• No results found

Operationele hypotheses

Hoofdstuk 4: Analyse grondwetten

Nadat in hoofdstuk twee de theorie van het Arabische exceptionalisme en in het bijzonder de theorie van Diamond (2010) uiteen is gezet, is in het vorige hoofdstuk de onderzoeksmethode uitgelegd en de vertaalslag gemaakt van theorie naar empirie middels de operationalisatie van de belangrijkste concepten en theoretische begrippen. In dit vierde hoofdstuk staat de empirie centraal en zal een analyse plaatsvinden van de Egyptische grondwetten uit 1971 en 2012: heeft er democratische verandering plaatsgevonden, in tegenstelling tot wat Diamond in 2010 verwachtte?

Allereerst zal ik in 4.1 een kernschets geven van de grondwettelijke geschiedenis van Egypte. In 4.2 zal de context geboden worden waarin de vorming van de nieuwe grondwet plaatsvond, die uiteindelijk leidde tot het referendum waarop de grondwet (2012) door de bevolking werd aangenomen. Vervolgens zullen in 4.3 de beide grondwetten geanalyseerd worden. Hoe democratisch zijn beide grondwetten en bestaat er verschil tussen de twee? Zodoende kan tot slot in 4.4 antwoord gegeven worden op de vraag of er democratische verandering heeft plaatsgevonden met het inwerktreden van de grondwet uit 2012.

4.1 Grondwettelijke geschiedenis Egypte

Egypte werd in 1882 door Groot-Brittannië bezet. Het riep Egypte in 1914 uit tot protectoraat en maakt het land daarmee los van het Ottomaanse Rijk waar het sinds 1517 deel van uitmaakte (Osman 2011). In 1922 werd Egypte door Groot-Brittannië unilateraal onafhankelijk verklaard onder een aantal voorbehouden, waarbij de macht bij Groot- Brittannië bleef liggen. In de praktijk kwam het er dan ook op neer dat hoewel de Egyptenaren ‘vrij’ waren, zodra de belangen van Groot-Brittannië in het gedrang kwamen er ingegrepen werd ten faveure van de Britse belangen (Osman 2011). In 1936 lukte het Egypte de voorwaarden gesteld bij de onafhankelijkheid van 1922 iets af te zwakken en werd het door Groot-Brittannië erkend als soevereine staat, waarna het, weliswaar met steun van Groot-Brittannië, toetrad tot de Volkerenbond – de voorloper van de Verenigde Naties (Osman 2011). Ondanks de hoop op een mooie toekomst na de ‘voorwaardelijke’ onafhankelijkheid sinds 1922 werden de problemen op sociaal gebied steeds schrijnender. Op politiek niveau bracht de onafhankelijkheid van Israël in 1948 en de verloren oorlog die daarop volgde het volk een moreel dieptepunt (Osman 2011). Onder leiding van de Vrije

Egypte & democratische verandering, getoetst aan de grondwet

(2012) en het Arabisch exceptionalisme

Officieren vond op 23 juli 1952 uiteindelijk een revolutie plaats die een einde maakte aan de oude orde (Osman 2011).

Zoals in Tabel 4.1 te zien is, veranderde Egypte na de revolutie van 1952 in een republiek en werd de koning vervangen door een president. Interessant is het gegeven dat de vier opeenvolgende presidenten, van Naguib tot en met Mubarak, allen generaals en afkomstig uit het leger waren. Hoewel de voortvarende maatregelen in de beginjaren van de revolutie hoop gaven op een rechtvaardigere samenleving, kwam er tegelijkertijd steeds minder ruimte voor kritiek en werd Egypte door de decennia heen een ‘geleide’ democratie (Osman 2011).

Tabel 4.1 Overzicht politieke situatie Egypte van ‘onafhankelijkheid’ tot Mubarak

Constituties Staatsvorm Staatshoofd

1923 Constitutie Van kracht 1923-1952

Constitutionele monarchie Koning Foead 1 (1922- 1936)

Koning Faroek 1 (1936- 1952)

1952 Constitutie Van kracht 1952-1971

Republiek President Mohammed Naguib (1953-1954)

President Gamal Abdel Nassar (1954-1970) 1971 Constitutie

Van kracht 1971-2011

Republiek President Anwar al- Sadat (1970-1981)

President Hosni Mubarak (1981-2011)

Bron: Osman (2011)

Nasser en Sadat

Deze trend is terug te zien in de grondwetten onder de generaals sinds de revolutie van de Vrije Officieren uit 1952. Nasser creëerde een constitutie die zich het best laat omschrijven als een socialistische constitutie. Zij beloofde een Egypte dat ‘strove for the eradication of the “control of capitalistic influence” over the government by providing for a state-run economy and a national welfare system’ (Feuille 2013: 240). Daarnaast zou zij sociale rechtvaardigheid bewerkstelligen door het garanderen van vrijheid van religie, vrijheid van pers en meningsuiting, vrijheid van vereniging en vrije verkiezingen. Dit zou er in de praktijk echter niet van komen. Een voorbeeld is artikel 47 uit de constitutie van 1952, dat stelt dat ‘Egyptians have the right to set up associations’, maar tegelijkertijd dat recht beperkt door te stellen dat het ‘subject to the provisions prescribed by law’ is (Feuille 2013). Vervolgens deed Nasser alle politieke partijen in de ban, zo ook de Moslimbroederschap. Kortom, de constitutie die volgde op de revolutie van de Vrije Officieren creëerde geen constitutioneel

Egypte & democratische verandering, getoetst aan de grondwet

(2012) en het Arabisch exceptionalisme

systeem waarin rechten beschermd zijn en institutionele balans de norm is (Lang 2013). De constitutie uit 1952 moet dan ook vooral worden gezien als een politiek document (Lang 2013). Nadat Nasser in 1971 overleed en Sadat hem opvolgde werd een nieuwe constitutie opgesteld.

Met de constitutie uit 1971 werd het socialistische karakter afgezwakt en kwam er ruimte voor kapitalistische retoriek met als doel de verzwakte Egyptische economie te versterken. Sadat opende zelfs de deuren voor democratische verbetering door expliciet te stellen dat het politieke systeem van Egypte een meerpartijensysteem was en in tegenstelling tot de constitutie onder Nasser, waar de president oneindig herkiesbaar was, werd de president onder de constitutie van Sadat slechts één keer herkiesbaar (Feuille 2013). Daar werd echter aan toegevoegd dat politieke partijen ‘are regulated by law’, wat Sadat uiteindelijk de controle gaf over wie een politieke partij vormde en welke partijen mochten deelnemen aan verkiezingen, kortom, macht over de oppositie (Feuille 2013). Nadat in 1977 de populariteit van Sadat begon te dalen als gevolg van het uitblijven van brede economische groei ondanks zijn ingezette hervormingen, begon hij de grondwet naar zijn hand te zetten. De president kende al gauw geen herverkiezingslimiet meer en de macht van de president ten opzichte van de premier werd danig versterkt (Feuille 2013). Het massaal opsluiten van alle dissidenten, van Islamisten tot Koptische christenen, leidde uiteindelijk tot de moord op Sadat in 1981 door leden van de Egyptische Islamitische Jihad (een afsplitsing van de Moslimbroederschap), waarna de toenmalige vicepresident, Hosni Mubarak, de macht overnam (Feuille 2013).