• No results found

B ELANG VAN VERBINDING OM OPSCHALING TE REALISEREN

Overzicht 1: Gemiddelden en standaarddeviaties (N=22)

6.4 B ELANG VAN VERBINDING OM OPSCHALING TE REALISEREN

Overheid, brancheorganisaties en regionale netwerken zetten steeds meer in op het verbinden van ondernemers op duurzame thematiek. Op regionaal en lokaal niveau zijn hiervan al veel voorbeelden op te tekenen, maar de volhoudbaarheid en vertaling naar daadwerkelijke gezamenlijke activiteiten is beperkt. Er is te weinig en te kleine opschaling. Bovendien zijn veel van de samenwerkingsverbanden (zoals de Green Deals) gericht op kostenbesparing en het voorkomen van verspilling, waarmee alleen het operationele bereik is gewaarborgd. De uitdaging is om dit te zien als een eerste stap naar een meer strategische samenwerking gericht op duurzame innovatie. Commitment kweken en verbinden kan gefaciliteerd worden door duurzame strategen (zie 6.3) structureel in te zetten. Deze veelal ervaren managers hebben enerzijds de neiging vooral elkaar op te zoeken (in gremia als Leaders for change, MVO Nederland) en anderzijds op te treden als gastsprekers op conferenties, maar hun invloed op verandering kan groter zijn als ze bovengenoemde verbinding van ondernemers willen stimuleren en begeleiden. Hier ligt een uitdaging voor instellingen voor beroepsonderwijs in het economisch domein (Weybrecht, 2010). Zij kunnen ondernemers (bijvoorbeeld de duurzame tactici en duurzame strategen uit 6.3) bijeenbrengen, de behoefte aan onderwijs en onderzoek op het gebied van strategisch duurzaam ondernemen inventariseren en dit vervolgens vertalen naar projecten. Rol hoger beroepsonderwijs

Omdat het hoger onderwijs in het economisch domein een verduurzamingsslag aan het maken is en sterk inzet op vraaggearticuleerd en praktijkgericht onderzoek, ligt het voor de hand bovengenoemde behoeftes bij bedrijven en onderwijsinstellingen te verbinden. Vanuit de typologie van ondernemers uit de volgende paragraaf, kan dit – naast bovengenoemde koppeling - het best gericht worden op de duurzame goudzoekers en tactici: deze ondernemers de kennis en het inzicht geven in hoe hun bedrijfsvoering strategisch kan worden geënt op duurzame ontwikkeling en dit door middel van onderzoek ook faciliteren.

Studenten dienen in hun opleiding ingevoerd te worden op de noodzaak van duurzame ontwikkeling. Hierbij kan worden aangesloten op de vaststelling dat zeker bij jongere mensen de drang naar zelfversterking groot is. Ideaal zou zijn als onderwijs een kritische ervaring (critical incident) kan zijn in de vorming van de duurzame professional. Een studie van de Verenigde Naties (2010) laat zien dat 93% van de CEO’s in multinationals het belang erkennen van Corporate Social Responsibility in relatie tot volhoudbaar succesvolle bedrijfsvoering. 88% van deze CEO’s stellen dat

137

onderwijsinstituten hun rol moeten pakken in het opleiden van toekomstige leidinggevenden die duurzaamheid in een business model willen en kunnen vertalen. Daartoe moet het onderwijs voorwaarden scheppen die gunstig zijn voor het ontwikkelen van een duurzame houding. De resultaten van het onderzoek geven daarbij aanleiding tot de volgende aanwijzingen.

1. Duurzaamheid krijgt pas betekenis als het vanuit een specifieke context wordt ingevuld. De context die het meest aanspreekt voor studenten kan leiden tot een ontvankelijke houding om het concept duurzaamheid te verdiepen en de bedrijfsmatige implicaties te ontdekken. Dit pleit voor het gebruik van kleine en specifieke duurzame bedrijfscases in het onderwijs. 2. Omdat zelfversterking een belangrijke driver is voor gedrag, moet onderwijs de vraag beantwoorden hoe dit zich kan verhouden tot de behoefte aan maatschappelijke betrokkenheid en duurzame ontwikkeling. Het model van Bamberg & Möser veronderstelt een verband tussen normbesef en de inschatting van het eigen vermogen om invloed uit te oefenen op de oplossing van een probleem: hoe minder uitgesproken het normbesef, hoe meer invloed de inschatting van het eigen vermogen zal hebben. De veronderstelling is dat een venijnig probleem als duurzame ontwikkeling niet gemakkelijk leidt tot een hoog normbesef bij studenten. Dit betekent dat de nadruk in business onderwijs moet liggen op praktische voorbeelden die laten zien hoe strategieën voor duurzame ontwikkeling en (persoonlijke) zelfversterking elkaar positief kunnen beïnvloeden. Dus geen nadruk op ethiek in algemene zin, maar op gedrag vanuit de vragen: “Wat betekent het als ik vanuit mijn normen en waarden handel? Wat zeg ik en wat doe ik?” Studenten moeten dus worden geconfronteerd met de cognitieve dissonantie in hun eigen ‘dialogical self’: hoe verhouden hun idealen zich tot hun materiële ambities (zie ook Delnooz, 2008, 2010).

Rol van de brancheverenigingen

MKB Nederland en VNO-NCW hebben in 2012 hun visie op duurzame ontwikkeling gepubliceerd in het rapport ‘Onze gemeenschappelijke toekomst, Integrale visie op duurzame ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen’. In hoofdstuk 2 is hier al aan gerefereerd. De brancheverenigingen stellen in het rapport dat MVO en duurzaamheid zich niet laten voorschrijven, maar dat het veel meer een ‘license to

operate’ is: duurzaamheid faciliteert de zakelijke kans om een voorsprong te nemen in

138

door het aanbieden van planontwikkeling en het verbeteren van de kennis over duurzaam ondernemen. Er zijn al initiatieven voor opleidingen om ondernemers te ondersteunen in het aanpassen van hun bedrijfsvoering aan duurzame uitgangspunten. Het verbond tussen IUCN NL (het Nederlandse filiaal van Leaders for Nature) en MVO Nederland bijvoorbeeld is hier specifiek op gericht. Om hierin massa te kunnen maken lijkt deze studie te bevestigen dat het beter is om in te steken vanuit het welbegrepen en mogelijk verlichte eigenbelang van de ondernemer en niet vanuit een door duurzaamheid gedreven uitgangspunt. Overigens onderschrijven de brancheverenigingen dit van harte en zijn ze optimistisch over de toekomst: de vrije markteconomie heeft het vermogen om te innoveren, zich aan te passen en bedrijven te laten samenwerken. Met winst als noodzakelijk en gezonde prikkel kan zo worden bijgedragen aan een duurzame welvaart.

Rol van de rijksoverheid

In bovengenoemd rapport van MKB Nederland en VNO-NCW benadrukken de brancheorganisaties dat de gewenste rol van de overheid in verduurzaming niet in regelgeving ligt, maar in het scheppen van gunstige voorwaarden voor de markt: “de omstandigheden moeten gunstig zijn voor bedrijven met een duurzaam businessmodel.” Regelgeving moet zich hier beperken tot het faciliteren van een eerlijk en gelijk speelveld voor het bedrijfsleven. Dit uitgangspunt wordt onderschreven door de SER en door de overheid zelf (in de Kabinetsvisie 2008-2011), die MVO als een

business case benoemt: duurzame bedrijfsmodellen zijn nodig om te kunnen groeien in

de toekomst. De overheid wil bedrijven wel aanspreken op hun verantwoordelijkheid (due diligence), maar beperkt zich verder tot het toevoegen van waarde door partijen bij elkaar te brengen. Die toegevoegde waarde wordt voorzien op de volgende terreinen:

1. Sectoren identificeren waarin duurzaamheid de productiegerelateerde maatschappelijke risico’s sterk zal beïnvloeden (Sector Risico Analyse) en met die sectoren in gesprek gaan.

2. Voorlichten over het belang van MVO. Om hierbij het mkb te bereiken werkt de overheid nauw samen met de brancheverenigingen.

3. Aansturen op verbetering van de transparantie in internationale ketens en toezicht op het naleven van de zogenaamde global governance in de keten. Voor het overige stelt de overheid dat het initiatief ‘uiteraard’ bij het bedrijfsleven ligt. Vanuit deze op bedrijven gerichte oproep, is het de vraag hoe bij de persoonlijke betrokkenheid van de ondernemer kan worden aangesloten. Bij de meeste ondernemers is het normbesef zoals gezegd ‘klein’, dat wil zeggen direct gerelateerd aan de eigen activiteiten. Daardoor is het minder sterk en heeft de PBC veel invloed. Dat

139

zou de weg kunnen vrijmaken voor meer materiële impulsen en duidelijke en consistente regelgeving in de markt, zodat daar een groeiende vraag ontstaat naar duurzame producten en diensten. Die groeiende vraag kan leiden tot het stimuleren en opschalen van duurzame initiatieven.

Eerder is in dat verband al gewezen op de paradox in het duurzaamheidsbeleid van de overheid: marktwerking moet versnelling brengen, maar de relevante marktpartijen (bedrijven, consument, investeerder) schalen onvoldoende op. De overheid zou – naast regelgeving - ook marktkansen kunnen creëren door in sectoren als infrastructuur, woningbouw en duurzame energie publiek-private fondsen op te richten, die bedrijven aanzetten tot ontwikkeling en uitbouw van duurzame technieken. De overheid moet echter beginnen om zich gewoon aan de eigen afspraken omtrent duurzame inspanningen te houden.

(directeur bouwbedrijf) “Er is vrijwel niets te merken van een andere manier van denken, richting duurzaamheid. Er is nog veel momentdenken bij de overheid. De rijksoverheid beknibbelt op de lokale overheid, de politiek is vluchtig. Als de overheid zegt dat ze vanaf 2010 100% duurzaam gaat inkopen en je kijkt vervolgens naar het allerlaagste ambtenarenniveau waar het werk wordt aanbesteed: dan is dat echt niet zo.” (20)

141

7.BIJLAGEN