• No results found

Achttiende eeuw was eeuw van de vrouw

Men heeft het jaar 1975 uitgeroepen als het jaar van de vrouw. Met meer recht zou men de achttiende eeuw de eeuw van de vrouw kunnen noemen, gezien de grote invloed, die de vrouwen toen op velerlei gebieden hebben uitgeoefend.

Zij worden vaak afgeschilderd als lust-objecten van wellustige rokkenjagers, maar de petite-histoire van die tijd leert ons dat het eerder de mannen waren, die door de vrouwen, vaak ten detrimente van hun beurs, werden gemanipuleerd.

Uit de literatuur van die tijd krijgt men de indruk, dat de dames toen

met evenveel gemak van minnaar, als van kleed verwisselden.

Naast beroemde vrouwen als Maria Theresia, keizerin van Oostenrijk, Catharina II van Rusland en in ons land de energieke prinses Wilhelmina Frederika Sophia, zuster van Frederik de Grote en gemalin van stadhouder prins Willem V, had men ook invloedrijke koninklijke maitresses, als de gravinnen de Pompadour en Du Barry. Maar er waren ook tal van dames uit alle rangen en standen, die behalve op het terrein van de liefde, op andere wijze naam hadden gemaakt:

Als voorbeeld en tevens als tijdsbeeld willen wij iets vertellen over een dame, die door haar levenswijze en haar intieme connecties met bekende persoonlijkheden veel opzien gebaard heeft.

Een juffrouw van onbekende komaf, met name Angélique Dorothée Babaub, had sedert haar prille jeugd al heel wat amoureuze avontuurtjes achter de rug, toen zij erin slaagde de markies De Cassini, aan de haak te slaan. Dominique Joseph markies De Cassini, geboren 27 november 1715 had een militaire loopbaan gevolgd. Op 16 april 1767 was hij tot veldmaarschalk bevorderd.

De jonge markiezin maakte door haar schoonheid en bevalligheid al spoedig furore in de Parijse salons. Zij verwekte een schandaal door te haren huize ‘La Réligieuse’ van de la Harpe te laten opvoeren en hierin zelfs de titelrol te spelen.

De aartsbisschop van Parijs liet alle verdere opvoeringen verbieden. De markiezin verleende haar gunsten voornamelijk aan welgestelde heren, waardoor zij en haar wel erg tolerante echtgenoot een weelderig leventje kon leiden. Laatsgenoemde ging zelfs zover ervoor te waken, dat zijn wispelturige echtgenote haar rijke minnaars trouw bleef. Toen hij op zekere dag ontdekte, dat zij haar toenmalige aanbidder, de graaf De Clermont, met een van zijn eigen lijfwachten bedroog, stelde hij de graaf hiervan in kennis. Daarop liet de woedende markiezin haar wat al te dienstwillige echtgenoot in haar bijzijn door bedoelde lijfwacht een flink pak slaag geven!

Een andere keer had zij als maitresse van de prins De Rochefort, ook een

verhouding met een ridder De Bouveau. Terugkomend van een nachtelijk samenzijn met laatstgenoemde, had zij haar man bemerkt,

die ten behoeve van De Rochefort haar gangen was nagegaan. Zij stuurde De Bouveau op hem af om hem voor zijn bemoeizucht met een duchtige afrossing te bestraffen.

Toen De Rochefort hiervan op de hoogte kwam maakte hij onmiddellijk een einde aan de verhouding met de markiezin. Zij vond voor hem al spoedig enige opvolgers, o.a. de prins De Montbasson, een ridder De Ressan en daarna de graaf De Mauvais, die beloofde voor haar een huis te laten bouwen, dat zij al ‘Hotel De Cassini’ had willen dopen.

Toen de graaf haar ware karakter ontdekte had hij opeens genoeg van haar en was het huis van de baan.

Door haar verkwistende levenswijze verkeerde zij al spoedig in financiële moeilijkheden. Toen de nood het hoogst was wist zij de reeds bejaarde generaal, graaf De Maillebois in haar netten te verstrikken.

Yves Marie Desmarets, graaf De Maillebois was in augustus 1715 geboren als telg uit een oud adellijk geslacht. Hij had al een succesvolle militaire loopbaan achter de rug toen hij door een ernstige onenigheid met maarschalk d'Estrées en door het publiceren van een voor de opperste legerleiding beledigend pamflet tot enige jaren gevangenis in de citadel van Doullens werd veroordeeld.

Hij was op 11 mei 1745 gehuwd met Marie Madeleine Cathérine de Voyer de Paumy d'Argenson. (geb. 25 mei 1724). De Maillebois betaalde niet alleen de schulden van De Cassini, maar liet ook een huis voor haar bouwen.

Ondanks de enorme bedragen die hij voor haar had uitgegeven, bleef zij hem niet trouw. Op zekere dag moest hij vernemen, dat zij een verhouding had met de grootaalmoezenier en kardinaal, prins Louis De Rohan. Daar De Maillebois, doordat hij bij het Hof in ongenade was gevallen, zelf in financiële moeilijkheden was geraakt, bleef hem niets anders over dan voor zijn hooggeplaatste medeminnaar het veld te ruimen.

Het duurde niet lang of ook De Rohan zou ondervinden, wat voor een kostbare affaire een verhouding met de verkwistende markiezin De Cassini was. Hij zag zich zelfs genoodzaakt enige, eertijds van de

koning ontvangen geschenken te verkopen. Toen hij vernam, dat de koning een en ander ter ore was gekomen en deze hierover allesbehalve gesticht bleek te zijn, zon hij op een middel om met goed fatsoen een einde aan de verhouding te maken.

Met dat doel had hij een lid van zijn gevolg ertoe overgehaald de markiezin het hof te maken en een rendez-vous met haar te versieren. De man scheen bij de markiezin in de smaak te zijn gevallen: zij had haar kamenier opdracht gegeven hem, op een avond dat zij en haar man ergens een souper bijwoonden, in haar slaapkamer binnen te laten.

Nu wilde het toeval, dat de markies na afloop van het souper vóór zijn vrouw thuis kwam. Hij zag in de kamer van zijn vrouw een lichtschijn en dacht dat er brand was uitgebroken. Toen hij de kamer binnenstormde trof hij daar een hem onbekend manspersoon aan.

Laatsgenoemde, verrast door de onvoorziene gang van zaken, meende zich uit de pijnlijke situatie te moeten redden door te verklaren, dat hij door geldverlegenheid gedwongen, daar was binnengedrongen om zich meester te maken van een paar, daar aanwezige zilveren kandelaars. Op dat ogenblik kwam de markiezin binnen, die met één oogopslag de situatie overzag. Zij stuurde haar man naar bed en zei dat zij deze affaire wel zou afhandelen. Zij scheen over de wijze waarop dit geschiedde zo tevreden te zijn geweest, dat zij de ‘inbreker’ order had gegeven, maar eens vaker te komen stelen!

Ongelukkigerwijze was deze geschiedenis, dank zij de loslippigheid van de markies De Cassini aan het Hof te Versailles uitgelekt. Daar de hierin betrokkene geen lust had terwille van deze vrouw als een dief te worden gebrandmerkt, moest hij wel de ware toedracht van deze affaire opbiechten. Toen de markiezin dit vernam, was zij op haar praatzuchtige echtgenoot zo kwaad geworden dat zij hem weer een dracht stokslagen had laten toedienen. Maar De Rohan was met goed fatsoen van haar af!

De markiezin achtte het nu maar beter weer berouwvol terug te keren tot graaf De Maillebois, die haar met open armen ontving. Vanaf dat ogenblik was hij geheel in haar macht. Hij werd

gen in de anti-chambres van ministers allernederigst zijn opwachting te gaan maken, tot het verkrijgen van gunstbewijzen, die de markiezin direct aan de meest biedende verkwanselde. Hij raakte zo diep in schulden, dat hij zich genoodzaakt zag het bos van Gressin, dat hem door Lodewijk XV was geschonken, te verkopen. Van de opbrengst werden de schulden van De Maillebois voldaan, waarna nog een bedrag van achthonderdduizend Livres zou zijn overgebleven, maar het is niet bekend waar dit bedrag is gebleven.

In verband met een dreigende oorlog met de keizer van Duitsland had De Maillebois in 1785 van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden opdracht gekregen tot het vormen van een legioen, waarvan hij opperbevelhebber zou worden. Hij was voor deze benoeming aanbevolen door Mr. G. Brantsen, Buitengewoon Ambassadeur van de Republiek der Verenigde Nederlanden te Parijs, waarschijnlijk op aandringen van zijn toenmalige maitresse, baronnes Etta Palm-d'Aelders.

De in 1743 te Groningen geboren Etta d'Aelders was reeds vanaf 1780 een intieme vriendin van De Maillebois. In haar avontuurlijke loopbaan heeft zij op politiek gebied, zowel in Nederland, als in Frankrijk een niet onbelangrijke rol gespeeld. Zij schijnt echter alles behalve tevreden te zijn geweest over de wijze waarop De Maillebois haar voor haar bemoeiingen had beloond en hij zou enige tijd later de gevolgen hiervan ondervinden.

De familie van De Maillebois had gehoopt, dat zijn benoeming in Den Haag een einde zou maken aan zijn verhouding met de markiezin maar zij hadden buiten de waard gerekend. Direct na zijn aanstelling was zij begonnen met het verkwanselen van tal van rangen en standen in het nieuwe legioen. Zij wist bovendien te bereiken, dat haar echtgenoot hierin werd benoemd tot kolonel-commandant! Zij vertrok met een aantal Franse officieren naar Den Haag, waar op 4 maart 1785 De Maillebois was gearriveerd.

Maar gezien het oorlogsgevaar geweken was, werd het legioen nog hetzelfde jaar ontbonden, hetgeen voor De Maillebois aanleiding zou worden tot eindeloze strubbelingen met de Nederlandse

ring over de financiële afwikkeling van deze liquidatie.

Alleen al in het jaar 1786 tellen wij ruim veertig Resoluties van de Staten-Generaal betreffende deze affaire. De betalingen hadden zo tergend langzaam plaats, dat De Maillebois voortdurend in financiële moeilijkheden verkeerde. Nog in 1787 lieten de schuldeisers van het opgeheven legioen beslag leggen op tweederde van zijn tractement. Tenslotte kreeg hij van Willem V, met wie hij een levendige

correspondentie voerde, verlof, tijdelijk naar Frankrijk te vertrekken.

In 1785 zou De Maillebois betrokken worden in een patriotistisch complot. Veldmaarschalk Lodewijk Hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, die vanaf 1750 in dienst stond van de Nederlandse regering, was in 1759 benoemd tot voogd van de jonge prins Willem V van Oranje. De invloed die de ‘Dikke Hertog’, zoals hij in de volksmond werd genoemd, op de zwakke en wijfelmoedige prins uitoefende had bij de patriotten kwaad bloed gezet. Tot een uitbarsting kwam het toen in 1784 de inhoud bekend werd van de in 1766 tussen de stadhouder en de hertog gesloten ‘Akte van consulentschap’, waarbij de stadhouder geheel onder voogdij van de hertog kwam te staan, die echter zelf generlei verantwoording zou dragen. Bovendien werd de hertog ervan beschuldigd, dat hij de stad Maastricht in handen van de Oostenrijkers had willen spelen.

De Vice-Hoogschout van het Brabantse Hooggerecht te Maastricht, Mr. J.H. van Slijpe, die met de hertog vriendschappelijke betrekkingen onderhield, werd ervan verdacht hieraan zijn medewerking te hebben verleend. Hij werd op last van de met het onderzoek belaste Advocaat-Fiscaal der Generaliteit, Mr. J. Tulling, gedurende enige weken, onder strenge bewaking, in zijn woning in arrest gehouden. Bij het onderzoek bleek, dat Van Slijpe niets met bovenbedoeld complot te maken had en dat hij integendeel een zeer fervent Orangist was.

De Hollandse Patriotten hadden het plan opgevat zich meester te maken van de papieren van de hertog van Brunswijk, die hij in het klooster van de Capucijnen te Aken in bewaring zou hebben gegeven. Men verwachtte dat de inhoud van deze papieren, zowel voor

de hertog als voor de stadhouder compromitterend zou zijn.

Met medeweten van De Maillebois zou de Rijngraaf Frederik van Salm-Kyrburg, bevelhebber van een nieuw gevormd Nederlands legercorps, een aantal Franse avonturiers engageren om de papieren te stelen. De samenzwering stond onder leiding van zekere Varanchan de Saint-Génié. Onder de deelnemers bevonden zich een baron d'Arros, zekere Boutet de la Toulière en een bij de schouwburg te Maastricht ontslagen soufleur. De zaak werd op zo'n stuntelige wijze aangepakt, dat zij tenslotte ter ore kwam van de bekende barones Etta Palm-d'Aelders, zij stuurde zekere Veyrières, die de samenzweerders voor deelname hadden benaderd, naar Den Haag om de prins te waarschuwen, maar deze bleek hiervoor geen interesse te hebben. Tenslotte zou het complot door het verraad van d'Arros toch aan het licht komen.

De samenzweerders werden, behalve de bijtijds gevluchte Saint-Génié, in de nacht van 27 op 28 juli 1785 in het huis van een Akens apotheker gearresteerd. Omdat de hertog voor de gearresteerden, die hij slechts als ondergeschikten van de ware schuldigen beschouwde, een goed woordje had gedaan, kwamen zij er met verbanning uit het Akens gebied van af. Graaf De Maillebois had wel toegegeven, dat hij van het complot op de hoogte was geweest, maar dat hij, niet voldoende in het geheim was ingewijd om hierover met de betrokkenen te kunnen corresponderen.

De Maillebois was in 1788 benoemd tot militair gouverneur van Breda, maar het schijnt dat men blij was hem kwijt te zijn, toen hij eind 1789 met onbepaald verlof naar Parijs was vertrokken, waar hij in zijn huis aan de rue de Grenelle weer met zijn echtgenote samenwoonde. Maar de markiezin De Cassini was hem natuurlijk naar Parijs gevolgd. Zij was het waarschijnlijk die hem had aangestookt deel te nemen aan een contra-revolutionaire samenzwering, waartoe hij o.a. de minister van Binnenlandse Zaken, graaf de Saint-Priest, had weten over te halen.

Het zou een groots opgezette actie worden. Vanuit Italië zou onder leiding van de uitgeweken twee broeders van Lodewijk XVI een leger van 25.000 man Frankrijk binnenvallen, tegelijkertijd met

legers komend vanuit Brabant en uit Lotharingen. De bedoeling was een einde te maken aan de revolutionaire beweging en de koninklijke macht te herstellen.

Het schijnt dat Etta Palm lucht had gekregen van de samenzwering, maar dat De Maillebois haar stilzwijgen had gekocht. Op 20 januari 1790 bleek hij ten overstaan van een Parijse notaris aan mejuffrouw Etta Lubine Palm, echtgenote van de heer Chrétien Ferdinand Louis Palm drie obligaties ter waarde van ruim 15.000 livres te hebben overgedragen. Een reden voor deze overdracht was nergens vermeld. Wij zullen niet in detail op het verloop van de samenzwering ingaan.

Door berichten van te Turijn werkzame spionnen en het verraad van de secretaris van De Maillebois was het ‘Comité des Recherches’ te Parijs van het complot op de hoogte gekomen. De nog bijtijds gewaarschuwde De Maillebois wist naar Holland te ontkomen. Zijn vriendin, mevrouw De Cassini werd, verdacht van medeplichtigheid, door het ‘Comité des Recherches’ verhoord, maar waarschijnlijk wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten. Zij was daarop De Maillebois naar Holland nagereisd. In Den Haag was men met de deelname van een, in Nederlandse dienst staande generaal, aan een contrarevolutionaire beweging in Frankrijk niet erg gelukkig, temeer daar in de buitenlandse pers (overigens geheel ten onrechte) het Stadhouderlijk Hof werd beschuldigd de beweging te hebben gesteund. Eind April 1790 moest De Maillebois, zij het tegen een geldelijke vergoeding, afstand doen van het Gouvernement van Breda.

Met het oog op zijn precaire financiële toestand liet men hem de functies van Generaal der Infanterie en kolonel van zijn eigen regiment behouden. Eind 1790 vestigde hij zich te Maastricht, waar ook de onafscheidelijke markiezin De Cassini verblijf nam. Haar echtgenoot was korte tijd daarvoor overleden. De Maillebois schijnt in zijn aan de Boschstraat gelegen woning grote staat te hebben gevoerd, hij had niet alleen een adjudant en een secretaris, maar ook een eigen medicus in dienst.

Hij overleed te Maastricht op 13 december 1791 en werd in de St.

Catharijnekerk teraarde besteld. Bij de afbraak van deze kerk werd zijn grafsteen geplaatst in de doopkapel van de St. Matthiaskerk, waar hij nog te zien is.

De weduwe van de generaal, die bij zijn overlijden te Doornik verbleef, heeft zich te Maastricht gevestigd, waar zij op 22 mei 1793 in de St. Catharijnekerk werd begraven.

Na de dood van De Maillebois is er met zijn erven nog een geschil geweest over in zijn bezit zijnde documenten en plannen van militaire aard, die eigendom waren van de Nederlandse regering. Ondanks de in de Maastrichtse en de Parijse woningen van de generaal gedane onderzoekingen was slechts een gedeelte van de documenten terecht gekomen. Het schijnt dat de weduwe, die zelf gefortuneerd was, de erfenis van de graaf De Maillebois, die geen testament had achtergelaten, niet heeft willen aanvaarden. De zich in Nederland bevindende nalatenschap van de graaf had na aftrek van alle kosten een bedrag van f. 7.169-5-. (Brabants) opgebracht,

waartegenover schulden stonden ten bedrage van f. 33.441.-7-. (Luiks)!

Over de verdere lotgevallen van mevrouw De Cassini hebben wij niets kunnen vinden. Uit een akte van notaris Nolens te Maastricht, betreffende de nalatenschap van haar echtgenoot, blijkt dat zij op 24 juni 1791 nog in Maastricht woonde. Vermoedelijk is zij na de dood van de generaal naar Parijs teruggekeerd, waar nog wel iets van bovenvermelde nalatenschap aanwezig zal zijn geweest.

‘Cagliostro’. Het turbulente leven van een geniale charlatan

Honderdtachtig jaar geleden, op 28 augustus 1795 stierf in de gevangenis van het nabij Urbino (Italië) gelegen fort San Leo een der merkwaardigste figuren uit de 18e eeuw, Guiseppe Balsamo, zich noemende graaf Cagliostro.

In 1791 verscheen bij de uitgeverij J.P. Roux & Compagnie een ‘Vie de Joseph Balsamo, connu sous le nom comte Cagliostro’, gebaseerd op uittreksels uit het in 1790 te Rome tegen Cagliostro gehouden strafgericht.

In 1773 verbleef Cagliostro geruime tijd te Maastricht. Hij had zich hier in het in de Grote Staat gelegen hotel ‘De Wintmolen’ als een grand-seigneur geïnstalleerd. In de grote zaal van dit hotel trad hij op als een soort wonderman. Hij verbijsterde het publiek door zijn op toverij gelijkende goocheltrucs en demonstraties van dierlijk magnetisme. Men betitelde hem hier zelfs als een ‘dienaar van de helse majesteit’.

Joseph Balsamo werd op 8 juni 1743 te Palermo geboren. Zijn vader was een koopman in linten. Zijn eerste onderwijs genoot hij te Palermo in het seminarie van St.-Roch. Op 13-jarige leeftijd kwam hij als novice in het in Castigirone gelegen klooster van de Barmhartige Broeders. Hij was daar werkzaam als assistentapotheker. Hieraan dankt hij zeker zijn kennis van medicijnen, scheikunde en geneeskundige kruiden. Hij las vele in de kloosterbibliotheek aanwezige werken op het gebied van natuurwetenschappen, chemie en geschiedenis en leerde vlot Latijn en Grieks.

Wegens wangedrag uit het klooster verjaagd, vertrok hij naar Palermo. Hij stond hier al spoedig bekend als een bekwaam vechtmeester. Hij gaf les in schermen en scheikunde en nam zelfs les in tekenen. Zijn grote vaardigheid in tekenen misbruikte hij vele malen voor het

vervalsen van documenten. Vanwege een door hem vervalst testament moest hij naar Messina vluchten. Hier maakte hij kennis met een zekere Altothas met wie hij reizen maakte door Klein-Azië, Arabië en Egypte. Zij bezochten o.a. Mekka, Jeruzalem en Alexandrië. Cagliostro leerde daarbij Arabisch en andere Oosterse talen.