• No results found

3. Hoofdstuk 3 Normatief Kader

3.2. Europeesrechtelijk kader

3.2.3. Art 6 EVRM

Art. 6 EVRM geeft de verdachte het recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak. De zaak dient binnen een redelijke termijn voor te komen bij een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Art. 6 EVRM kan worden gezien als uitwerking van de ‘rule of law’ en dient naast het creëren van voornoemde rechten voorts de verdachte te beschermen tegen willekeurig optreden van de overheid. Het onderhavig artikel bestaat uit een aantal afzonderlijke deelrechten die tezamen de ‘fair hearing’ moeten garanderen.

Indien de verdachte beklag doet over een inbreuk op art. 6 EVRM zal het EHRM de ‘procedure as a whole’ beoordelen.127 Dit betekent dat als er een deelrecht geschonden is dit gecompenseerd kan worden en daarmee de procedure in zijn geheel als eerlijk kan worden bevonden. Indien de rechter tot het oordeel komt dat er geen sprake is van een eerlijk proces als in art. 6 EVRM dan noopt hem dit tot de zwaarste sanctie, de niet-ontvankelijkheid van het OM.128

De verdachte kan aan art. 6 EVRM gedurende het gehele strafrechtelijke proces rechten ontlenen, nu de rechten van art. 6 EVRM zich ook over de fase van het voorbereidend onderzoek uitstrekken129, al is enige nuancering hier wellicht wel op zijn plaats. Vroeger werd nog aangenomen dat art. 6 EVRM zich niet uitspreidde over het vooronderzoek, maar in de loop der jaren is het EHRM bepaalde onderdelen van art. 6 EVRM gaan toepassen op andere fasen van het onderzoek dan het onderzoek ter terechtzitting.130 Vroeger werd dit nog aangenomen, omdat het niet de bedoeling was om art. 6 EVRM in zijn geheel van toepassing te verklaren op het vooronderzoek, omdat dat gevolgen zou hebben voor veel lidstaten voor wat betreft de toe te passen procedures.131

Van belang voor de vraag of de verdachte deze schending in de zin van art. 359a Sv kan voorleggen aan de rechter is het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Het gesloten 127 EHRM Schenk vs. Switserland

128 HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655, NJ 2010/440 m.nt. Schalken.

129 Knigge & Kwakman 2001, Het opsporingsbegrip en de normering van de opsporingstaak p. 175 e.v.

130 C. van den Wyngaert, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen.

stelsel van rechtsmiddelen betekent onder andere dat er in een later geval niet nog een beroep kan worden gedaan op vormverzuimen, indien dit ook door de rechter-

commissaris behandeld had kunnen worden (in het kader van art. 59a Sv). Het

gesloten stelsel wordt doorkruis als er bij het onderzoek ter terechtzitting opnieuw een beroep wordt gedaan op het vormverzuim. Er is al meermaals uitgemaakt dat

disproportioneel geweld bij aanhouding van de verdachte geen rechtstreeks verband houdt met de inverzekeringstelling, zodat klachten daarover niet aan de RC kunnen worden voorgelegd ter toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling.132 Enige uitzondering kan bestaan voor schendingen van art. 3 EVRM, nu daar volgens het EHRM art. 5 lid 4 EVRM in een zo vroeg mogelijk over moet kunnen worden geklaagd.133

Als de verdachte – als resultaat van het voorbereidend onderzoek – wordt

aangehouden met disproportioneel geweld, dan kan hij zich daarmee ook beroepen op art. 6 EVRM (als dit zijn bewijsrechtelijke positie aantast). Samengevat kan gesteld worden dat de verdachte vanaf het begin van de strafvervolging (het vooronderzoek meegerekend) drager is van de rechten van art. 6 EVRM, maar de rechten uit dit artikel slechts effectief kan uitoefenen vanaf het moment dat dit mogelijk is op grond van het interne recht. Een bepaald element uit het vooronderzoek dat de verdachte benadeelt in zijn latere zaak, kan een schending van art. 6 EVRM betekenen omdat het proces in zijn geheel wordt bekeken.134 Of art. 6 EVRM van toepassing is, hangt dus af van het onderdeel voor het proces en of het een schending van art. 3 EVRM betreft in het vooronderzoek.

Het is de taak van de rechter om over het eerlijke proces te waken en daarbij het voorbereidend onderzoek mee te nemen. Het controleren van en het reageren op vormverzuimen door de rechter kan, gelet op art. 6 EVRM, als één van de

belangrijkste doeleinden van de rechter worden beschouwd.135 Het mag niet zo zijn

132 O.a. ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7002 Rechtbank 's-Gravenhage, 09-07-2008, HR 21 december 2004, NJ 2005, 172, HR 12 februari 2008, NJ 2008, 248 en ECLI:NL:HR:2012:BY4828 met nt. T. Schalken

133 Rechtbank 's-Gravenhage, 09-07-2008,ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7002

134,EHRM 24 november 1993 Imbrioscia v. Zwitserland

135 R. Kuipers, Juridische consequenties van vormverzuimen in strafzaken (proefschrift Nijmegen), Deventer: Kluwer 2014,

dat de verdachte definitief zijn eerlijk proces wordt ontnomen in de zin van definitely

deprived of a fair trial.136

Een tweede belangrijke taak van de rechter met betrekking tot art. 6 EVRM is het waarborgen van een normconform opsporingsapparaat – en daarmee de

rechtsstatelijkheid137, hetgeen in de inleiding reeds kortstondig is aangestipt.

Om het opsporingsapparaat normconform te laten handelen wordt een vormverzuim soms gesanctioneerd wegens belangen die de strafzaak van de enkele verdachte overstijgen. De schending in de zaak van de verdachte kan daarmee als klein worden afgedaan, maar wordt toch gesanctioneerd vanwege het normerende effect dat de sanctie uitstraalt.138 Het kunnen vertrouwen op de opsporingsdiensten is zo essentieel dat de niet-ontvankelijkheid niet is uitgesloten als middel tot bevordering van

normconform gedrag.139

Van belang voor onderhavig stuk is als het beweerde politiegeweld de bewijsrechtelijke positie van de verdachte en daarmee de eerlijkheid van de

procesvoering ex. art. 6 EVRM heeft aangetast. Indien het voorgaande het geval is, dan ligt uitsluiting van het omstreden bewijsmateriaal als rechtsgevolg – en niet als sanctie – in de rede.140

Zoals eerder besproken bij art. 3 EVRM is voor art. 6 EVRM ook het arrest Gäfgen van belang. In deze zaak was er sprake van bewijsvergaring in strijd met art. 3 EVRM, hetgeen een oneerlijk proces tot gevolg kan hebben. Van belang is hier de scheiding zoals deze is aangebracht in artikel 3 EVRM. In het duidelijke geval van

foltering kan het daardoor verkregen bewijs nooit worden gebruikt en anders leidt dit

tot een schending van art. 6 EVRM. Bij onmenselijke behandeling blijkt dit lastiger te zijn voor het EHRM. Bewijs dat verkregen is door onmenselijke behandeling moet 136 EHRM 9 juni 1998, Texeiro de Castro r.o. 39

137 R. Kuipers, Juridische consequenties van vormverzuimen in strafzaken (proefschrift Nijmegen), Deventer: Kluwer 2014,

138 Zie daarover nader Corstens & Kuiper 2013b.

139 R. Kuipers, Juridische consequenties van vormverzuimen in strafzaken (proefschrift Nijmegen), Deventer: Kluwer 2014, p. 374

worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van de eigen zaak.141 Schending van art. 6 EVRM zou volgen als het bewijs een bepalend element zou vormen in de veroordeling. Van belang hiervoor is het eerder genoemde Jalloh- criterium.

Een andere manier waarop politiegeweld kan doorwerpen in art. 6 EVRM is als er misbruik gemaakt wordt van bevoegdheid, ook wel detournement de pouvoir. Dit kan het geval zijn als de politie bepaalde dwangmiddelen inzet die op dat moment niet mogelijk zijn. De eerlijkheid van het overheidsoptreden – en daarmee van het strafproces – komt daarmee rechtstreeks in het geding. Het is namelijk niet alleen zo dat het toepassen van dwangmiddelen een proces oneerlijk kunnen maken zoals reeds aangestipt. Dit zou volgens Reijntjes een te zuinige benadering zijn van het EVRM.142

Tot slot behelst artikel 6 EVRM ook het beginsel van equality of arms, hetgeen betekent dat de verdachte dezelfde mogelijkheden moet hebben als de instantie die hem vervolgt.143 Het principe van equality of arms gaat op in zowel civiele als strafrechtelijke zaken.144 Dit beginsel betekent dat iedere partij binnen het proces een redelijke kans moet hebben om zijn zaak te presenteren en daarbij bewijs aan te dragen (van bijv. disproportioneel politiegeweld).145