3. Hoofdstuk 3 Normatief Kader
3.2. Europeesrechtelijk kader
3.2.2. Artikel 3 EVRM Lichamelijke integriteit
Artikel 3 EVRM luidt: ‘niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan
onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen’. Deze bepaling wordt als een
zeer fundamenteel recht beschouwd. Artikel 3 EVRM betreft een absoluut recht, waarop geen inbreuk mag worden gemaakt. Er is dan ook in tegenstelling tot bijv. artikel 2 EVRM geen lid twee opgenomen met situaties waarin een uitzondering mag worden gemaakt op art. 3 EVRM. Zelfs in het kader van de opsporing van
bijvoorbeeld terrorisme mag er niet overgegaan worden tot onmenselijke praktijken, zoals foltering of andere gedragingen.
112 Jannie Noppe, Mensenrechten en politie, Maklu 2013
113 J. Timmer, Politiegeweld Geweldgebruik van en tegen de politie in Nederland, p. 41
114 EHRM 26 februari 2014, Nachova / Bulgarije
115 I. Gonzales, Het niet vervolgen door het OM van (dodelijk) politiegeweld, NJB 2009,1570
Het eerste arrest dat van belang is voor art. 3 EVRM is het arrest Ierland t. Verenigd
Koninkrijk.117 In dit arrest worden namelijk de definities van essentiële begrippen van
art. 3 EVRM nader bepaald. Foltering is de opzettelijke onmenselijke behandeling die zeer ernstige en wrede pijn veroorzaakt, waarbij onmenselijke behandeling het aan een mens intense mentale of fysieke pijn opleggen betreft.
De vernederende behandeling tot slot is een van nature slechte behandeling die bij het slachtoffer angst, ongerustheid of minderwaardigheid opwekt, met de bedoeling deze te vernederen en zijn fysieke of morele weerstand te breken.
De termen zoals uiteengezet vormen een glijdende schaal van ontoelaatbare
handelingen. Allereerst de term foltering, dan onmenselijke behandeling en tot slot de vernederende behandeling.118 De term foltering wordt gebruikt voor gruwelijke daden van geweld. In het geval van onmenselijke behandeling is er sprake minder vergaand fysiek geweld tegen arrestanten en in het geval van vernedering is er sprake van bijvoorbeeld het toebrengen van stokslagen. Volgens het EHRM kan een eenvoudige klap van een politieagent een vernederende behandeling ex art. 3 EVRM opleveren.119 Van belang voor deze glijdende schaal is dat er ook rekening gehouden dient te worden met de – vluchtpogingen van – de persoon zelf.120 Gesteld kan worden dat: hij
die weerstand biedt tegen een rechtmatige arrestatie of zich aan die arrestatie tracht te onttrekken door de vlucht te nemen, mag een redelijke portie geweld terug
verwachten.121
Essentiele arresten in het kader van politiegeweld met betrekking tot art. 3 EVRM is het arrest Jalloh.122 In voornoemd arrest van het EHRM heeft de verdachte drugs
ingeslikt. Om de verdachte deze drugs uit te laten braken, wordt hem een braakmiddel toegediend door een arts. Dit middel wordt hem toegediend via een slangetje in zijn neus, terwijl hij wordt vastgehouden door een viertal agenten. Het EHRM oordeelt hierop dat het bewijs in strijd met art. 3 EVRM is verkregen. De inbreuk werd niet 117 EHRM 18 januari 1978, Ierland t. Verenigd Koninkrijk, Nr. 5310/71
118 P. de Hert & A. Willems, Politie en mensenrechten bij demonstraties en betogingen. Rechters zijn er nooit bij, maar kijken er wel naar. 2013, p. 120
119 EHRM 8 oktober 2014, Bouyid t. Belgie
120 EHRM 20 juli 2000, Caloc t. Frankrijk,
121 P. de Hert & A. Willems, Politie en mensenrechten bij demonstraties en betogingen. Rechters zijn er nooit bij, maar kijken er wel naar. 2013, p. 120
bestempeld als de hoogste mogelijke inbreuk op art. 3 EVRM maar voldeed wel aan het vereiste minimumniveau om te spreken van een inbreuk. Dit betreft het minimum
level of severity. Van belang in de beoordeling zijn de aard en de dwang die is
gebruikt om het bewijs te vergaren, het algemeen belang dat gediend is met
vervolging, het bestaan van relevante safeguards en het waarvoor het bewijs dient. Dit is het zogeheten Jalloh-criterium.
Deze minimum drempel van politiegeweld komt voort uit het arrest Ribitsch123 en
Aksoy124. Wanneer je deze arresten in samenhang leest wordt hier een duidelijk
verschil aangegeven in het bestaande politiegeweld. In Ribitsch is er sprake van een aantal kneuzingen door zijn ondervraging en komt het EHRM tot onmenselijke behandeling. In Aksoy gaat het over een meer buitensporige vorm van politiegeweld en komt het hof tot de term foltering.
Een ander belangrijk arrest met betrekking tot art. 3 EVRM is het arrest Gäfgen.125 Dit
betreft een zaak waarin de verdachte wordt verdachte een kind ontvoerd te hebben. Nu het kind nog niet terug is gevonden is er sprake van een zogeheten tikkende
tijdbom-scenario. Om de jongen terug te vinden wordt de verdachte bedreigd met het
ernstige pijn. Het bewijs is verkregen door een schending van art. 3 EVRM, maar een schending in deze zaak werd uiteindelijk niet aangenomen. Dit omdat het bewijs dat verkregen is door de schending niet gebruikt is in de zaak tegen de verdachte en de verdachte later in de rechtszaal nogmaals heeft verklaard over de gebeurtenissen. Dit arrest is ook van belang voor artikel 6 EVRM nu het dieper ingaat op de vraag wanneer er nog sprake is van een eerlijk proces en zal daarom ook daar verder te sprake komen voor wat betreft het art. 6 EVRM gedeelte. Tot slot verdient opmerking dat ook art. 3 EVRM tot onderzoek noopt bij politiegeweld zonder dodelijke afloop.126
123 EHRM 4 december 1995, Ronald Ribitsch t. Oostenrijk
124 EHRM 18 december 1996, Zeki Aksoy t. Turkije
125 EHRM 30 juni 2008, Gäfgen t. Duitsland
126 P. de Hert & A. Willems, Politie en mensenrechten bij demonstraties en betogingen. Rechters zijn er nooit bij, maar kijken er wel naar. 2013, p. 120