• No results found

Het theoretische deel van het onderzoek wordt ook bepaald door de rol en positie van de onderzoeker. In de Inleiding heb ik al aangegeven dat ik de voor mij enig denkbare positie van (niet-academische gevormde) reflective practitioner heb moe-ten kiezen (Schön, 1983). Hij zegt er nog iets over dat betrekking heeft op mijn rol als reflecterende practitioner en onderzoeker:

“When he [the reflective practitioner, H.B.] tries, on rare occasions, to say

what he knows – when he tries to put his knowing into the form of knowledge – his formulations of principles, theories, maxims, and rules of thumb are of-ten incongruent with the understanding and know-how implicit in his pattern of practice.” (Schön) 18

Ook al hebben reflective practitioners moeite om hun kennis en ervaring te laten rijmen met en te laten aansluiten op het wetenschappelijke begrippenkader en vak-jargon, ik zal eraan moeten voldoen.

Flyvbjerg, vooral bekend geworden met zijn analyses op wereldschaal van grote (infrastructurele en bouwkundige) overheidsprojecten (mega projects), kiest voor een aansprekende benadering. In dit proefschrift worden zaken meestal op een praktische en te onderbouwen manier beschouwd.

“In Aristole’s words ‘phronesis’ is a ‘true state, reasoned, and capable of ac-tion with regard to things that or good or bad for man’. Phronesis goes be-yond both analytical, scientific knowledge (episteme) and technical knowled-ge or know-how (techne) and involves judgments and decisions made in the manner of a virtuoso social and political actor. I will argue that phronesis is commonly involved in social practice, and that therefore attempts to reduce social science and theory either to episteme or techne or to comprehend them in those terms, are misguided.” (Flyvbjerg, 2001)

Flyvbjergs visie luidt, kort samengevat, dat de (sociale) wetenschappen - dus ook de bestuurskunde - zo dicht mogelijk bij het dagelijks leven moeten blijven, het le-ven op de voet moeten volgen en het per definitie met een multidisciplinaire blik moeten bekijken. Ook hecht hij grote waarde aan voorbeelden uit de dagelijkse praktijk die de onderliggende theorieën handen en voeten geven.

In die zin zou hij met dit onderzoek voldoende aan zijn trekken moeten kunnen ko-men.

Donald A. Schön zoals geciteerd in Bent Flyvbjergs “Making Social Science Matter” (2013) 18

! 54

5.1. Open gesprekken

Een belangrijk deel van dit onderzoek is gebaseerd op oral history, niet gestructu-reerde interviews en van horen-zeggen, mede omdat sommige belangrijke actoren niet meer onder ons zijn.

De gesprekken werden open - zonder voorwaarden vooraf - gevoerd, er zijn geen vragenlijsten gehanteerd. Dat is bewust gedaan om ruimte te bieden voor onver-wachte invalshoeken. Het ging er immers om helder te krijgen hoe betrokkenen vanuit hun eigen gezichtspunt - tijdens de aanloop naar en gedurende het verloop of na afloop van de projecten - hun eigen rol en die van anderen beschouwen. Vragenlijsten zouden op gespannen voet kunnen staan met de aard van het onder-zoek: bij een ‘archeologisch’ onderzoek weet je wel waar je eventueel kunt zoeken, maar niet wat je tegen zult kunnen komen.

Waar zinvol en mogelijk worden bevindingen uit voorgaande gesprekken ter sprake gebracht in de daaropvolgende gesprekken op zoek naar verschillen van inzicht of ter verduidelijking van posities die de respondenten of anderen innemen.

Hierin komt het archeologische aspect van het onderzoek, zoals Foucault dat duidt, het beste naar voren. Wat mensen destijds zeiden en mij thans nog vertellen zijn 19

de virtuele scherven van waaruit de ‘monumenten’ weer gereconstrueerd kunnen worden. Dat is geen geschiedschrijving, dat is kenmerk van de oudheidkunde. Dit zijn de vondsten waaraan we binnen de huidige context betekenissen toe kennen. Wanneer mettertijd die context verandert zullen wellicht die vondsten tot andere betekenissen kunnen leiden. Zoals we heden ten dage zien in de fysieke archeolo-gie waar vondsten en betekenissen uit de negentiende eeuw thans herijkt en her-noemd worden.

De gesprekspartners vormden een verzameling mensen met sterk wisselende ach-tergronden, functies en opvattingen; dat maakt een uniforme codering lastig, zo niet onmogelijk.

Gelijkluidende begrippen kunnen in andere contexten en in de loop van de tijd an-dere betekenissen krijgen. Bovendien verschuiven in de loop van het onderzoek, tijdens de gesprekken, soms de accenten.

Alle gesprekken worden - met toestemming van betrokkenen - van begin tot het 20

eind opgenomen met een kleine digitale audiorecorder.

Foucault, The Order of Things, (Les mots et les choses) (1970) 19

Iedereen heeft toestemming voor de opname gegeven en eventueel gebruik van citaten toegestaan. 20

Slechts in één geval heeft een niet-politicus, vanwege een korte persoonlijke ontboezeming zonder relatie met het onderzoek, verzocht gedurende enkele minuten het apparaat uit te zetten.

! 55

Letterlijke citaten uit de gesprekken die in deze dissertatie vermeld worden, zijn voor publicatie afgestemd met de gesprekspartners en door hen goedgekeurd.

Alle opnamen zijn met vermelding de naam van de gesprekspartner en van de da-tum opgeslagen in een afzonderlijk digitaal bestand en eventueel beschikbaar om her te beluisteren.

Op indexkaartjes zijn de gesprekken vermeld met datum en tijd en de belangrijkste opmerkingen verkort weergegeven. Dit is ook het belangrijkste proefondervindelijke, inductieve deel van dit onderzoek.

De destijds geldende positie, autoriteit of het gezag van de belangrijkste actoren zijn van belang, met name hoe zij veronderstellen op welke wijze de agenda- en besluit-vorming hebben plaatsgevonden. Velen hebben (ook in memoriam) nog steeds een behoorlijke statuur, sommigen zijn langzaamaan uit beeld verdwenen en enkelen zijn via de zijdeur vertrokken of van hun voetstuk gevallen.

5.2. Deductie, inductie en abductie

Het bovenstaande impliceert niet dat de bevindingen niet zijn getoetst of aan niet wetenschappelijke maatstaven zouden moeten voldoen, maar dat het bewijs ervoor slechts kan bestaan uit ex-ante geschreven of uitgesproken aanwijzingen. Soms komt de onderbouwing van de bevindingen uit andere bronnen, die geen directe relatie hebben met de inhoud en doelstellingen van de projecten.

Ten tijde van de gesprekken lieten de gesprekspartners ook wel eens een verzuch-ting los, waarvan het duidelijk niet de bedoeling was dat die zou worden opge-schreven, laat staan in een proefschrift terecht zou komen. De strekking van derge-lijke verzuchtingen vormen soms (mede) de basis voor het abductieve deel van het onderzoek.

Bij dat laatste (abductie) speelt ook mijn eigen rol ten tijde van de projecten een be-langrijke rol. Toen ik in 1997 samen met Marcel Metze mijn boekje maakte over de wederwaardigheden naar de aanloop van de politieke goedkeuring van het project Betuweroute, zat ik er eigenlijk nog middenin en was mijn verwondering groot. Nu ruim twintig jaar later meen ik dat ik er voldoende afstand van heb kunnen ne-men, maar dat mijn huidige “vondsten” voor een deel rusten op door mij in het ver-leden gegroeide hypothesen. De verwondering is veelal niet minder om, maar ik heb zaken een plaats kunnen geven.

Dat is het risico zodra je je aan een proefschrift waagt. Maar ik denk dat uitgaande van de in dit proefschrift gekozen probleem- en vraagstellingen een andere benade-ring er niet inzit; voor mij niet maar ook niet voor anderen in een dergelijke situatie. Ook de huidige (thans geldende) opvattingen over de toenmalige politieke en soci-aaleconomische tijdgeest spelen bij de geïnterviewden een belangrijke rol als het gaat om de inkleuring van het ‘bewijs’. Deze opvattingen worden gevormd door !

waarschijnlijkheden en een (veelal ongemerkt) hernieuwde kijk op zaken van en door betrokkenen. Over de wijze waarop het geheugen de mensen (inclusief mijzelf) hier parten speelt is evenmin te toetsen en is derhalve een gegeven. (Draaisma, 2016). Verwacht dus in deze dissertatie geen tabellen of grafieken (behalve dan de chrono-logische overzichten van de beide onderzochte projecten), maar een relaas op basis van mijn eigen en andermans bevindingen (en gevoelens) hoe het oerbegin van de projecten en hun follow-up eruit kan hebben gezien.

De lijsten met geïnterviewden en de belangrijkste actoren bij beide projecten hebben in de bijlagen een plaats gekregen.

5.3. De methodologische basis

Voor de methodologische aspecten van het onderzoek is gebruikgemaakt van het werk van Swanborn (2013), Kuijpers (2008), Verschuren & Doorewaard (2010). De nadere analyse en adstructie van de onderzoeksvragen komen in de hiernavol-gende hoofdstukken aan de orde.

Daar waar andere (geschreven) bronnen zijn geraadpleegd dan die in de literatuur-lijst vermeld staan, wordt in de tekst naar de naam van de auteur en het jaar van publicatie verwezen, in voorkomende gevallen en bij tijdschriftartikelen voorzien van pagina-aanduidingen.

! 57