• No results found

Banen, baenen,

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 129-135)

ww. Zie MNW i.v. 2e art., WNT i.v.Banen (I).

Heengaan, weggaan. ‖ Ick gae met mijnen lieve hier banen,Sp. d. M. 5249 [beg. 16e e.]; Alst goet weer is zal hy gaen banen,GHISTELE,Virg. Aen. fol. 136a [1556]; Hy soude v eenen drinckpenninck schincken Maer daer en schuylt gheen duymcruyt / dus gaet banen // nv,Antw. Sp. Xx iv[1561]; Jae, Bruer Willeken, ick wil gaen baenen En hangen die cappe op den tuyn,Br. Willeken 37 [1565?] (vg. ook ald. 40, 43).

Bangachtich,

bw. Vanbang.

Bevreesd, bang. ‖ So en sach ick mijn daghen / noyt vreemder cueren Van sulck auontueren // wort ick self bangachtich,Antw. Sp. E iijv[1561].

Banghenesse,

zn. Vanbangen.

Benauwdheid, angst. ‖ Sy heeft den sleutel om den gheest uyt banghenesse Te hulpen,HOUWAERT,Gen. Loop 168 [ca 1590].

Baptiseerder,

zn. Vanbaptiseren.

Doper. ‖ Onse Baptiseerders van grooter ghewelt Sy zijn die den seghele van Christo draghen,DE ROOVERE126 [3e kw. 15e e.].

Baptizeren,

ww. Ontleend aan ofr., fr.baptiser.

Dopen (vg.KIL. 835: B a p t i s e r e n .Nominare, nomen imponere. q.d. baptizare). ‖ Ick bidde u, dat ghy doch wilt baptizeren Eenen ionghen soone, die my God heeft gheiont.Trudo 128 [ca 1550] (Zie ook ald. 287, 2784).

Barbieren,

ww. Zie WNT i.v.

Onder handen nemen, toetakelen. ‖ Men salse barbieren, connen pylieren, Met ruden hantieren,Dwerck d. Apost. 1108 [1e h. 16e e.]; Als hy gaet timmeren nae

syn manieren Soo sullen wy hem soo aerdich barbieren Om den dwalenden syn werck te begeckken,Huis v. Idelh. 309 [m. 16e e.].

Bardeersel,

zn. Vanbarderen.

Paardenharnas. ‖ Der peerden ghesmyde ende bardeersel verstroyden sy, VAERNEWIJCK,Hist. v. Belg. 48a [1566].

Bardieren,

ww. Zie MNW i.v.Barderen, WNT i.v. Bardeeren.

Toetakelen. ‖ Dat wijf was heel vreemt gemaniert, Daerom hebbicse so rustich ghebardiert, hubs en fijn, Maer hoe welcom salse haer man sijn, By Gans knijn! als hy se dus siet bedreten!Kackadoris in Kluchtsp. I, 59 [eind 16e e.].

OPM. Ook bijR.VISSCHER,Brabb. 47.

Barmhertelick,

bw. Vanbarmen en hert + (e)lick?

Barmhartig. ‖ Matheus / Zachseus(!) / myts oock den pubblicaen Barmhertelick heeft hyse in gratien ontfaen,Verl. Z. I, 381 [1583].

Baroogen,

ww. ZieBerooghen.

Bas,

zn. Zie WNT i.v.Bas (III).

Den bas hebben, eig. de laagste stem hebben, in de aanh. fig. voor het minst te vertellen, in te brengen hebben. ‖ Ou ghij spetaelguijt gij en hebt maer den bas, Berv. Br. 280 [ca 1520?].

Basannijt,

zn. VanBasan.

Inwoner van Basan; wellusteling? ‖ De wederspannicheit hardt van besnydene der amoroesscher (toespeling opAmorieten?) ende basannijten... verrijst daghelycx, Smenschen gheest 766 [ca 1560?].

Batement,

zn. ZieEsbatement.

Bats,

tw. Bijvorm vanbat, zie WNT i.v. Bat (III).

Uiting van bevestiging of verzekering. ‖F.: Wilt hy oock noch zoo haestelijck scheyen?I.: Bats hy en wilt toeven, blijven, noch verbeyen, H.d.Am. E 4 (m. 16e e.].

Battatie,

zn. Vanbatteren.

Tegenwerping? ‖ Maar hoort my toch een woort // sonder battatie / Is dit Natuerlijcke inclinatie?Antw. Sp. f 1v[1561].

Batteren,

ww. Gevormd naar ofr., fr.battre?

Betwisten, wraken? (vg.DE BOi.v.:batteren (tegen) ‘kijven en schelden’? Het accent ligt hier echter op de eerste lettergreep). ‖ Thout meest scriftuere, som scrivent clerke Met sconen redenen geapprobeert. Maer waermen tkersten gelove bi sterke. Hi es onwijs, diet lichte batteert Soe verre alst redene consenteert,Sev. Bl. prol. 44 [ca 1450].

Batteringhe,

zn. Vanbatteren.

Twist, gekijf, gekrakeel? ‖ Dus schout batteringhe / swaer van moleeste,Haagsp. a ij [1561].

Batting,

zn. Vanbatten, een soort werpspel (MNW i.v. Batten, 1e art.)?

(Hoogste of gelukkige) worp bij het ‘batten’? ‖ Dats batting en troef voor de hand gewonnen,Sotslach 200 [1550] (vg.HARREB. II, 345: ‘Het is al troef voor de de hand’).

Baudegaerde,

32

Hem ten Vlaemscen waude paerde / als moe en mat,CAST.,Bal. A 2 [1521]; Eenen boom crom ende hooghe, byder Gods gratie, Beschaud (= beschaduwd) van dezen zoeten borre de baudegaerde,CAST.,C. v. R. 2 [1548].

Beblixemt,

bn. Vanblixem, vg. WNT i.v. Bebliksemen,

Stralend als de bliksem. ‖ Men zagh 't allen kanten beblixemde pijcken, Al omme beefden zeer d'eerderijcken,CAST.,Bal. A 5 [1521].

Bebloomen,

ww. Zie WNT i.v.Bebloemen.

Doen voorkomen. ‖ Al ist dat sijt met schijn en schoon woorden bebloomen, dat se Godt kennen, haer leven est messaeckende,Brouwersg. 100 [ca 1560].

OPM. De bet. ‘verbloemen’ (bijDE HARDUYN,Uitgel. Dichtst. 30, in WNT i.v. bet. 2) zou in de aanh. van toepassing kunnen zijn, indiendat se Godt kennen niet begrepen wordt als object bijbebloomen maar bij est messaeckende.

Bebrieven,

ww. Zie MNW en WNT i.v.

Mededelen, bekend maken.‖CAST.,Bal. A 3v[1521];CAST.,Lied. 54 [ca 1530]; CAST.,C. v. R. 50 [1548];VAERNEWIJCK,Vl. Audtvr. 28 [1562]; Wercken d. Barmh. inHs. TMB, C, fol. 26 [1596]; Bloem-hof v.d. Nederl. Ieught 52a [1610].

Bec,

zn.Op den- rijden, zie bij Rijden.

Bec-,

zie ookBek-.

Becansen,

ww. Zie WNT i.v.Bekansen.

(Trachten te) verwerven (vg.DE BOi.v.Bekansen: ‘Beleggen, aanleggen, de moeite doen en de middels gebruiken die er noodig zijn om de kans te winnen’). ‖ Daer de bruloft is soe dier becanst (dier becanst versta: armzalig) dat mer om

tscrapen vanden rooster danst,St 1, 129 [vóór 1524]; Luttel vreuchden soudick daer deur becanssen,Haagsp. e iij [1561]; Dus wilt vreucht becanssen, ald. o ij.

Becanst,

bn. Vanbecansen.

Qualijck becanst, ongelukkig (in het spel)? ‖ Passediex diet altemael wagen, Nimmermeer ghelijcken, qualijck becanst En gheenen troef,Leenhof 214 [na 1531].

Becken,

ww. Zie MNW i.v., WNT i.v.Bekken (II).

1) Trekkebekken. ‖ Zu (Venus) vertierd gheerne, ghelijc een duue die beckt,CAST., C. v. R. 203 [1548]; Hinnen zonder hane, die amoureusheid halen Met beckene, ald. 211.

2) Smaken (van spijzen). ‖ Hy es heel luy en lecker van stroten, Want wat ick hem gheve, van egheens hem en beckt,Trudo 1852 [ca 1550].

3) Aanstaan, bevallen. ‖B.: Soo wilt u dan spoen L.: En hem daertoe (t.w. tot moord) verwecken.B.: Ja, dat sou my becken. Trudo 2015 [ca 1550].

Beclas(se),

zn. Vanbeclassen?

Gebruik, beschikking? ‖ Al haddy der Nymphen dienst tsijnen beclasse Sijns leuensvreucht moet in drucke versmeuren,Antw. Sp. Kk iiij [1561].

Beclassen,

ww. Zie WNT i.v.Beklassen.

1) Bezoedelen, besmetten (in oneig. zin). ‖St 2, 249, 253 [vóór 1524];A.BIJNS 404 [ca 1540];Trudo 652, 1507 [ca 1550];HOUWAERT,Mil. Clachte 113 [1577-'78], Vier Wterste 135 [1583], Gen. Loop 119 [ca 1590]; Wercken d. Barmh., in Hs. TMB, C, fol. 30v[1596].

2) Bederven. ‖B.: Bor! noyt meerder dangier. L.: Noyt meerderen last. B.: Dien wolf, dien ghier,L.: Heeft ons werck heel beclast, Trudo 312 [ca 1550].

3) Vermorsen, verknoeien (van tijd). ‖ Na den tijt in die contreye beclast,Camp v.d. Doot 765 [1493]; O iuecht / tijt / hoe hoe hebbick v beclast,V.D.DALE,Wre 734 [ca 1516].

4) Verwarren, vertroebelen (van de geest). ‖ Helas / mijn sinnen zijn soo beclast / Wat ick ordonnere / ten houdt gheen ste,Sp. d. M. 42 [beg. 16e e.]; Mijn sinnen beclast // ghi,ald. 2235 (zie ook ald. 4567, 5625).

5) Bezwaren; benauwen, kwellen. ‖Gentse Sp. 194 [1539]; H.d.Am. N 3v, O 5v [m. 16e e.];GHISTELE,Ant. 51 [1555], Virg. Aen. fol. 16a [1556], Ovid. Sendtbr. fol. 14a [1559];Antw. Sp. k iiij [1561]; Vers. Maelt. 205 [2e h. 16e e.].

Becleeden,

ww. Zie MNW i.v.Becleden, WNT i.v. Bekleeden.

Bedenken, verzinnen? In de aanh. isexscusacie becleeden wellicht een contaminatie vanwaerheit becleeden (= bemantelen, zie WNT i.v., bet. B, 4) en exscusacie versieren. ‖ Alsser hyement comt bij gheualle Die my gheerne zoude jn taveerne leeden Jc can ter stondt myn exscusacie becleeden. Jc bem sieck of elders dach gheleyt,EVERAERT137 [1528?]

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 129-135)