• No results found

De vele contacten die het Hoogwaterplatform legde met de nationale politiek werden van groot belang voor de beïnvloeding van de besluitvorming over noodover- loopgebieden. Vooral de contacten met de waterspecialisten van de Tweede-Kamer- fracties van CDA en PvdA wierpen daarbij hun vruchten af. CDA-kamerlid van Lith beheert sinds 2002 voor zijn partij de portefeuille ‘water’. Hij werd een belangrijk Haags aanspreekpunt voor burgers die zich verzetten tegen overheidsplannen als noodoverloop. Samen met PvdA-kamerlid Boelhouwer diende hij eind 2004 een motie in die het lot van de plannen voor noodoverloop (voorlopig en grotendeels) bezegelde. In de motie werd de regering verzocht om het budget voor noodoverloop- gebieden (400 miljoen euro voor de periode 2011-2014) over te hevelen naar het budget voor het programma Ruimte voor de Rivier. Dat komt niet slecht uit: de kos- ten daarvan worden nu al geschat op 2,2 miljard euro in plaats van de gereserveer- de 1,9 miljard. Met het aannemen van deze motie gingen de plannen voor noodoverloopgebieden in de ijskast en verdween het rapport van de Commissie Luteijn in de la.45

Van Lith stoorde zich aan de snelheid waarmee de toenmalige staatssecretaris ingrij- pende conclusies verbond aan de aanbevelingen van de Commissie Luteijn:

‘Bij die noodoverloopgebieden was het duidelijk: ik kon het niet aan de mensen uitleggen, het was een veel te technisch verhaal voor wat misschien wel in de eerste plaats een bestuurlijk-juridisch vraagstuk is. (...) Een heel grote fout van de commissie en in de manier waarop het rapport werd gepresenteerd was de communicatie. Zodra Luteijn het rapport aan staatssecretaris de Vries had overhandigd, verbond zij er politieke conclusies aan. Toen ging het helemaal mis. De grote fout was dat er vanuit een dergelijk rapport con- clusies werden getrokken over de belangen van mensen heen, over hun kennis heen, over de ruggen van de betrokkenen heen. Ja, dan sta je meteen al op een grote achterstand, want zoiets accepteren de mensen gewoon niet meer. (...) Als de politiek uiteindelijk een keuze moet maken, dan moet daarover ook worden gecommuniceerd. Het is eigenlijk heel ratio- neel en logisch, maar de ministeries hebben nog steeds een houding van “wij bepalen wat er gebeurt”, “wij zijn de belangrijke spelers”. De samenleving moet in die processen veel meer centraal staan, met de overheid als facilitator, coordinator van het proces.’ 46

De andere indiener van de motie was Jan Boelhouwer, lid van de Tweede- Kamerfractie van de PvdA. Voordat hij in februari 2003 toetrad tot de Kamer had Boelhouwer vanaf 1999 als gedeputeerde in Noord-Brabant de portefeuille ‘water’,

een onderwerp waar toen vrijwel niemand belangstelling voor had. Een kwestie van de laatste linten van de versterkte dijken doorknippen, zo leek het. Mede dankzij de ver- rassende boodschap van de staatssecretaris op Loevestein kwam daarin verandering. Onzekerheid, verwarring en protest waren het gevolg. Boelhouwer was niet a-priori tegen noodoverloop, en droeg die boodschap persoonlijk uit in de regio. In kringen van het Hoogwaterplatform was hij dan ook niet erg populair, en werd politiek onbetrouw- baar gevonden. Wie zich, vaak op goede gronden, niet direct ondubbelzinnig tegen noodoverloop uitsprak kwam al snel in die categorie terecht.

In de Beersche Overlaat had de boodschap van Boelhouwer meer succes; protesten zijn daar in ieder geval uitgebleven. Boelhouwer:

‘Ik kon het op zich wel begrijpen, met die klimaatverandering. (...) In die tijd was de moge- lijkheid van een afvoer boven de 18.000 nog prominent in beeld, dat was de stand van onze kennis op dat moment. Ik vond het uitgangspunt “doe het maar bovenstrooms” erg kortzich- tig. Als je dan iets in Nederland wilt doen, ligt het voor de hand om die gebieden te kiezen. Ik ben in de Beersche Overlaat direct met alle betrokkenen om de tafel gaan zitten: gemeenten, waterschap en andere partijen. Ik vond dat je ervoor moest zorgen dat het goed werd uitge- legd. Duidelijk maken dat dit, hoe vervelend ook, op één of andere manier zou gaan komen. Ik probeerde daar uit te leggen dat het beter is als je zelf het initiatief in handen houdt, zodat je goede maatregelen kunt nemen en een schaderegeling bedingen. Ik ben dat de mensen zelf gaan vertellen, van huis tot huis bij wijze van spreken. (...) Ik vond noodoverloop voor de Beersche Overlaat helemaal geen slecht idee. Ik had mij eraan gecommitteerd en heb daar nooit enig verzet geconstateerd. Er is wel degelijk draagvlak voor. (...) De manier waarop je het

communiceert heeft ook invloed op de bereidheid van mensen om zoiets te accepteren’47

Toch kreeg ook bij Boelhouwer twijfel over noodoverloop de overhand:

‘De kritische rapporten over de plannen voor noodoverloop zoals voorgesteld door de Commissie Luteijn maakten voor mij wel duidelijk dat het allemaal wat genuanceerder lag, en dat noodoverloop niet direct nodig is. Toen heb ik het standpunt ingenomen dat je het dan niet meteen moet gaan doen; je moet niet zo veel geld gaan besteden aan iets dat niet nodig is. Bovendien maken de Kaderrichtlijn Water en EU-afspraken over het niet afwentelen van wateroverlast Europese afspraken over hoog water mogelijk, ook voor de verre toekomst. Daarmee was voor de Rijn en Gelderland eigenlijk de basis onder de veronderstelde noodzaak

van noodoverloop weggenomen.’ 48

Boelhouwer bleef voorstander van toepassing van het noodoverloop-concept in de Beersche Overlaat, een standpunt dat in de Ooijpolder op weinig begrip kon rekenen. Omgekeerd had het Tweede-Kamerlid zijn twijfels over de opstelling van het Hoogwaterplatform:

‘Mijn bezwaar was dat ze veel te veel NIMBY waren en zijn. Dat ze zich goed organiseerden staat buiten kijf, maar hun opstelling was wel erg op henzelf gericht en had weinig te maken

met veiligheid voor het totale rivierengebied. Ze hebben het slim aangepakt en ook snel de Gelderse gedeputeerden (…) achter zich gekregen. Dat verklaart ook dat het proces in Brabant heel anders verliep dan in Gelderland. Het onderuit halen van Luteijn was pas daarna aan de orde omdat toen uit rapporten bleek dat zijn aannamen niet deugden. Maar ik durf de stelling aan dat, ook als de aannamen van Luteijn wel geklopt hadden, de Ooipolder vrijwel zeker niet meer in beeld zou zijn gekomen.’49

Op het hogere niveau van het Inter-Provinciaal Overleg (IPO) maakten de uiteenlo- pende standpunten over noodoverloop van gedeputeerden uit Gelderland en Brabant enige politieke ‘afstemming’ van de onderling zo verschillende standpun- ten nodig. Zo hielden de gedeputeerden de Bondt en Boelhouwer, beide deel uitma- kend van het IPO, er geheel verschillende standpunten over noodoverloop op na, maar hadden afgesproken deze verschillen niet politiek tegen elkaar uit te spelen in de gevoelige maatschappelijke discussie over dit onderwerp.50

Terug naar de kennisbasis: nieuwe ruimte voor tegengeluiden

De commissie Luteijn was met een zeer beperkte onderzoeksvraag op pad gestuurd, en had bovendien de discussie over faalfactoren en onzekerheden geen plaats in het onderzoeksproces gegeven. Toen het rapport er eenmaal lag, ontstond al snel weer nieuwe ruimte voor de productie van kritische rapporten door personen, onder- zoeksbureaus en instituten wier kennis en visies in een eerdere fase weinig of geen toegang hadden gekregen tot de commissie. Er stond genoeg in het rapport om op te schieten. Durk Klopstra:

‘Na Luteijn kwam veel onderzoek op gang naar de effecten van die onzekerheden voor de plannen voor noodoverloop. Dat onderzoek werd door verschillende bureaus gedaan. (...) Toen werd er dus wel gekeken naar die effectiviteitsvraag, toen zijn alle simulaties wel gedaan. Toen bleek ook dat het met het waterstandverlagende effect van noodoverloop wel erg tegenviel.’51

Zo laat de discussie over noodoverloop duidelijk zien hoe de cruciale kennis die in het onderzoeks- en adviesproces geen plaats kreeg, na uitkomen van het rapport van de Commissie Luteijn in toenemende mate het politieke debat ging bepalen. Hoe moeten we dit marginaliseringsproces zien: niet als een complot, wel als ontwikke- ling van een ‘tunnelvisie’ als gevolg van het feit dat het kennisdebat in de ambtelij- ke en bestuurlijke arena op onvoorspelbare wijze verknoopt raakte met scoringsdrift op een belangrijk en zeer gevoelig onderwerp. Klopstra:

‘Mijn inschatting is dat partijpolitieke of ambtelijke belangen geen rol hebben gespeeld om het onzekerhedenvraagstuk bij voorbaat “uit te schakelen”, maar wel dat zowel in de com- missie als in de ambtelijke begeleiding daarvan onvoldoende kennis van het onzeker- hedenvraagstuk aanwezig was om de importantie ervan te kunnen inschatten. Wat daar waarschijnlijk heeft meegespeeld is dat, gezien de maatschappelijke impact van noodover-

loop en de brede belangstelling voor het onderwerp sprake was van een sfeer met een zeke- re “scoringsdrift”. Zo’n sfeer is niet bevorderlijk voor de kansrijkheid van terechte opmer- kingen van specialisten over verkeerd gekozen uitgangspunten. Gebrek aan eigen kennis en het over het hoofd zien van kennis van specialisten, waarschijnlijk mede als gevolg van een sfeer van “scoringsdrift”, hebben geleid tot een tunnelvisie gebaseerd op een fout uit- gangspunt.’52

Zo kwamen geleidelijk de inzichten op basis waarvan vraagtekens konden worden gezet bij noodoverloop steeds duidelijker naar voren en gingen ook steeds meer de politieke besluitvorming hierover bepalen. Wij proberen in dit boekje geen volledig overzicht te geven van alle argumenten voor en tegen noodoverloop. Toch zijn in het voorgaande al vele argumenten aan de orde geweest, waaronder de door de commis- sie gehanteerde aannamen over rivierafvoer van de Rijntakken, gekoppeld aan de grensoverschrijdende dimensies van de hoogwaterproblemen (Duitsland). In de uit- eindelijke (voor de Rijn afwijzende) politieke besluitvorming hebben de verschillen- de kritische analyses van kosten en baten en van te verwachten effectiviteit van noodoverloop in relatie tot de in het onderzoek van de commissie grotendeels veronachtzaamde factor ‘onzekerheid’ (riviergedrag in extreme situaties, diversiteit van onzekerheidbronnen en faalmechanismen; hoofdstuk 2) een cruciale rol gespeeld.53

Het einde van de plannen voor noodoverloop: succes voor het