• No results found

Artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek

Artikel 6:92 Burgerlijk Wetboek

9. Het wetsvoorstel 28 167

9.1 Artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek

Artikel 7:653 van het Burgerlijk Wetboek maakt in het nieuwe wetsvoorstel een grote verandering door. Hieronder zullen de bepalingen achtereenvolgens worden besproken.

Lid 1

Het eerste lid ziet er als volgt uit:

“Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, is slechts geldig indien de werkgever dit beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer en de werkgever zich daarbij heeft verbonden een billijke vergoeding te betalen voor iedere maand dat de beperking duurt.”

Hieraan is ten opzichte van de huidige wetgeving alleen de toevoeging gemaakt dat de werkgever voor iedere maand dat de beperking duurt een billijke vergoeding dient te betalen. In het huidige artikel 7:653 BW is een dergelijke bepaling opgenomen in lid 4, al heeft deze een iets ander karakter. Hier is het namelijk het geval dat de rechter kan vaststellen dat er een vergoeding dient te worden betaald, terwijl in het artikel van het wetsvoorstel het een vereiste is om dit in het concurrentiebeding zelf op te nemen. Dit is een bewuste keuze geweest. Op deze manier wilde de wetgever ervoor zorgen dat de werkgever er minder snel voor zou kiezen om een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst op te nemen.

Hierbij moet worden aangetekend dat dit een van de punten was waarop de Eerste Kamer het voorstel heeft afgewezen. Er werd geoordeeld dat de bepaling te vaag was omschreven, met andere woorden dat het onduidelijk was wat onder een billijke vergoeding kan worden verstaan.78

78 J.P. Quist 2004, p. 76.

Lid 2

Het tweede en derde lid hebben betrekking op deze billijke vergoeding. Het tweede lid luidt als volgt:

“De vergoeding, bedoeld in lid 1, wordt betaald in termijnen aan het eind van iedere maand. Van dit lid kan bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken.”

Het tweede lid regelt alleen de betaling van een dergelijke vergoeding. In principe gebeurt dit in maandelijkse termijnen, tenzij hier contractueel van is afgeweken.

Lid 3

Het derde lid geeft een aantal situaties aan waarin de vergoeding niet verschuldigd is.

“De vergoeding, bedoeld in lid 2, is niet verschuldigd indien:

a. de werknemer wegens de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd schadeplichtig is op grond van artikel 677, leden 1 en 3;

b. de werkgever vóór opzegging door de werknemer of uiterlijk bij gelegenheid van de opzegging door hem aan de werknemer te kennen geeft dat hij geen beroep zal doen op het concurrentiebeding;

c. de werkgever na de opzegging door de werknemer aan deze te kennen geeft dat hij geen beroep zal doen op het concurrentiebeding en de werknemer instemt met het vervallen van de plicht tot betaling van de vergoeding;

d. de werkgever, in geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ten minste een maand voor het einde van die arbeidsovereenkomst, aan de werknemer te kennen geeft dat hij geen beroep zal doen op het concurrentiebeding. In de in de onderdelen b en d bedoelde gevallen blijft de vergoeding verschuldigd indien de werknemer door het vervallen van de vergoedingsplicht onbillijk zou worden benadeeld.”

In de eerste plaats is de vergoeding niet verschuldigd in het geval de werknemer schadeplichtig is bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Dit is in de huidige situatie al het geval. Ten tweede is de vergoeding niet verschuldigd als de werkgever voor of op het tijdstip van de opzegging door de werknemer aangeeft de werknemer niet te houden aan het concurrentiebeding. Dit is op grond van het derde lid mogelijk na de opzegging door de werknemer, maar in dat geval is er wel toestemming van de werknemer vereist. De laatste mogelijkheid is dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de werkgever minstens een maand voor het einde van het einde van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer mededeelt dat hij geen beroep zal doen op het concurrentiebeding. De werkgever is de werknemer alsnog een vergoeding verschuldigd, als het vervallen van deze plicht de werknemer onbillijk zou benadelen.

Deze bepalingen verschaffen dus meer duidelijkheid over de billijke vergoeding zoals genoemd in lid 1. Er wordt in uiteengezet hoe de uitbetaling dient te geschieden en in welke uitzonderingssituaties de vergoeding niet hoeft te worden betaald. 79

79 J.P. Quist 2004, p. 76.

Lid 4

In het vierde lid zijn de volgende bepalingen opgenomen:

“In een beding als bedoeld in lid 1 worden vermeld:

a. de werkzaamheden en het geografisch gebied waarvoor de beperking geldt;

b. de duur van de beperking, die ten hoogste een jaar kan bedragen;

c. de hoogte van de door de werkgever verschuldigde vergoeding, bedoeld in lid 1.”

In tegenstelling tot het huidige artikel 7:653 BW, heeft de wetgever er voor gekozen om in het voorgestelde nieuwe artikel wel een opsomming te maken van welke elementen het concurrentiebeding dient te bevatten. De werkzaamheden en het geografische gebied dienen op straffe van nietigheid omschreven te worden. Ook is de eis opgenomen dat het concurrentiebeding ten hoogste een jaar kan bedragen. In de jurisprudentie was deze eis al min of meer aangenomen, al werd hier in uitzonderlijke gevallen van afgeweken. In een aantal uitspraken is er al verwezen naar deze eis van een jaar die in het wetsvoorstel is opgenomen, waarna deze in de desbetreffende uitspraak is overgenomen. Ook dient de boete te worden opgenomen op basis van het wetsvoorstel. In de huidige situatie is het zo dat dit geen verplichting is. 80

Lid 5

Het vijfde lid luidt als volgt:

“Een beding als bedoeld in lid 1 komt te vervallen, indien:

a. de arbeidsovereenkomst in de proeftijd wordt beëindigd;

b. de werkgever wegens de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd schadeplichtig is op grond van artikel 677, leden 1 en 3;

c. de werkgever in staat van faillissement is verklaard.”

In dit lid wordt een opsomming gemaakt van de situaties waarin een concurrentiebeding komt te vervallen. Ten eerste is dit het geval bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de proeftijd. Zoals eerder in dit onderzoek werd opgemerkt wordt in de huidige jurisprudentie dit al voor het grootste gedeelte aangehouden, maar bestaan er ook uitzonderingen hierop.

In de nieuwe wetgeving zou dit dus een gegeven moeten worden.

Als de werkgever schadeplichtig is, zal een concurrentiebeding niet geldig zijn. In de huidige situatie is dit ook het geval, op grond van artikel 7:653 lid 3 BW. In dit opzicht zou de wetgeving dus hetzelfde blijven als de situatie die er al bestaat.

Ook in het geval van een faillissement zal het concurrentiebeding zijn werking verliezen. Dit is in de huidige rechtspraak niet altijd het geval. Als de curator aannemelijk kan maken dat de boedel er belang bij heeft dat een concurrentiebeding in stand moet worden gehouden, kan een rechter hier in meegaan. Deze mogelijkheid heeft de rechter op grond van dit wetsvoorstel dus niet. 81

80 J.P. Quist 2004, p. 64-68.

81 J.P. Quist 2004, p. 77-78.

Lid 6

Het zesde lid is vergelijkbaar met lid 2 van het huidige artikel 7:653 BW.

“De rechter kan een beding als bedoeld in lid 1 geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Voorts kan de rechter een beding als bedoeld in lid 1 vernietigen indien de werknemer op onredelijke gronden de instemming, bedoeld in lid 3, heeft geweigerd.”

In de nieuwe versie is, naast de bepaling die in het huidige artikel staat, opgenomen dat de rechter een concurrentiebeding kan vernietigen als de werknemer op onredelijke gronden de instemming bedoeld in lid 3 heeft geweigerd. Dit wil zeggen dat als de werkgever aan een werknemer laat weten dat hij zich niet zal beroepen op het concurrentiebeding en de werknemer hier niet mee instemt, de rechter kan besluiten dat de werkgever geen vergoeding hoeft te betalen. 82

Lid 7

Lid 7 geeft de rechter de bevoegdheid om de vergoeding bedoeld in lid 1 te matigen.

“De rechter kan de vergoeding, bedoeld in lid 1, wijzigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt.”

Als de rechter het dus billijk acht om de vergoeding uit lid 1 te wijzigen, heeft hij hier de bevoegdheid toe. Deze bevoegdheid heeft de rechter op grond van lid 4 van artikel 7:653 BW in feite nu ook al.

Lid 8

Lid 8 gaat over het relatiebeding. In dit lid staat het volgende:

“Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt verboden om na het einde van de arbeidsovereenkomst de klanten van de werkgever te benaderen, valt niet onder de werking van dit artikel.”

In de voorgestelde wetgeving zou het relatiebeding dus niet meer onder de werking van artikel 7:653 BW gelden. Dit is opvallend, aangezien er in de huidige situatie in de jurisprudentie en de literatuur vanuit wordt gegaan dat het relatiebeding wel degelijk een bijzondere vorm van het concurrentiebeding is. De definitie die de wetgever in dit lid gebruikt voor het relatiebeding was een van de punten die de Sociaal-Economische Raad in zijn advies aanmerkte als een bepaling die in de praktijk rare situaties kon opleveren. De SER was van mening dat door de definitie gebruikt in dit lid er ook bedingen opgesteld konden worden die op een relatiebeding lijken maar niet door de rechter als zodanig kunnen worden uitgelegd. Deze zullen in dat geval dus volgens de regels van het concurrentiebeding moeten worden beoordeeld. 83

82 J.P. Quist 2004, p. 80.

83 J.P. Quist 2004, p. 102.

Lid 9

Het negende lid bepaalt dat een beding in strijd met dit artikel nietig is.

“Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.”

Op grond hiervan is een concurrentiebeding waarin de duur van de beperking langer dan een jaar is of een concurrentiebeding waarin geen boete is opgenomen dus nietig.