• No results found

Becrayen, becraeyen,

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 139-144)

ww. Zie WNT i.v.Bekraaien.

1) Bekijven, beschimpen. ‖ Haer valsce becken al de wereld becraeyen,A.BIJNS 35 [1528];B.: By informatien L.: Wordt hy noch heel verhayt, B.: Bespot en becrayt, Trudo 101 [ca 1550]; Sbiscops hoofmeestere, Wiens hertte es vol hoverdyen ghesayt, Soo dat hy, als sy syn hun tweestere, Trudonem altyt beschimpt en becrayt,ald. 151.

2) Gispen. ‖ Ghij, die u ooghen laet draeyen oost en west Op u prelaten en haer ghebreken becraeydt, Besiet u selven eerst,A.BIJNS169 [1548].

3) Bejammeren, beklagen. ‖ Gheen huuttynghe en hebbic / van wercke of goede By den Beroerlicken Tyt / dit moetic becrayen,EVERAERT184 [1526].

Becreyten,

ww. Vancreyten.

Zich ergeren aan? ‖ Die zijn broeders voorspoet niet becreyt Die van valschen eeden hem ontsiet Die... enz., Dese wordt met gratien soe bedeckt Dat hem Godt int herte zijn glorie ian,DE ROOVERE253 [3e kw. 15e e.].

Becryten,

ww. Zie WNT i.v.Bekrijten.

Naroepen, uitjouwen? ‖S.: Wat comt van Christus. V.: Niet dan versmaetheyt. Elck toocht haer quaetheyt, wyuen en mannen.S.: Beclappen, becryten. V.: Veriaghen, verbannen.S.: verachten, verwyten. V.: Vanghen en spannen, Dwerck d. Apost. 1477 [1e h. 16e e.].

Becrot,

bn. Vanbecrotten.

Bevuild (vg.KIL.: B e - k r o t t e n .Fland. j. b e - k l a d d e n ,DE BOi.v.: ‘met krotte bevuilen’). ‖ Busyris vlassin baerd, was altoos becrodt,CAST.,C. v. R. 207 [1548]; Al laeght becrot In eenich cot Bynaest thien duymen dicke,PIETER LENAERTS, Druyven-tros der amoureusheyt, uitg. P.J. Meertens bl. 82 [1602].

Becuer,

zn. ZieBekuer.

Becuerd,

bn. ZieBekeurt.

Becuerlijck,

bn. Vanbecueren, bekeuren (= beboeten; berispen, doorhalen)?

Laakbaar? ‖ U en sal geen schande van hem geschien Die onder tvolck becuerlijck zijn,Sp. d. M. 4935 [beg. 16e e].

Becuerte,

zn. Vanbecueren, bekeuren.

Misleiding? ‖ Off de doeck (t.w. eigen verstand) mocht hem wel ontvallen Wyst hij wat dander gebuerte (= geboorte, vg. r. 247: ‘Off ick most op ien ander manier geboren syn’) waer maer wy weten geen een ander becuerte swaer aen bringen sou (l.soo?) men in doghen loech ghiet, Huis v. Idelh. 253 [m. 16e e.].

Becusten,

ww. ZieBekusten.

Becuussele,

zn. Van *becuussen, *becuuscen?

Zuivering, reiniging? ‖ Hier teghens (t.w. hetzondigh ghespuusele) heift Christus, voor een becuussele, U ghegheven tot de zonden qwijtschellijnghe Zijn vleesch en bloet,Gentse Sp. 157 [1539]. (- Corrupt? De var. heeft bekintsele (× gespintsele).

Bedacht,

zn. Van *Bedachten (vg. Dachten).

Overleg, beraad. ‖ Want met rijpen bedacht... Heeft Christus Petrum die sleutelen bevolen Des hemels,Weer. Gheleerde 259 [1558].

Bedachtich,

bn., bw. Zie MNW i.v., WNT i.v.Bedachtig.

1) Oplettend? ‖ Wat, grovaert gheplondert, duncket u een miere? Sijt bet bedachtich: tis Cyrus, de eedele koeninck machtich,Charon 378 [1551].

2) Aandachtig. ‖ Brengt u ghescriften ende u pampieren Met u ende oversietse bedachtich,Elckerlijc 88 [ca 1490?].

3) Eerbiedig? ‖ Dies hemel en aerde v seyt bedachtich lof Jesus verlosser behouder almachtich,St 1, 251 [vóór 1524].

OPM. I. De bet. ‘gezind, genegen, bereid’ (inOvl. Lied. en Ged. 333, MNW i.v. bet. 3) nog inElckerlijc 225, 483 [ca 1490?],EVERAERT416 [1530] enCAST.,C. v. R. 226 [1548]. - OPM. II. De constructiebedachtich sijn (c. gen.) ter omschrijving vanbedenken, denken aan, o.a. in Prochiaen 724 [ca 1540]: ‘De Aerde is heylich, weest dies bedachtich’.

Bedaeckt,

bn. Volt. deelw. vanbedaken.

In verzwakte, vervaagde bet., nog slechts dienend ter accentuering en intensivering van het voorafgaande bn. of bw. ‖ Noyt menschelic woort, hoe constich bedaect Hoe wijs, hoe vermaert, men oyt beschoude... Sonder dwoort Gods, ten is niet dan froude,Dwerck d.

35

Apost., prol. 17 [1e h. 16e e.]; Sint Jan scrijft in zijn Epistel vierich bedaect: Waer vreese is, daer en is geen liefde volmaect,Prochiaen 650 [ca 1540]; Van slams wegen, dwelck wech neemt sweirels sonden, daer den sondaer duer troostelyc bedaeckt // leeft, is hyse (t.w. ‘Christus geschoncken genade’) werdich,Bruyne 3, 183 [1559].

Bedaken,

ww. Zie WNT i.v.

A. BEDR. Begiftigen? ‖ Mits ghy Wijsheyt aenroept sal u Wijsheyt genaken. En neffens Wijsheyt sal u Waerheyt oock bedaken, Met spraken, daer niet een tittelken aen gebreckt,Vlaerd. Red. 108 [1617] (Hic? Of onz. en dan = ten deel vallen?).

B. ONZ. (Ten deel) vallen? ‖ Sout so zijn, soo moest God van zijn Santen

onderwesen zijn, Sou daer eenige ghenade op den mensche zijn bedect (l.bedaect, ×gemaect), Prochiaen 764 [ca 1540].

C. WEDERK. Omringen, beschermen? ‖ Vrolyck u maect, // met Venus u bedaect, Naer haer altyts haect, // sy sal u doen bystant, Biedt haer altyt die hant,Ontr. Rentm. 616 [1588?].

OPM. Zie ookBedaeckt.

Bedanckere,

zn. Van (hem) bedancken.

Die pleizier heeft, tevreden is? ‖ Sytge oock gheworden / een Venusjanckere Een cleen bedanckere / een tytverliessere?EVERAERT266 [1530].

Bedauwen,

ww. ZieBedouwen.

Bedauwich,

bn. Vanbedauwen.

Bedauwend en v.v. (als adj. pro subst.) van dauw. ‖ Elc bloemkin vol bedauwigher dracht Zoo vriendelic lacht,CAST.,Pyr. D iiijv[ca 1530].

Bedect,

bn. Zie MNW i.v., WNT i.v.Bedekt.

Zedig? ‖ Al ist datse simpel ende bedect is / Sy viel met onwaerdicheden int spel, Sp. d. M. 5194 [beg. 16e e.].

Bedegen,

bn. Volt. deelw. vanbedien, bedijen.

1) In de volgende verbindingen metworden en zijn is de grondbet. van bedien ‘gedijen, slagen’ nog te herkennen. -Bedegen werden, vooruitkomen; welgesteld worden. ‖Aerm jnde Buerse: Jc hebbe hu gheleert spaerich wesen. Maer wanneer Sulc Ghemeen Man / bedeghen wort Aerm jnde Buerse / om versteken gheneghen wort,EVERAERT285 [1529]; Nu (gij niet naar de kerk gaat) machmen (Daar gij niet naar de kerk gaat)/ Machmen u (= uw) raetsman ofte renthe meester kiesen (t.w. tot de even te voren genoemde ambten); Kerckelijcke lien werden so bedegen,Well. Mensch 340 [2e kw. 16e e.]; Die derde crijght voorspoet, Daer hij met comescappen bij wort bedeghen,Tielebuys 511 [1541].

OPM. InTcooren 214 [1565]: ‘Elck sie (= sij, ben) ick even nae, nijemant vuijtgesondert, Maer die Saeck, eijlaes! wert nu bedeegen (×genegen)’ schijnt bedeegen corrupt te zijn, tenzij men mag lezen qualijck bedeegen.

-Bedegen sijn, geslaagd zijn, ‘binnen’ zijn. ‖ Q.: Den roof es buuten lande! Vreest u niet van brande // ofte eenich bejeghen, Zyn goet es vercreghen.S.: Dies zyn wy bedeghen,Verl. Z. I, 882 [1583].

-Luttel bedegen sijn, er slecht af gekomen zijn, weinig geluk gehad hebben. ‖ Al ben ic door u liefte letter bedegen, Int vertieren es groot perikel gelegen,A.BIJNS, N.Ref. 151, h, 19 [1525]; Ick (vreese) te meere dander twee Goddinnen, Die duer v vonnisse (t.w. van Paris) luttel zijn bedegen,GHISTELE,Ovid. Sendtbr. fol. 116a [1559].

2) In de volgende verbindingen metzijn is de grondbet. van bedien ‘worden, groeien’ nog te herkennen.

-Bedegen sijn op, Uitgelopen zijn op. ‖ Lacen, wachaermen, eyst hier op bedeghen? Nu blyvic alleene, buter gracyen, Inden diepen poel van desperacyen, Gentse Sp. 249 [1539].

-Bedegen sijn tot, geneigd, gezind zijn tot. ‖ Hoe seere / de twistighe daer sijn teghen Wel hem die sijn tot vrede bedeghen,Antw. Sp. Bbb iiij [1561].

3) Als epith. ornans: voortreffelijk, enz. ‖ Christus Iesus es onzen Iuge bedeghen, Van levende en doode over al ghezett,Gentse Sp. 210 [1539] (het lijkt minder gepast hier met ‘is geworden’ te vertalen); Een wonderlijc raetghever // werdt zyn name bedeghen,Jezus i.d. tempel 133 [ca 1575?] (hic? of sub bet. 4?) Hoe veel te bedt / zullen wy dit jonghelynck bedeghen Stellen te wandelen / boose doolende weghen, Verl. Z. I, 724 [1583].

4) In volkomen vervaagde bet., een enkele maal te vertalen met ‘zijnde’. ‖ EVERAERT248 [1530];CAST.,C. v. R. 25 [1548];GHISTELE,Ter. Andr. 14 [1555]; Antw. Sp. k i [1561]; Verl. Z. II, 409 [1583];MOERMAN,Cleyn Werelt 49b [1584].

36

Bedeimt,

bn. Zie MNW i.v.Bedemen.

Benauwd, gekweld? ‖ Dies my den zin te segghene gheteimt Als een die met drucke sitte bedeimt,EVERAERT151 [1523].

Bedelen,

ww. Zie MNW en WNT i.v.

Bidden. ‖ Ic zal ons in eene plaetse leeden, Daer zullen wij zijn ut alle gheruchten, In weenen, bedelen ende in ghezuchten,V. Vroede 82 [eind 15e e.].

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 139-144)