• No results found

Annexie, annextie,

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 99-104)

zn. ZieAnnectie.

Annichilleeren,

ww. Zie WNT,Suppl. i.v. Annihileeren.

Doen ophouden, doen verdwijnen. ‖ Keert weder, lief ongheblameert... en annichilleert mijns lijdens pranghen,Christenk. 618 [ca 1540].

Anscaute,

zn. Vananscauwen.

Aanschouwing. -In anscaute (c. gen.), ten aanschouwen van. ‖ Hu willic sacreficie / van loue toe zenden Ende uwe naeme belyden / zonder ofwenden Myn belofte vulcommen / jn dyn volcx anscaute,EVERAERT190 [1526].

Anschauwenesse,

zn. Vananschauwen.

Aanschouwing. ‖ Ic gheloove dat hy tonzer behouwenesse Ghepassijt gheweist es onder den richtere Pilato, tot elcx anschauwenesse,Gentse Sp. 185 [1539].

20

Anthierelick,

bw. Vananthieren, hanteren.

Op passende, voegzame wijze, zoals het betaamt? Of op heerlijke wijze? ‖ Zoo wordt zyn ziele... Van God met een rinck... Als met een singet / des vasten gheloofs ondertraut Naer twoordt des propheten / an zyn handen chierelick, Up dat tzelve gheloove verchiert zy anthierelick Mette wercken der liefden,Verl. Z. II, 788 [1583].

Antiquiteyt,

zn. Zie WNT,Suppl. i.v.

Oudheid, in de aanh. als collectief begrip voor de kunstenaars der (klassieke) Oudheid. ‖ Siet mensche op dat ick (t.w. Conste) v verthoone Donsterflijcheyt wilt my niet meer vraghen Aensiet dat nv dat eewich blijft tot allen daghen Daer de Antiquiteyt met nauwer listen Altijt op ghehoopt hebben,Antw. Sp. Ppp iij [1561].

Antouchieren,

ww. Contaminatie vanangaen en touchieren.

Aangaan, betreffen, raken. ‖ Den tyt es nakende // ende hooghe gheresen, Dat ic onder wylen tyden / moet besich wesen Met zaken / mynen vadere antouchierende, Jezus i.d. tempel 411 [ca 1575?].

Anvecht,

zn. Vananvechten.

Aanvechting. ‖ Levende menschen, zieck zijnde, staervelick, Niet anders en es dan een anvecht aervelick,Gentse Sp. 102 [1539].

Anvesten,

ww. Zie WNT,Suppl. i.v.

Hem anvesten (c. gen.), zich (iets) aantrekken. ‖ Die schuldich is machs hem anvesten en ouerdencken hem ten lesten,Doesb. 200 [vóór 1528].

OPM. Leest menmacht i.p.v. machs, dan kan het ww. bedrijvend zijn gebruikt (als zodanig algemeen mnl., vg. MNW i.v.Aenvesten).

Apolijt,

Hoffelijk, vriendelijk? ‖ Hij diendese rechts jent, apolijt, onder eynen roosboom, seer uutvercoren,Bierses 37 [2e h. 16e e.] (Staat apolijt hier corrupt voor ende polijt, poliet?).

Apostasye,

zn. Zie WNT,Suppl. i.v. Apostasie.

Afvalligheid, trouweloosheid. ‖ Hier smenschen gheest hoort my attentich cesseert van misdadighe apostasye laet vaeren tvleesch stinckende prye ghedinckende up redene ende verstant,Smenchen gheest 373 [ca 1560?].

Apostelsch,

bn. Vanapostel.

(Als) van een apostel. ‖A.BIJNS436 [ca 1540] (apostolsch); Prochiaen 508 [ca 1540];Rott. Sp. A vjv[1561];Bruyne 3, 205 [2e h. 16e e.].

Apostemich,

bn. Vanaposteem.

Zwerend, in de aanh. (fig.) afschuwelijk. ‖ Tfoy myns verstorffenisse apostemich ende onghevuelycheits met alle vernuft,Smenschen gheest 514 [ca 1560?].

Apparencie,

zn. Zie WNT,Suppl. i.v. Apparentie.

Uiterlijk voorkomen, verschijning. ‖ Hij dede my daer mit diligencie Water om waschen nettelijc voertbrengen Bij eenen iongelijc (l.iongelinc) schoon in apparencie, Camp v.d. Doot 171 [1493].

Appeelken,

zn. Zie WNT,Suppl. i.v. Apeel.

Bouquetje (vg.Naembouck: A p p e e l k e n v a n b l o m m e n ; Bouquet de floeurs [1562]; nog bijSCHUERM. [1865],DE BO[1873],LIEVEVROUW-COOPMAN[1950]). ‖ Dit appeelken Maria van uwe deuchden, Offere ick u met XV. ave t' uwer vreuchden, VRANCXbijDE BOi.v.Apeel [eind 16e e.].

Appeert,

bn., bw. Zie MNW i.v.Apeert, WNT, Suppl. i.v. Apert.

1) Bijdehand, flink. ‖EVERAERT238 [1526];CAST.,C. v. R., 9, 248 [1548]; VAERNEWIJCK,Ber. T. 3, 252 [1568].

2) IJverig, niet nalatig, niet traag? ‖ Jc ghae vooren. / Zyt mij jnt volghen appeert, EVERAERT107 [1513].

3) Voortreffelijk, heerlijk; vaak als epith. ornans zonder scherpomlijnde bet. ‖ Se (t.w.Ghefondeirde Scriftuere) wort ons ghehuldich / jn ons versouc Ter eeren van Maria / Gods moeder appeert,EVERAERT392 [1511]; Als Iuppiter hem hadde in een zwane verkeerd Veranderde haer vrau venus in eenen arend appeerd,CAST.,C. v. R. 62 [1548]; Des Conincx logiment Twelc doe was bekent in Egmonts hof appeert, VAERNEWIJCK,Vl. Audtvr. K vv[1562] (hic?). - BijEVERAERTverscheiden malen in de verbindingnet ende appeert, zo o.a. 162 [1523], 177 [1527], 190 [1526].

Appeerte,

zn. Vanappeert.

Vaardigheid? Handigheid? ‖ Nu esser jnt scip De caepstande / met welcken engiene Men scip laet ende lost / tallen ghesciene Doende tgoet vut ende jn / met netten appeerte,EVERAERT336 [1530].

Appelenrobeert,

zn. Uitappel en robeert (ontleend aan ofr. robert, pikante saus (LITTRÉi.v.) en v.v. wrsch. ook saus, moes in 't alg.).

21

appel van oraengnen Of appelen robeert / ghestroyt met poere Of peerren jnden wyn,EVERAERT380 [1512].

Appeleringhe,

zn. Vanappelleren.

Beroep (vg.DASYPODIUS[1556] in WNT,Suppl. i.v. Appelleeren (I), Afl.), in de aanh. (met caus. aspect) op wie men zich beroepen kan (of die - t.w. voor de mens, de zondaar - in beroep gaat?). ‖ Aue Arcke Amorueste Aensien Acker Ambrosius Accordeersele Appeleringhe Arme Allendigher Anulien,DE ROOVERE187 [3e kw. 15e e.] (tot Maria).

Appelleren,

ww. Zie WNT,Suppl. i.v. Appelleeren (I).

A. BEDR. - 1) In hoger beroep aanhangig maken. ‖ (Ic) Masscheroen, aduocaet van Luciferre, Wil gaen appelleren mijn ghedinghe Teghen den oppersten iuge gheringhe,Mar. v. N. 729 [ca 1500]; Kettijf / waer wildijt appelleren,V.D.DALE,Wre 268 [ca 1516]; Ick salt so lange appelleren Dat ick hem verdrincken sal in de golgen Met vuyle saken,Leenhof 352 [na 1531].

2) Bestrijden; afwijzen, verwerpen? ‖D.W.: Niemant en can boven my

gedomineren...L.V.: Myn heere, dat vonnisse moet ick appelleren, Ten mach also niet passeren, Want tis qualyck gespelt,Trauwe 105 [1595?].

B. ONZ. -Appelleren tegen, protesteren, zich verzetten tegen. ‖ Al waert dat mi Venus in brieuen sonde en ic selue die misdaet niet en bevonde, ic souwer noch teghen appelleren,Doesb. 65 [vóór 1528].

Appeltasseije,

zn. Zie MNW i.v., WNT i.v.Tassei.

Appelkoekje. ‖ Men roerse (t.w. eieren) metten ingune en metter pecelle; Dan maectmen appeltasseijen metten mostaerde,Man en wijf 193 [eind 15e e.].

Appetijtich,

bn., bw. Vanappetijt.

Gretig, graag. ‖ Zoe werden u sinnen tot duechden appetijtich,A.BIJNS,N. Ref. 287, e, 16 [1e kw. 16e e.] (zie ookald. 345, d, 7); Nae Gods woort neerstich en appetijtich hoort,A.BIJNS442 [ca 1540].

ww. Zie WNT,Suppl. i.v. Appliceeren (I).

Richten, wenden. -Sinen sin appliceren tot, aandacht schenken aan. ‖ Te desen tijen Seide hij my appliceert hier toe uwen sin So crijg di van mijn reliquien tbekin, Camp v.d. Doot 359 [1493].

Apponteerlick,

bn. Vanapponteren, bepalen, beschikken (WNT, Suppl. i.v. Appointeeren, bet. 1). Bepaald, vastgesteld moetende worden? ‖ Gaet en wilt den machumetisten vraghen, of zij hem int minste puntken mesdraghen, haer swets blameerlick. waer zijn nv heijdens, die hebben meshaghen in haer afgoden? zijdi dan niet der plaghen wel waert apponteerlick?Christenk. 1758 [ca 1540].

Approbacye,

zn. Zie WNT,Suppl. i.v. Approbatie.

Bekrachtiging? ‖ Schriftuerlicke approbacye (naam van een personage), Gentse Sp. 197 [1539].

-Dits approbacye, dat staat vast, dat is zeker? ‖ Noch zeght ooc Christus... Vanden trooster die God zal zenden nedere... Die zal u al leeren weten byzondere Dat ic u ghezeyt hebbe... En van my ghehoort hebt; dits approbacye,Gentse Sp. 203.

Approberelic,

bn. Vanapproberen.

Geprezen moetende worden. ‖ Men es henlien (t.w. de vrouwen) bereed, mids haerlier wijs bescheed Ende dan? tgheent datter schuuld onder tcleed? Welc purrent bloet en sweet, van elken approberelic Dies elc moet leuen naer haerlieder beheed, CAST.,C. v. R. 194 [1548].

In document J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium · dbnl (pagina 99-104)