• No results found

Balans van de nieuwe stad

In document Nieuwe Steden in de Randstad (pagina 104-106)

103

Balans van de nieuwe stad |

VIER VIER

functie en hun aantrekkingskracht op meer gearriveerde groepen.

Het assenkruis laat ook nog een ander onderscheid zien dat in de discussie over de toekomst van de nieuwe steden – en trouwens ook over de verdere verstedelijking van Nederland – van belang is. De uiterste hoeken vertegenwoordigen ook meer en minder omstreden ambities in het sociaal-ruimtelijk beleid: de stad als emancipatiemachine is een geaccepteerd beeld, de grote luxe stad – posh city – is dat in Nederland vooralsnog niet, hoewel de voorbeelden waaraan sommige grote steden zich spiegelen (Londen, Parijs, München, Milaan) dat karakter steeds meer vertonen. De middenklasse die deze voorbeeldsteden laat draaien kan er nauwelijks nog wonen. Aan de andere kant kan de suburb als luxe forensengemeente zich ook niet verheugen op veel openlijke bijval. Dat zou ten koste gaan van de stad, en probleemgroepen moeten evenredig over de regio worden verdeeld. Zelden wordt gekeken of de meer suburbane woonkernen in de regio een belangrijke rol zouden kunnen vervullen in het aantrekken of vast- houden van gearriveerden, of – andersom – of die meer suburbane kernen de emancipatiefunctie van de stad wel op dezelfde manier kunnen vervullen als de stad. De vrees dat die kernen of delen daarvan zich ontwikkelen tot minimum choice suburbs wordt soms wel uitgesproken, maar meestal ook meteen weer weggewuifd als een NIMBY (not in my back yard) reactie van gemeentebesturen die te veel het oor te luisteren leggen bij de bevolking.

Er is nog een ander verschil met de gebruikelijke vergelijkingen. Op een aantal kenmerken lijkt het zinvol de nieuwe steden te positioneren binnen de regio waar ze deel van uitmaken. Gemiddelden van Nederland als geheel of van de G31 lijken niet zo relevant als men weet dat er belangrijke verschillen in sociaal-economisch, cultureel en ruimtelijk-functioneel opzicht bestaan tussen de regio’s van de Randstad. Het opleidingsniveau van de Amsterdamse en de Utrechtse regio is beduidend hoger dan dat van de regio Rotterdam (figuur 4.14). Binnen die regio’s zijn er belangrijke verschillen tussen de

gemeenten. Een nieuwe kern als Almere kan binnen de regio Amsterdam op dit punt laag scoren, maar altijd nog beter dan andere voormalige groeikernen. Andersom neemt een gemeente als Capelle aan den IJssel in het lijstje van groeikernen misschien geen al te hoge positie in, maar heeft zij wel het hoogste opleidingsniveau binnen de regio Rotterdam (figuur 4.15 tot en met figuur 4.18). De positie binnen de regio zegt meer over het karakter en de potenties van een voormalige groeikern dan een vergelijking onderling, met Nederland als geheel of met alle middelgrote steden.

4.2 Ontwikkelingspad

Het positioneren van de nieuwe steden op het assen- kruis is een poging om het ontwikkelingspad van de voor malige groeikernen in beeld te brengen. Er worden Figuur 4.1

Conceptueel model voor positionering van groeikernen

Stijgers

Complete stad Suburbane stad

Gearriveerden Emancipatie

machine

Posh city (grote luxe stad)

Minimum choice suburbs Villadorp (klassieke forenzengemeente) Ruimtelijk- functionele as Sociaal-economische as pbl.nl Bron: PBL

104| Nieuwe steden in de Randstad

VIER

drie fases weergegeven: aanvang, huidige situatie en mogelijke verdere ontwikkeling. Bij deze weergave van het ontwikkelingspad speelt het begrip padafhanke- lijkheid, zoals dat in hoofdstuk 1 is geïntroduceerd, een belangrijke rol. De toekomstige ontwikkeling is niet gede- termineerd door het voorgaande ontwikkelingspad, maar dat bepaalt wel welke inspanning zal moeten worden verricht in het geval van een scherpe koerswijziging. Wat is de voor de hand liggende ontwikkelingscyclus van een suburbane stad? De beginpositie zit vaak aan de rechterzijde, aan de suburbane kant van het assenkruis. In veel klassieke villadorpen, zoals die in Het Gooi, is deze positie behoorlijk stabiel, of verandert zij langzaam naar

posh. Trouble in paradise is de karakterisering van een ontwikkeling in de tegenovergestelde richting

(Baldassare 1986). Er is altijd de vrees dat nieuwe, mono- functionele, sociaal-homogene en perifeer gelegen woongebieden na verloop van tijd afglijden en zich ontwikkelen tot minimum choice suburbs; volgens sommigen is dat zelfs onontkoombaar (Gadet 2011; Jacobs 1961). De stad als emancipatiemachine is vooral te vinden in voormalige buitenwijken die een meer centrale ligging hebben gekregen (ze zijn van buitenwijk veran- derd in stadswijk) zoals de negentiende-eeuwse arbeiderswijken en momenteel de naoorlogse wijken, gekoppeld aan een gentrificatieproces van de bevolking. Of dit proces ook op een autonome wijze gaat optreden in de meer perifeer gelegen nieuwe steden, is nog maar de vraag.

De positie van een nieuwe stad op het assenkruis is niet de exacte uitkomst van een berekening, maar een gewogen typering. Deze exercitie vormt vooral de aanzet tot een methodiek waarmee inzicht kan worden geboden in de huidige positie van de verschillende groeikernen; met dit inzicht hopen we richting te geven aan de discussie over de mogelijke verdere ontwikkeling van de groeikernen. Dat leidt tot in totaal drie figuren: toen, nu en later. Tezamen geven de drie assenkruisen inzicht in de padafhankelijkheid van de ontwikkeling. Deze wordt in de conclusie afgezet tegen de toekomstige beleids- voornemens op stedelijk, regionaal en landelijk niveau. In hoeverre wordt in het beleid rekening gehouden met deze reeds ingeslagen paden?

In document Nieuwe Steden in de Randstad (pagina 104-106)