• No results found

Een avontuurlijk acteur in de 18e eeuw

In de 18eeeuw traden in de Maastrichtse schouwburg vrijwel uitsluitend Franse gezelschappen op. Tot 1786 was deze schouwburg gevestigd in de manege aan de Jekerstraat, die na de bezetting van onze stad door de Fransen (1747) op bevel van maarschalk graaf Löwendahl in een paar weken tijd tot theater moest worden omgebouwd. Dat heeft de stad een hoop geld gekost. De toen Protestantse kerk van St. Mathias moest aan de schouwburg 600 stoelen afstaan. De Franse theater-directeur Clairville had van de gemeente Maastricht een octrooi van zes jaren verkregen (1773/1779), dat in 1780 nog voor een jaar werd verlengd. Het tableau de la troupe van zijn gezelschap vermeldde o.a. de namen van Fabre d'Eglantine, als 1erol in de comedie en hoge tenor in de opera en van zijn echtgenote Marie Godin, als seconde amoureuse. Fabre debuteerde hier op 12 april 1779 in ‘Le Misanthrope’ van Molière. Toen Fabre in Maastricht belandde, had hij al een veel bewogen levensloop achter de rug. Hij was in 1750 te Carcassonne geboren als zoon van een textielhandelaar. Op twintigjarige leeftijd ontvluchtte hij het ouderlijke huis om zich bij een rondreizend toneelgezelschap te voegen. Zijn loopbaan als acteur voerde hem kris en kras door Frankrijk, Zwitserland, Belgie (Namen-Luik) en Holland (Maastricht). Hij bleef in iedere plaats gedurende ten hoogste één seizoen. Door zijn opvliegendheid, zijn ijdelheid en zijn niet bepaald stichtelijke levenswandel lag hij voortdurend overhoop met zijn directeur, zijn collega's en zelfs met het theaterpubliek, dat hij bij een gelegenheid zo schromelijk had beledigd, dat hij gedwongen werd vanaf het podium op zijn knieën om vergiffenis te smeken!

Op de te Toulouse gehouden ‘Jeux Floraux’ had hij de ereprijs voor poëzie, bestaande uit een églantine (wilde roos), gewonnen. Sindsdien noemde hij zich Fabre d'Eglantine.

Een van zijn vele amoureuze avontuurtjes had hem bijna het leven

gekost. Begin 1774 had hij te Namen de minderjarige dochter van een toneelspeelster verleid en ontvoerd. Hij had het uitsluitend aan de bemoeiingen van zijn toenmalige directeur en collega's te danken, dat hij door persoonlijke tussenkomst van prins Charles de Lorraine van de galg werd gered.

Op 9 november 1778 trad hij te Straatsburg in het huwelijk met Marie Nicole Godin met wie hij tot 1787 geregeld op de scène zou verschijnen. Hun acteertalent schijnt over het algemeen maar zeer middelmatig te zijn geweest, maar Fabre bleek over nog andere talenten te beschikken. Tijdens zijn verblijf te Maastricht kreeg hij de opdracht in de gerestaureerde schouwburg boven de scène een nieuw fronton te schilderen. Na de voltooiing hiervan, moest hij de door hem onder het tussen Mars en Minerva afgebeelde stadswapen, geschilderde spreuk ‘Ottiis simulque et musis’ (aan tijdverdrijf en de muzen beide) veranderen in de vroegere tekst ‘castigat ridendo more’ (al lachend tuchtigt het de liefde). In hetzelfde jaar schreef hij hier een opera in een akte ‘Laura et Pétrarque’, waarbij de eerste violist van het opera-orkest, François Rouwijzer (2 juli 1737/9 dec. 1827) de muziek componeerde. De opera, waarin Fabre als second hautcontre (hoge tenor) optrad, werd hier enige malen met succes opgevoerd, maar werd nooit gedrukt.

In het doopregister van de St. Jacobkerk te Maastricht wordt vermeld, dat daar op 12 oktober 1779 werd gedoopt: Ludovicus Theodoris Julius Vincentius, wettige zoon van consultissimi (sic) Philippi Francisci Nazarri Fabre d'Eglantine J.U.L. (sic) en Marie Nicolaie Godin. Dat J.U.L. betekent Juris Ultruisque Licentiatus, een titel, waarop Fabre, die nooit een academische opleiding had genoten, zeker geen recht had! Als getuigen worden vermeld o.a. Maritimo Julio de Pontèves Bargème en Ludovico Corbin (de schoonmoeder van Fabre). Eerstgenoemde was een broer van Honoré, comte de Ponthèves Tournon, die niemand anders was als de theater-directeur Clairville, die evenals zijn zonen uitsluitend deze naam zou voeren. Clairville had op 17 mei 1777, onder het cremersambacht de eed als burger van Maastricht afgelegd.

In 1780 moest Fabre wegens schulden naar Luik vluchten, waar hij

de, om dezelfde redenen naar deze stad uitgeweken Clairville trof, die hem in zijn nieuw gevormd theatergezelschap opnam. Maar al spoedig lag hij weer overhoop, niet alleen met zijn directeur, maar ook met de Luiker magistraat. Hij werd ontslagen en mocht het theater niet meer betreden.

Op 23 september 1780 zou in het theater te Luik een grote manifestatie plaats hebben ter ere van de beroemde Luikse componist Grétry, waarbij een buste van hem zou worden onthuld. Dat bracht Fabre op een idee!

De avond voor de feestelijke gebeurtenis, schreef hij een lange pathetische lofrede op Grétry. Bij de aanvang van het huldigingsfeest wist hij de zaal binnen te dringen en het podium te beklimmen, waar hij ten aanhore van de verbijsterde autoriteiten en leden van het feestcomité met laaiend enthousiasme zijn lofdicht begon voor te dragen. Zijn geestdrift sloeg over op de toehoorders, die hem uitbundig toejuichten, maar dit eerbetoon zal wel meer Grétry als Fabre hebben gegolden! Fabre had zijn doel bereikt. Hij werd niet alleen in zijn functie hersteld, maar kreeg van het Luikse stadsbestuur nog een geschenk van 5 Louis d'or!

Zijn uit 15 pagina's bestaande ‘Triomphe de Gétry’ verscheen ook in druk. (1780). Ondanks dit alles moest Fabre in 1781 met achterlating van zijn schamele bezittingen bij de lommerd, wegens schulden de stad hals over kop verlaten. Opnieuw begon zijn zwerftocht als acteur. Gedurende 16 jaren trok hij van stad tot stad, steeds achtervolgd door schuldeisers.

In 1785 was hij te Nîmes nog een acteur, die zich beklaagde over te late betaling van zijn loon, maar kort daarop zou hij zelf als theaterdirecteur zijn acteurs, vanwege de slechte recettes niet kunnen betalen en moest hij, achtervolgd door schuldeisers naar Avignon vluchten. Het zwerven moede, wilde hij proberen zijn kost te verdienen met het schrijven van toneelstukken. Op twintigjarige leeftijd had hij een paar bundeltjes romances gepubliceerd, geheel in de stijl van de tijd: elegant, een beetje erotisch en libertijns, maar overigens echt maakwerk. Het hierin voorkomend, inderdaad zeer charmant gedicht ‘Il pleut, il pleut bergère’ had destijds veel opgang gemaakt.

Maar naast deze quasi naïve gedichtjes, had Fabre ook verschillende hatelijke satires geschreven die hem niet bepaald populair hadden gemaakt.

In 1787 verbleef Fabre in een armoedig hotelletje in Parijs, door iedereen, ook door zijn vrouw verlaten, zonder middelen van bestaan. Hij was verbitterd tegen de maatschappij, maar nog altijd vol vertrouwen in de toekomst. Hij had zich met zoveel ijver op het schrijven van toneelstukken gestort, dat hij hiervoor zelfs een benoeming als acteur bij het Theatre Francais had geweigerd.

Geen enkele theaterdirectie bleek bereid zijn stukken op te voeren, totdat het Theatre Italien op 21 sept. 1787 zijn ‘Gens des Lettres’ ten tonele bracht. Het werd een flop, wat niet te verwonderen was, daar dit stuk een bittere satire bleek te zijn op Parijs en haar schrijvers en journalisten. Ofschoon Fabre hiermede zowat iedereen tegen zich in het harnas had gejaagd, beklaagde hij zich erover dat men hem

onrechtvaardig behandeld had. De door Fabre tegen zichzelf opgewekte animositeit was waarschijnlijk de reden, dat ook zijn op 8 oktober 1787 door het Theatre Français opgevoerde tragedie ‘Augusta’ viel als een baksteen.

Begin januari 1789 zou het Theatre Français zijn comedie in verzen ‘Le

Présomptueux ou l'Heureux Imaginaire’ opvoeren, maar in de eerste akte barstte zo'n tumult in de zaal los, dat men ijlings het doek liet vallen en de voorstelling voortzette met ‘Nanin’ van Voltaire. Dit échec was niet alleen te wijten aan de twijfelachtige kwaliteit van het stuk. Fabre had dit te danken aan een concurrerende auteur, die uit wraak de rel op touw had gezet, omdat Fabre niet alleen zijn vrouw in bedoeld stuk een rol had gegeven, maar ook amoureuze betrekkingen met haar zou onderhouden. Op 26 mei 1789 vond zijn comedie ‘Collateral ou l'Amour et l'Interêt’, die zonder vermelding van de naam van de auteur werd opgevoerd, een gunstig onthaal. Met zijn op 22 februari 1790 door het Theatre Français ten tonele gebrachte ‘Philinte de Molière’ veroverde Fabre zich een ereplaats onder de ‘auteurs comiques’ van de 18e eeuw. Toch was dit succes niet alleen te danken aan de literaire kwaliteiten van het stuk.

Fabre had geleerd de populaire instincten van het publiek te bespelen. Zijn onverholen critiek op de zeden en gewoonten van de toenmalige gemeenschap viel bij de grote massa, bij wie de revolutionaire gedachte snel veld begon te winnen, in goede aarde. In minder dan vijf jaren schreef hij een twaalftal stukken. Dat dit meer mislukkingen dan successen waren, was voornamelijk te wijten aan zijn gebrek aan gematigdheid en takt en de te dik erop gelegde tendensen.

Intussen had Fabre nog steeds met geldgebrek te kampen. Op een of andere wijze had hij van koning Lodewijk XVI op 22 februari 1789 voor de tijd van zes maanden een vrijgeleide weten te krijgen, gedurende welke periode zijn schuldeisers hem met rust moesten laten om hem de gelegenheid te geven zijn financiële aangelegenheden te regelen.

Vanaf 1789 zou Fabre op een geheel ander toneel een belangrijke rol gaan spelen: De ontevredenheid onder brede lagen der bevolking begon hoe langer hoe meer openlijk tot uitdrukking te komen. Fabre nam nu ook deel aan politieke discussies o.a. in de Club des Cordeliers, waar hij bevriend raakte met Danton, Marat en Camille Desmoulins. Toen deze club een meer anarchistische richting begon in te slaan, distantieerde hij zich hiervan en werd met Danton en Desmoulins lid van de club der Jacobijnen. Het is niet mogelijk in het kader van dit artikel een beschrijving te geven van de zeer bewogen politieke loopbaan van Fabre. Wij willen hieruit het volgende aanhalen:

Ofschoon hij geen groot redenaar was, werd toch met aandacht naar hem geluisterd. Zijn op 26 april 1791 gehouden rede tegen het koningschap, dat hij als volksafgoderij betitelde, werd uitbundig toegejuicht. Hij was eng bevriend met Danton, wiens secretaris hij later zou worden. Ofschoon Danton het niet altijd eens bleek te zijn met de politieke activiteiten van Fabre, bleef hij hem steeds zijn vertrouwen schenken. Fabre heeft hiervan meer dan eens een schromelijk misbruik gemaakt.

Hij werkte aan verschillende dagbladen. Zijn vinnige en oproerige artikelen vonden, vooral in meer geavanceerde kringen veel bijval.

Door Danton kreeg hij ook toegang tot de Club der Jacobijnen, die hij in een later stadium weer zou verraden.

Fabre was een groot voorstander van de doodstraf en hij wilde alle z.g.

samenzweerders tegen het nieuwe bewind onmiddellijk ter dood laten brengen. Op 20 september 1792 werd hij lid van de Nationale Conventie en maakte met o.a. Robespierre en Saint-Just deel uit van het Comité du Salut Public. Hij was betrokken in allerlei intriges en werd verschillende malen van corruptie verdacht. Hij werkte mede aan het ontwerp van een republikeinse kalender, bestaande uit 12 maanden van ieder 3 decades en 5 of 6 toegevoegde dagen. De poëtische benamingen van de maanden en dagen waren van Fabre.

Hij leefde nu op grote voet. Hij woonde in het rijk gemeubileerde hotel van de geïmigreerde hertog d'Aumont. Hij had vele amoureuze avontuurtjes o.a. met een jonge actrice van het Theatre Français, Caroline Remy, die hem tot zijn dood trouw zou blijven.

Zijn verkwistende levenswandel wekte veel wrevel bij zijn collega's. Men beschuldigde hem zelfs van frauduleuze speculaties met legerschoenen, maar deze beschuldigingen werd door bemoeiingen van zijn vrienden in de doofpot gestopt. Gevraagd naar de herkomst van zijn plotselinge rijkdom, had hij geantwoord, dat hij deze te danken had aan de opbrengst van zijn literaire werkzaamheden.

Toch bleef men hem in bepaalde kringen wantrouwen. Er verschenen vele tegen hem gerichte schotschriften en spotdichtjes. Hij raakte betrokken in de controverse tussen Robespierre en Danton. In 1794 werden Danton en zijn vrienden, waaronder Fabre, in de affaire betreffende de liquidatie van de Compagnie de Indes, beschuldigd van fraudes en samenzwering tegen de Staat. Ofschoon wat de schuldvraag betreft ernstige twijfels bleken te bestaan, sprak de zeker bevooroordeelde jury over al de beschuldigden de doodstraf uit. De ter dood veroordeelden werden op 5 april 1794 in twee karren naar het schavot gebracht. In de eerste zat de geheel apathische Fabre tussen de spotlachende Danton en de jammerende Desmoulins. Hij maakte de indruk of hij geestelijk reeds gestorven was. Werktuiglijk beklom hij het schavot en liet hij zich willoos, zonder ook maar een woord te uiten op de guillotine leggen.