• No results found

Accordatie, acordatie,

zn. Vanaccorderen.

1) Eenstemmigheid, eensgezindheid. ‖ Aenroept Hem al tsamen, ghij Kersten natien, In accordatien,A.BIJNS,N. Ref. 28, e, 14 [1e kw. 16e e.]; God moet u behoeden voor blamatie, Die mochte verstooren ons accordatie,ald. 125, f. 10; Alle haer (t.w. van de kunst) beminders eersame Die haer gheven fauorisatie Houwen een lieflijcke accordatie,Antw. Sp. O iijv[1561]; Liefelijck is een groote speculatie Daer eerlijck met goeder

6

accordatie De broeders by malcanderen woonen,ald. Y iijv.

2) Animo, lust, ijver. ‖ Syn (t.w. Homerus') occupacie was met accordacie groot dinck bevaende,Charon 7 [1551]; Naerder salutatien // woort met acordatien // spoort / myne lieue beminde,Taruwegraen 795 [1581].

3) Aansporing, prikkeling, begeerte. ‖ Ionstighe accordatie zoect verblijen, Maer redene wilt vluchten,H. d. Am. C 4 [m. 16e e.]; Waer Accordatie leeft, Moet vereeninghe van twee complexien rijsen,ald. G 3 (hier wel niet = eenstemmigheid, want even tevoren heeft Phoebus gezegd, dat zij niet zijn ‘accorderende’, waarop Venus dan met de aanh. antwoordt); Zulck inspiratie noch accordatie Van liefden en kreech ick noyt tot Vrouwen, 't Herte is zoo vyerich 't heeft zulcken temtatie, Dat ick puer zinloos worde,ald. O 5v; Hy (t.w. Leander) is gheboren... Onder Venerem... Die hem ghestiert heeft tot d'accordatie Door Ghelijcke complectie tot Hero syn ghezellinne,ald. F f 2.

4) Aantrekkelijkheid (causatief aspect van bet. 3)). ‖ Van Limborch Margriete, van sermetten Kathelijne... (volgen nog een aantal vrouwen) en hebben gheen attent mijns liefs accordacie,Doesb. 126 [vóór 1528].

Accordeersele,

zn. Vanaccorderen.

Wat (vurig) verlangd, begeerd (bemind?) wordt? ‖ Ambrosius Accordeersele (erenaam van Maria),DE ROOVERE187 [3e kw. 15e e.].

Accordelyc,

bn. Vanaccoort.

Harmonisch; aangenaam, zoet klinkend? ‖ O vloeyende tale, / Rethorica bruyt, Wiens voys strect boven den nachtegale... Reyne, cuyssche, smale, / accordelyc gheluyt,Leuv. Bijdr. 4, 252 [beg. 16e e.].

Accorderen,

ww. Zie WNT,Suppl. i.v.

BEDR. - 1) Verzoenen. ‖ Godt is metten menschen gheaccordeert,A.BIJNS301 [ca. 1540].

2) Zeggen, noemen, mededelen (vg.KIL. 831 a c c o r d é r e n ...respondere). ‖ Ic wedde om een zesken, ghij en ziet dat draeijken niet; Eijst wit of zwart? Willet mij accorderen,Man en wijf 85 [eind 15e e.?].

3) Opwekken, aansporen, nopen. ‖ 'Therte accordeert my,... Op de verkorene en hooghe gheborene, Herte, memorie, en zin te stellene,H. d. Am. K 1v[m. 16e e.].

zn. Vanaccorderen.

1) Eensgezindheid, harmonie. ‖ Set my als eenen segel op u herte eerbaer; soo blyven wy in reynder accorderinge,Bruyne 1, 27 [2e h. 16e e.].

2) Verlangen, begeerte? ‖ Mocht ic ghebruycken myns sins accorderinge En vander werlt ontfaen conforteringhe soe mocht ic voortaen alle dinck vertijen,St 1, 132 [vóór 1524].

Accordigh,

bn. ZieAccoordich.

Accuseren,

ww. Ontleend aan ofr., fr.accuser.

Aanklagen, beschuldigen (vg.Ars Notariatus [1585]: A c c u s e r e n , beschuldigen, aantijgen; ook bijMEYER,Woordenschat I [1654]). ‖ Gentse Sp. 121, 313 [1539]; Prochiaen 133 [ca. 1540];A.BIJNS169 [1548];H. d. Am. P 5v, Aa 1v, Dd 5, Ee 1 [m. 16e e.];Rott. Sp. M iijv[1561];Bruyne 2, 178 [2e h. 16e e.]; Ontr. Rentm. 978 [1588?].

Achter,

vz. -Achter nat, zie bij Nat.

Achterbate,

zn. Uitachter en bate.

Nadeel. ‖ Als ghi wilt minnen mint al met mate En laet v liefde aldus niet volkinnen, Ic hebber bi geheleden (!) grote achterbate,Doesb. 149 [vóór 1528] (= Bruyne 2, 89).

Achtercloot,

zn. Uitachter en cloot.

In de aanh. obsceen gebruikt. ‖ Die moeder (t.w. van een jong, trouwlustig meisje) sprack... Dochterken, waert dat ghi soerchde bloot Voer den achter cloot, ghij solt wel anders spreken.Bierses 27 [2e h. 16e e.].

Achtercnaper,

zn. Vanachtercnapen? Of samenst. afl. uit achter en de stam van cnapen + er? Strooplikker? ‖ Waer blijven nu... dees nijgers dees stuijpers / dees achtercnapers, Hs. TMB, G. fol. 103v[2e h. 16e e.?].

Achtercrommen,

ww. Zie MNW i.v.

Aarzelen, talmen? ‖ Ic vare voorts inde zake / zonder achtercrommen,Judich 369 [1577]; Treckt ghy dan int noorde, Ick vlieghe naer tzuude / zonder achter crommen, Verl. Z. II, 488 [1583].

Achterdencken,

ww. Zie MNW, WNT enSuppl. i.v. Achterdenken.

- Als zn. Inkeer, berouw. ‖ Ic hebbe al vreese... Oft si int spel iet hoorde van deghe, Daer si berou oft achterdencken bi ghecreghe,Mar. v. N. 724 [ca 1500] (zie ock ald. 751, 809).

OPM. Heeft deze bet. zich ontwikkeld viaclein achterdencken, als personage o.a. inEVERAERT6 enSt 2, 254?

Achterhiel,

7

Samenst. en WNT,Suppl. i.v. Achter, Samenst.

1) Hiel. In de zegsw.:corte achterhielen hebben, zich gemakkelijk geven (van een vrouw). ‖ Ghij ionghe wellustighe vroukens wat hebdj al corte achter hiekens (l. achterhielkens) Laet dat sadeken sayen inde suete voorkens. St 2, 171 [vóór 1524]. (Vg.Doesb. 233: Ghi ionge lustighe abel vroukens Wat schaet al hebdi corte achterhielkens, enz.).

2) Achterste (vg. dez. bet. vanhiel in Smenschen gheest 577: ghy laecht veel liever thuys op u hielken en wond u broot). ‖ Ic valle op mijn achterhielen,Elckerlijc 317 [ca 1490?];J.: Wat toochtse hem nu? V.: Haer achter hielken, Sp. d. M. 3586 [beg. 16e e.], Het helpt my tot in mijn achter hiele / Dat hy te Middelburch wilt wesen, ald. 3828.

Achterloop,

zn. Uitachter en loop.

1) Buikloop? ‖ Ick ben te doer crancke van grooter couwen doen ick daer buijten sloop so heb ick gekregen den achterloop in mijnen buijck,Hs. TMB, G, fol. 71v [eind 16e e.?].

2) Cunnus? ‖ Princelijke mutsaert... Soudic v doen swadderen int achterloop benedicite wie mach dese loeghene lieghen,St 2, 196 [vóór 1524].

Achterlooper,

zn. Zie WNT enSuppl. i.v.

Navolger (vg. de bet.dienaar bijDE BOi.v.). ‖ Woeckeraers / Wisselaers ende vercoopers Sijn Gods discipelen ende achterloopers Sy doen alsoe Dapostelen daden,DE ROOVERE337 [3e kw. 15e e.].

Achtermont,

zn. Zie WNT,Suppl. i.v. Achter, Samenst.

Aars. ‖ Den achtermont douwet al te pletten,Leuv. Bijdr. 4, 358 [1e kw. 16e e.].

Achterqueerne,

zn. Zie MNW i.v.

Achterste. ‖ Ic heb al vreese, bi Lucifers achterqueerne,Mar. v. N. 722 [ca 1500].

Achterpeysen,

Wantrouwen? ‖ Veur niemandt durven wy ons veysen, Niemant en zal ons nu verkleenen: Paeys heeft beweert ons achter peysen,CAST.,Lied. C i [1526].

Achtersienich,

bn. Zie WNT,Suppl. i.v. Achter, Samenst.

‘Bedachtzaam’ (WNT,Suppl.). Of (in woordspeling met voorsienich) nalatig? ‖ Met swijghen men tverstant best crijcht Dus leerweerdich (woordspeling van eerweerdich?) achtersienich heere Ons voortstel laet verachteren nimmermeere, Antw. Sp. Aaa ij [1561].

Achterspoet,

zn. Uitachter en spoet.

Nadeel. ‖ O vrecke, die Lasarum doet den achterspoet; dermoede begint voer Godt te crayene, datmen aldus suypt der onnooselen bloet,Bruyne 2, 196 [2e h. 16e e.].

Achtersteken,

ww. Zie MNW i.v., WNT,Suppl. i.v. Achter, Samenst.

Hem achtersteken, zich weghouden. ‖ Noe om beclyf dede De raue vlieghen, om te wetene tclaere Of Gods gramscepe de ghesetenne waere. Maer zonder

wederkeer, zou huer achterstack,EVERAERT355 [1531].

Achterwaghen,

zn. Zie WNT i.v.

Het mannelijke genitale apparaat? ‖ Vwen achter waghen en dooch niet int lamoen Ghy en draecht niet meer den roden Caproen dus val ick ontfermhertich altenen, St 2, 169 [vóór 1524].

Achtich,

bn. Zie WNT,Suppl. i.v. Achtig.

1) Nauwlettend. ‖ Hi sal door dit bedrijf Vermoeden, dat zijn toecomende wijf Wat achtich is,GHISTELE,Ter. Andr. 24 [1555].

2) Aantrekkelijk, heerlijk. ‖ Aestelic Anhanct Assistencie Anders Afuallick Adem Achtichste,DE ROOVERE188 [3e kw. 15e e.]; Men vint vele aerden: vrolickaert stueraert... Ende den achtigen hoerenaert,Doesb. 247 [vóór 1528]; Haer wesen (t.w. van een ‘Venus paesberdeken’) was wat achtich So datse mie ontstack een vierich brant,ald. 253.

Achticheyt,

zn. Vanacht of achtich.

Achtigheyt slaen (c. gen.), acht slaan op, letten op, zich bekommeren om; in de aanh. beschermen? ‖ Moleert // my in ws rijcx deelachticheyt Achticheyt // mijns slaende voor de helsche polen,DE ROOVERE202 [3e kw. 15e e.].

Ackelen,

ww. Zie WNT i.v.Akelig en WNT, Suppl. i.v. Akkelen.

Vervelen, hinderen, tegenstaan, walgen (KIL. A c k e l e n . vetus j. s c h r o o m e n . Horrere). ‖ Den specht roept, wient mach ackelen: Wyf, wyf, waer dat hy is ontrent, Leuv. Bijdr. 4, 348 [beg. 16e e.].

Ackerdrol,

zn. Volksetymologische vervorming vanakkedrol, aketrol (‘Soort van bruinhaarde of zwartgrauwe aardrat, dik van kop en kort van steerte’,DE BOi.v.Akedrolle).

Scheldnaam voor een man. ‖ Ick seg liever dieff, ackerdrol, colffhout en hartelijck boer Eij lelijcke loer,Lijs en Jan Sul 358 [eind 16e e.?].

8

Ackerguyl,

zn. Uitacker en guyl.

Eig. ploegpaard? In de aanh. toegepast op de arme, die hemel en aarde moet bewegen om iets van de rijke los te krijgen. ‖ Hy (t.w. de arme) moet stuypen / en nijghen Eer hy iet vanden Rijcken Can ghecrijghen, Want men Acht den Armen als Acker Guylen,Leuv. Bijdr. 40, bl. 82 [1578].

Ackernest,

zn. Zie WNT, Suppl. i.v.Akkernest.

Klokhuis (van een appel) en vervolgens waardeloze zaak? ‖ Met schoon samblant wy dese twee by een locken // 't Schijnt 'tzal hun tot voorspoedich virtuyt vromen // Maer waey 'tzal al op eenen ackernest uytkomen,H. d. Am. C 4 [m. 16e e.].

Acord-,

ZieAccord-.

Acquit,

zn. Zie WNT,Suppl. i.v.

1) Begin(letter)? ‖ Als spellen zij (t.w.sijn en medicijn) diueersch zoo ghy meughd int acquit schauwen Men vindtere diese int dicht niet en soen sparen, Maer ghy zuld zulcke termen vuer redijt hauwen,CAST.,C. v. R. 44 [1548].

2) Voldoening, bevrediging, genoegen, lust? ‖ Waer omme en zoen wy niet soucken ons acquit, Hauwende possessie zonder vermiden? Laedt ons goed chiere maken zonder respijt,CAST.,C. v. R. 44 [1548].

Acuperinghe,

zn. Vanacuperen, occuperen (zie ald.).

Het bezig zijn, zich onledig houden. ‖ T'swerelts pruesheyt Daer elck na staet met lustige acuperinghe In maeltyden abyten // met groot glorieusheyt,Zeven Sp. Bermh. T vv[1591].

Addresseren,

ww. Zie WNT,Suppl. i.v. Adresseren.

Inleiden, binnenleiden, introduceren. ‖ Liefde sal addresseren uwen persoon Compt binnen,Antw. Sp. Ff iiijv[1561].

OPM. Nog doorBREDERO2, 160 [1617] (WNT,Suppl. tap, bet. A, 3) opzettelijk (parodiërend) gebruikt.

Adere,

zn. Zie MNW i.v., WNT enSuppl. i.v. Ader.

Aanduiding van een persoon (pars pro toto). - a) God of Christus:genadige adere. ‖Prochiaen 594, 781 [ca. 1540], goddelycke -. ‖ Bekeeringe Pauli 82 [ca 1550?], levende -. ‖ Prochiaen 1796 [ca 1540], minlycke -. ‖ Bruyne 3, 140 [2e h. 16e e.], ontfermighe -. ‖ Gentse Sp. 104 [1539]; - b) Adellijk persoon: princhelycke adere. ‖ Trudo 1460 [ca 1550]; - c) Beminde vrouw: goedertieren adere. ‖GHISTELE,Ovid. Sendtbr. 43b [1559], maeghdelicke -. ‖CAST.,C. v. R. 125 [1548], vrouwelic -. ‖ EVERAERT151 [1523],CAST.,C. v. R. 166 [1548]; - d) Zinneken: infecte -. ‖ Well. Mensch 148 [2e kw. 16e e.].

Aderen,

ww. ZieGheadert.

Aderlic,

bn. Zie WNT enSuppl. i.v. Aderlijk.

Schoon, edel, verheven? ‖ Aderlic Anschijn Aduocate Altoos (= Maria),DE ROOVERE 188 [3e kw. 15e e.].