zeven Sp. Bermh. H vj [1591].

Beenen,

ww. Zie bijWijt.

Beeninghe,

zn. Vanbeenen, spotten, schimpen (MNW i.v. Benen, 2e art., WNT i.v. Beenen (III). Spot, schimp. ‖ Laet of zulcke beeninghe,Judich 409 [1577].

Beerdt,

bn. Vanerd(t), aard?

Geaard? ‖ Hy es emmers altyt beerdt // nes ic gheloove dat hy daghelicxs tallen plasschen // valt,Judich 1629 [1577].

Beerven,

ww. Zie WNT i.v.

Ten deel vallen; overvallen? ‖ Wie zoude versieren Helser bestieren, dan mijn komt beërven?Meest Al 43 [1559].

Beeu,

bn. Oorspr.?

Aangenaam, prettig? ‖ Dan hoor ick: salaetlie, salaetlie, wat dats wat beeus, Want tghelyct my wel duer vele verseeus,Leuv. Bijdr. 4, 355 [beg. 16e e.]; Waer den Christus oick (die ons nu meest is teghen) Soo diep begrauen / datter af werdt ghesweghen / Wy (t.w. de twee zinnekens) soudent beeu ghenoech hebben sonder smerten,Haagsp. f ij [1561].

Befaemt,

bn. Zie MNW i.v., WNT i.v.Befaamd.

Eigenlijk ‘de faam bezittend van’, vervolgens verzwakt tot ‘bekend (als)’ en tenslotte geheel verbleekt, zodat het - afgezien van de accentuering en intensivering van het voorafgaande praedicaat - zonder schade kan worden weggedacht. ‖ Den loffelijcken Peys zeer weerdich befaemt / Gheeft voorspoet,Haagsp. h iijv[1561]; Daerom seyde Xenophon seer notabele / Dat hem geen dinck en docht soo Coninclijck befaemt Als Landwinninghe,ald. k i; (Veel menschen hebben) ganschelijck veracht / dit oirboirlijck werck ient Seer eerlijcken befaemt,ald. n iv;G.: Dan nu neem ick oorlof.J.: Blijft vredelijck befaemt, Rott. Sp. E vj [1561].

Befamen,

ww. Zie MNW en WNT i.v.

1) Beschuldigen. ‖ Ic en wil niemant besondert befamen Oft bringhen in blamen, A.BIJNS31 [1528].

-39

f a e m e n .Diffamare, infamiae nota aspergere). ‖ Alle vrouwen met uwer oneeren befaemdi,Doesb. 154 [vóór 1528]; Niemant en mach doen den anderen befamen, Bruyne 2, 24 [2e h. 16e e.] (hic? of onz.: in opspraak komen? Of sub 1):

beschuldigen?); Die zijn Landt qualijck boude werdt daer verschoouen / Befaemt met dalder verwijtelijcxste schande,Haagsp. i iiij [1561].

3) Kwaad spreken van, belasteren. ‖ Es dat den sot ghemaeckt / dat ghy elcken blaemt Siet wij (l.wie) ghy befaemt / ghy ontwetent cockijn, Drie Sotten 34 [1e kw. 16e e.]; In dy (t.w. Maria) en is gheen vilonije dies ick bescreije / die v aldus befamen, St 1, 153 [vóór 1524]; Waer is hij nu die maryam befaempt en haer de erffzonde smette aenstrijt,Menswerdinge Christi 1076, in Hs, TMB, B, fol. 30v[m. 16e e.?].

Befoeyen,

ww. Vanfoei of foeien.

Uitjouwen? ‖B.: Merct hoe u tvolck misprijsen sal V.: Beschreeuwen B.: Befoeyen V.: Met vingheren wijsen sal, Sp. d. M. 5890 [beg. 16e e.].

Begheerrynghe,

zn. ZieBegheringh(e).

Begheertsele,

zn. Vanbegheren.

Begerenswaardig iets; in de aanh. erenaam voor Maria. ‖ Blijtst Begheertsele / Belemmertheyt Brekende,DE ROOVERE189 [3e kw. 15e e.].

Begheeuwen,

ww. Vangheeuwen.

Bespotten, beschimpen? ‖ Al hebt ghy my begheeut // Ghy wort eer moorghen van my bescreeut,EVERAERT79 [1526]; Al wortse begheeut / zou eist wel weert, ald. 177 [1527].

Beghele,

zn. Bijvorm vanbeugel.

Beugel (vg.DE BO: B e g e l ... ‘houten ring of goreel uit drie stokken bestaande, rond den hals van hoenderen en zwijnen, om ze te beletten door de hagen te kruipen’). ‖ Sijt ons hoede // voor tverstooren // der helscher pijne Den beghele tsghespelcx,DE ROOVERE204 [3e kw. 15e e.] (tot Maria).

Beghent,

bn. Vanghent (voeg, fr. jointe, zie MNW i.v.).

Verbonden. ‖ De figuere Ons beilden. ontfanct gods beilde puere In dy (t.w. het H. Sacrament). als een met hem beghent,DE ROOVERE146, var. [3e kw. 15e e.].

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 145-154)