• No results found

opbrengsten producten bij de modelbedrijven

akker- en tuinbouw bij referentie (2006)

Financiële opbrengst Kosten

Organische mest Kunstmest Groenbemesters

Akkerbouw - NZK 1227 -22 193 15 - CZK1 8729 -71 143 22 - CZK2 3265 -89 152 22 - CZK3 7532 -71 138 15 - ZWK 2355 -121 133 22 - NON1 1906 -100 97 5 - NON2 1962 -100 119 0 - ZON1 3434 -236 134 5 - ZON2 3593 -240 162 0 - Löss 2418 -153 154 24 Vollegrondsgroenten - Vgg1 11682 -15 275 12 - Vgg2 11973 -15 288 14 - Vgg3 5521 -120 207 16 - Vgg4 25288 28 234 0 - Vgg5 15318 25 219 0 - Vgg6 20557 32 163 0 Bloembollen - BL1 26763 784 162 81 - BL2 20760 655 139 54 - BL3 31099 179 135 17 - BL4 38710 -123 111 0 Boomteelt - BO1 27752 373 49 14 - BO2 28790 459 48 11 - BO3 14006 -368 16 0 - BO4 45589 271 39 12

Bijlage 3. Differentiatie zand/löss en zand/veen akker- en

tuinbouw

1. Inleiding

Bij de vaststelling van de N-gebruiksnormen wordt in veel gevallen geen onderscheid gemaakt tussen zand-, löss- en veengrond. De vraag is of er grond is dat wel te doen.

De N-gebruiksnorm wordt bepaald door: - Bemestingsadvies (plafond gebruiksnorm)

- Opbrengstniveau respectievelijk N-afvoer (bepalend voor de bodembelasting) - Uitspoelfractie

Basis voor de normstelling is dat wordt voldaan aan maximaal 50 mg per liter in het bovenste grondwater. De N-bemesting die hierbij toegestaan is hangt af van de het N-bodemoverschot (dat mede wordt bepaald door de N-afvoer met geoogst product) en het deel van het N-bodemoverschot dat daadwerkelijk in het grondwater terechtkomt (uitspoelfractie). De N-gebruiksnorm is echter nooit hoger dan het bemestings- advies. In deze notitie wordt nagegaan of er redenen zijn om te differentieren tussen de grondsoorten zand, löss en veen, waarbij alleen gekeken wordt naar agronomische aspecten als N-behoefte (advies) en N-afvoer (opbrengst). De milieutechnische aspecten komen aan de orde bij de milieu-evaluatie van de EMW.

2. Zand/löss Bemestingsadvies

In het algemeen zijn er geen specifieke adviezen voor lössgrond. Veelal worden er de adviezen voor klei- grond toegepast. Alleen bij wintertarwe en consumptieaardappelen is er onderscheid tussen zand en klei (Tabel 1) en daaruit voortvloeiend dus ook tussen zand en löss. Dit verschil is ook reeds verdisconteerd in de N-gebruiksnormen voor 2006 en 2007 op löss.

Tabel 1. Bemestingsadviezen wintertarwe en consumptieaardappelen op zand en löss

(Bron: Van Dijk & Van Geel, 2007).

Gewas Zand Klei/löss

Advies Adviesgift1 Advies Adviesgift1

Wintertarwe 230-Nmin(0-90) 190 270-Nmin(0-90) 230 Consumptieaardappel 300-1,8*Nmin(0-30) 265 285-1,1*Nmin(0-60) 250

1 Adviesgift gebaseerd op Nmin van 40 kg N per ha bij wintertarwe en 20/30 kg N per ha bij aardappelen (zand/löss)

N-afvoer

Om een indruk te krijgen van eventuele verschillen in N-afvoer is gekeken naar verschillen in opbrengst, omdat laatstgenoemde voor een belangrijk deel de N-afvoer bepaald. In 2003 is hier ook naar gekeken in het kader van een studie naar verschillen in uitspoelingsgevoeligheid tussen zand- en lössgronden (Radersma & De Willigen, 2003). De resultaten daarvan zullen in deze notitie worden samengevat. Daarnaast is ook gekeken naar CBS-gegevens.

Studie uitspoelingsgevoeligheid löss versus zand

Doel van deze studie was om na te gaan of er verschillen zijn in uitspoelingsgevoeligheid tussen zand- en lössgrond. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens van het project Sturen op Nitraat (SON) en data van een meerjarige proef op proefbedrijf Wijnandsrade (WIJN). Er kon een opbrengstvergelijking worden

gemaakt bij de gewassen consumptieaardappelen, suikerbieten en graan. De resultaten staan weergegeven in Tabel 2.

Bij graan was de N-afvoer in beide löss subsets (SON en WIJN) hoger dan in de zand subset. Bij aardappelen was dit alleen het geval in de löss subset WIJN. Bij suikerbieten was de N-afvoer in laatstgenoemde subset lager dan in de zand subset.

Opgemerkt dient te worden dat het bij de löss subset WIJN ging om gegevens van slechts één locatie, namelijk Wijnandsrade en dat de löss subset SON een relatief gering aantal waarnemingen betrof.

Tabel 2. N-afvoer (kg per ha, gemiddelde en standaardafwijking) bij de gewassen consumptieaardappel,

suikerbiet en graan (gegevens van Sturen op Nitraat (SON) en meerjarenproef op Wijnandsrade (WIJN)).

Gewas Zand (SON) Löss (SON) Löss (WIJN) Aantal waarn. Gem SE Aantal waarn. Gem SE Aantal waarn. Gem SE Consumptieaardappel 44 146 8 8 141 10 224 175 4 Suikerbiet 25 109 10 6 107 11 224 77 1 Graan 56 106 4 5 141 15 160 138 3 CBS-gegevens

Het CBS onderscheidt geen grondsoorten. Wel kunnen gebieden worden geselecteerd. In Tabel 3 is een selectie weergegeven van gebieden waar naar verwachting zand en löss de dominante grondsoorten zullen zijn.

Voor zandgrond is gekozen voor de CBS-gebieden Oostelijk, Centraal en Zuidelijk veehouderijgebied en Zuidwest-Brabant. Qua areaal akkerbouwgewassen gaat het vooral om het Oostelijk en Zuidelijk veehouderij- gebied (ruim 90% van gekozen areaal) in voornamelijk de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland, Midden/Oost-Brabant en Noord/Midden-Limburg). In het Centraal veehouderijgebied en Zuidwest-Brabant worden relatief weinig akkerbouwgewassen geteeld. Voor lössgrond is gekozen voor CBS-gebied Zuid- Limburg.

Bij de geselecteerde gebieden gaat het niet volledig om zand- respectievelijk lössgrond. Een goede indicatie hiervoor is te verkrijgen bij het areaal consumptieaardappelen. Binnen de genoemde gebieden maakt het CBS bij dit gewas onderscheid naar teelt op zand/veen en teelt op klei/löss. Het aandeel consumptie- aardappelen geteeld op klei in het Centraal veehouderijgebied en Zuidwest-Brabant bedraagt circa 50% en is duidelijk hoger dan in het Oostelijk en Zuidelijk veehouderijgebied. Besloten is daarom om voor zand alleen het Oostelijk en Zuidelijk veehouderijgebied te beschouwen. In het gebied Zuid-Limburg wordt volgens de CBS-opgave circa 30% van de consumptieaardappelen op zandgrond geteeld. Dit maakt de vergelijking lastiger omdat de geselecteerde zand- en lössgebieden ‘vervuilt’ zijn met opbrengsten van andere grond- soorten.

Tabel 3. Kengetallen geselecteerde CBS-gebieden. Gebied Oppervlak

Akkerbouw1

Verdeling zand/veen en klei/löss op basis van arealen consumptieaardappelen (%)

(ha) Zand/veen Klei/löss

Oostelijk veehouderijgebied 34861 (42) 72 28 Centraal veehouderijgebied 2007 (2) 51 49 Zuidelijk veehouderijgebied 40059 (49) 90 10

Zuidwest-Brabant 5590 (7) 55 45

In Tabel 4 staan de arealen van de akkerbouwgewassen. De belangrijkste gewassen zijn wintertarwe, zomergerst, consumptieaardappelen en suikerbieten. Deze gewassen beslaan circa 60-65% van het akkerbouwareaal.

Tabel 4. Areaal (ha) akkerbouwgewassen in de CBS-gebieden.

Gewas Oostelijk Zuidelijk Totaal Zuid-

veehouderijgebied veehouderijgebied (Oost+Zuid) Limburg

Wintertarwe 4829 5755 10584 5036 Zomertarwe 1474 1403 2878 316 Rogge 810 286 1096 57 Wintergerst 483 488 971 757 Zomergerst 7506 3555 11061 698 Haver 208 135 343 33 Triticale 1456 1247 2703 194 Cichorei 96 991 1087 87 Consumptieaardappelen zand/veen 1871 11656 13527 495 Consumptieaardappelen klei/löss 743 1233 1976 1113 Suikerbieten 5910 12616 18526 3553 Zaaiuien 62 326 387 91

In Tabel 5 zijn de opbrengsten weergegeven van de verschillende akkerbouwgewassen. In de laatste kolom is de verhouding weergegeven tussen löss (Zuid-Limburg) en zand (Oost+Zuid). Hieruit blijkt dat voor bij graan het opbrengstniveau op löss hoger is dan op zand. De extra opbrengst loopt uiteen van 9% bij zomer- gerst tot 27% bij triticale. Bij de hakvruchten zijn de verschillen veel geringer.

Zoals reeds eerder aangegeven gaat het in de geselecteerde gebieden niet om zuiver zand en löss. In Zuid- Limburg zal een deel van de akkerbouwgewassen ook worden geteeld op zand en klei en in de zandgebie- den ook deels op klei. Op basis van de areaalgegevens van aardappelen kon worden geschat dat het in CBS-gebied Zuid-Limburg om circa 30% zand gaat en dat het in de zandgebieden om circa 20% klei gaat. Dit maakt een zuivere vergelijking op basis van CBS-gegevens niet mogelijk.

Tabel 5. Opbrengsten akkerbouwgewassen in de CBS-gebieden. Gewas Oostelijk Veehouderij- gebied Zuidelijk Veehouderij- Gebied Gewogen gemiddelde (Zuid+Oost) Zuid- Limburg Opbrengst Verhouding Löss/zand Wintertarwe 7725 7823 7778 8986 1.16 Zomertarwe 6149 5935 6045 6945 1.15 Rogge 4649 4005 4481 5578 1.24 Wintergerst 5809 5806 5808 7418 1.28 Zomergerst 5702 5273 5564 6072 1.09 Haver 4707 4449 4605 5791 1.26 Triticale 5411 5446 5427 6890 1.27 Cichorei 42080 43220 43120 42160 0.98 Consumptieaardappelen 41820 51820 50437 50840 1.01 Suikerbieten 58460 59440 59127 61500 1.04 Zaaiuien 52240 50820 51046 53280 1.04

Conclusie

De beide bronnen geven aan dat er vooral bij granen een duidelijke indicatie is dat de opbrengst en daarmee de N-afvoer op lössgrond hoger is dan op zandgrond. Voor suikerbieten en consumptieaardappe- len was het beeld minder eenduidig en lijken de verschillen geringer. Dit hangt mogelijk samen met het feit dat suikerbieten en consumptieaardappelen op zandgrond vaak worden beregend en graan niet. Op löss profiteert graan dan van de hogere vochtlevering op deze grondsoort.

2. Zand/veen Bemestingsadvies

Op veengrond vindt vrijwel geen akker- en tuinbouw plaats. Uitzondering hierop is de boomteelt in de regio Boskoop. Er is bij boomteeltgewassen geen sprake van verschil in N-bemestingsadvies tussen grondsoor- ten (Aendekerk, 2000). Dat wil niet zeggen dat er geen verschil in N-behoefte zou zijn. Zo zijn voor een aantal gewassen de adviezen gebaseerd op gegevens afkomstig uit de regio Boskoop. Het gevolg is dat voor deze gewassen geen goed advies beschikbaar is voor niet-veengronden. Het ontbreekt aan informatie om dit te toetsen. Ook wijkt op veengrond de teelt af van die op zandgrond. Op veen worden doorgaans hogere plantdichtheden gehanteerd. In hoeverre hierdoor de N-behoefte verschilt is onduidelijk. Wel is er op veengronden sprake van een hogere N-mineralisatie die een eventuele hogere N-behoefte (deels) compen- seert.

N-afvoer

Voor boomteeltgewassen is weinig informatie beschikbaar over de afvoer van nutriënten met geoogst product. Een goede vergelijking tussen de N-afvoer op zandgrond en die op veengrond is derhalve niet te maken. Wel mag worden verwacht dat de N-afvoer op veengrond hoger zal zijn door de hogere plantdicht- heid.

3. Literatuur

Aendekerk, Th.G.L., 2000. Adviesbasis voor de bemesting van boomkwekerijgewassen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Boskoop, 74 pp.

Radersma, S. & P. de Willigen, 2003. Vergelijking van nitraatconcentraties in grondwater onder löss en zand. Verband met stikstofaanvoer, stikstofafvoer en stikstoftransport. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Wageningen, 23 pp.

Van Dijk, W. & Van Geel, 2007. Adviesbasis Bemesting Akkerbouw- en Vollegrondsgroentegewassen, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Lelystad.