• No results found

R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar. · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar. · dbnl"

Copied!
202
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate,

Huydecoper (1700-1730)

R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets

bron

R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar. Tien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730). Stichting

Neerlandistiek VU / Nodus Publikationen, Amsterdam/Münster 1995

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bont010voor01_01/colofon.htm

© 2004 dbnl / R.J.G. de Bonth & G.R.W. Dibbets

(2)

Inleiding

Wie aan het einde van de twintigste eeuw de omvangrijke ‘Voorrede’ leest die Petrus Francius in 1699 vooraf heeft doen gaan aan Van de mededeelzaamheidt, zijn vertaling van een tekst van de vierde-eeuwse kerkvader Gregorius van Nazianze, krijgt daarbij niet de indruk zich te verdiepen in een stuk van eminent taalkundig belang. Er worden enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de spelling van het Nederlands - maar de meeste ervan zijn niet onderbouwd, en een samenhangend geheel wordt niet geboden. Er wordt een aantal hete hangijzers aangeroerd, bijvoorbeeld het gebruik van jij, je en jou op de preekstoel, de keuze tussen na en naar, ende en en, my en mijn - maar dergelijke kwesties waren ook al aan de orde geweest bij Samuel Ampzing in Nederlandsch tael-bericht (1628) en bij Joannes Vollenhove in zijn gedicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’ in de bundel Poëzy (1686). Een sluitend totaal, een grootse visie verwoordt de ‘Voorrede’ van Francius dus geenszins.

En toch is gedurende de eerste drie decennia van de achttiende eeuw vele keren met grote waardering naar deze ‘Voorrede’ van de Amsterdamse hoogleraar in de welsprekendheid, de geschiedenis en het Grieks verwezen door ‘liefhebbers der Nederduitsche tale’, en blijkt zij de inzet te vormen van een stroom van publikaties op het gebied van de reglementering van het Nederlands.

Petrus Francius onderhield in Amsterdam contact met David van Hoogstraten.

Voor deze tekstbezorger en schrijver vormde een gesprek met Francius ‘over de zinlykheit [rijkdom] onzer tale’ de aanleiding om zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700) samen te stellen (zie tekst 1, 6, 8);

deze lijst, waarin een groot aantal Nederlandse zelfstandige naamwoorden voorzien is van een aanduiding van hun genus, heeft in de achttiende eeuw vijf steeds weer uitgebreide en verbeterde herdrukken beleefd, vanaf 1723 onder de titel Lyst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden, betekent door hunne geslachten.

Francius en Van Hoogstraten waren -met Joannes Brandt en François Halma-

gesprekspartners van Arnold Moonen. Deze Deventer dominee had, waarschijnlijk

in 1699 op initiatief van de dan Amsterdamse drukker en uitgever Halma, zich

voorgenomen in korte tijd een spraakkunst van het Nederlands te ontwerpen, die dan

ook door Van Hoogstraten in het ‘Berecht’ van zijn Aenmerkingen (1700) werd

aangekondigd. Erg voorbarig, want Moonens Nederduitsche spraekkunst zou eerst

in 1706 het licht zien (zie tekst 3). Maar opnieuw is Francius rechtstreeks en indirect

betrokken geweest bij de totstandkoming van een taalkundig werk dat in de achttiende

eeuw hoog aanzien heeft genoten: rechtstreeks doordat hij een van Moonens

raadgevers

(3)

is geweest, en indirect doordat Moonen in zijn ‘Aenspraek’ getuigt van de grote betekenis van Van Hoogstratens Aenmerkingen voor de Nederduitsche spraekkunst.

En die Aenmerkingen waren -zoals al is opgemerkt- het gevolg van een gesprek tussen de auteur en Francius.

Groot ook was de waardering van Jacobus Nylöe voor de Amsterdamse geleerde, die in elk geval met hem correspondeerde. De Assense dominee was de schrijver van de Aanleiding tot de Nederduitsche taal, een taal- en stijlboekje dat -anoniem- in 1703 voor het eerst is verschenen en in de achttiende eeuw nog meer vermeerderde drukken beleefde dan de Nederduitsche spraekkunst van Nylöe's schrikbeeld Moonen.

Francius, Van Hoogstraten, Joannes Brandt, Halma, Moonen en Nylöe hebben een gemeenschappelijke correspondent aan de Haagse dominee en Vondelepigoon Joannes Vollenhove, hun aller vraagbaak in taalkundige kwesties, en alom geroemd kenner en beheerser van het Nederlands.

Door de schering van taalkundige produkten van de hier genoemden kan men de inslag weven van de geschriften van vele anderen uit de eerste drie decennia van de eeuw: de Niewe taalgronden der Neederdujtsche taal van Johannes Hilarides (1705), De spelling van A. Moonen in eenen brief verdedigt van Peter Poeraet (1708), De voornaamste verschillen over de spelling kortlyk aangewesen door M.S. (1711) bijvoorbeeld en, niet te vergeten, de publikaties van Willem Sewel. Deze vanuit de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde nog onvoldoende bestudeerde auteur maakt de indruk een wat geïsoleerde positie in te nemen in de taalkundige wereld van zijn dagen. Hij trekt de aandacht met zijn Nederduytsche spraakkonst (zie tekst 5 en 7), waarvan met name de spellingopvattingen niet onverdeeld gunstig worden ontvangen. Desondanks heeft de Nederduytsche spraakkonst succes gehad -evenals verscheidene andere spraakkunsten en woordenboeken van Sewel- want niet alleen werd het boek in Nederland verschillende malen herdrukt, het werd zelfs in het Russisch vertaald.

Lambert ten Kate met zijn omvangrijke Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723) en Balthazar Huydecoper met de Proeve van taal- en dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde

herscheppingen van Ovidius (1730) staan van de eerder genoemde taalkundigen wat verder af, niet alleen doordat deze werken verschenen zijn in het derde decennium van de eeuw. Vanuit een twintigste-eeuws standpunt beschouwd is Ten Kates boek de eerste wetenschappelijke taalhistorische publikatie waarin het Nederlands een centrale plaats inneemt. Het boek vertoont weinig raakpunten met de zojuist vermelde werken. Wel zijn er punten van overeenkomst met de Linguae belgicae idea

grammatica, poetica,

(4)

rhetorica (1707), een in het Latijn geschreven spraakkunst van het Nederlands die Adriaen Verwer onder het pseudoniem Anonymus Batavus het licht had doen zien.

Balthazar Huydecoper oefent in zijn Proeve kritiek op aspecten van Vondels

taalgebruik, en biedt als filoloog de lezer een beredeneerde opvatting inzake aspecten van taalgebruik.

Vondel: één van de namen die we in de taalkundige teksten uit het begin van de achttiende eeuw tegenkomen. Hij behoort -als een van de voornaamsten- tot de canon van goede taalgebruikers. In deze litanie vinden we naast Joost van den Vondel ook Pieter Corneliszoon Hooft, Joannes Vollenhove, Geeraert Brandt, mannen wier werken met verschillende kwalificaties telkens weer ten voorbeeld worden gesteld aan wie streeft naar een grammaticaal goed en zuiver gebruik van de moedertaal.

Bij het samenstellen van deze bundel stond ons vooral voor ogen dat wij studenten en andere belangstellenden een gemakkelijke mogelijkheid zouden bieden, kennis te maken met de studie van het Nederlands aan het begin van de achttiende eeuw:

de periode waarin ‘de meest invloedrijke werken gepubliceerd zijn’ (Knol 1977: 66).

Wij hebben daarbij bewust een eenzijdige keuze gemaakt: een selectie uit de voorwoorden uit Nederlandstalige ‘spraakkunstige werken’ waarin het Nederlands centraal staat. Dat heeft ertoe geleid dat een voor de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde interessante voorrede als die uit Sewels Large dictionary/Groot

woordenboek (1708) geen plaats kreeg, en dat uit werken als Carolus Tuinmans Fakkel der Nederduitsche taale (1722) en De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden (1726) of Adriaen Verwers Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (1707), in het Latijn geschreven, hier geen bijdrage is opgenomen, evenmin als uit het periodiek Twee-maandelyke uyttreksels/De boekzaal.

De voorwoorden uit de ‘spraakkunstige werken’ hebben het voordeel dat ze meestal geen gedetailleerde en thans velen afstotende beschouwingen bevatten op het gebied van de spelling (aa of ae etc.) of de verbuiging (den man of den manne). Ze behelzen vooral een uiteenzetting aangaande de bedoelingen, de (taalkundige) inzichten en werkwijze van de auteur. Voorts bieden ze informatie omtrent de

ontstaansgeschiedenis van het boek, de bronnen die gebruikt zijn, en het publiek waarvoor het bedoeld is, kortom een introducerende kijk op het werk en de taalkunde van die tijd. Bovendien laten ze dikwijls iets zien van de ‘wetenschappelijke

netwerken’ die er aan het begin van de achttiende eeuw hebben bestaan (zie omtrent

het belang van voorredes: Pol 1987: 15-19, Posthumus 1993: 16). Wat dat betreft,

zou ook aan de opdrachten die soms aan spraakkunstige werken voorafgaan, aandacht

(5)

besteed moeten worden.

Van enkele auteurs: Van Hoogstraten, Nylöe en Sewel is meer dan één voorwoord opgenomen; steeds betreft het voorwoorden van edities die bij leven van de schrijver zijn voorbereid en verschenen. Natuurlijk had de plaats die aan een eerste of tweede of zelfs derde (Van Hoogstraten) voorwoord van een auteur is besteed, ingenomen kunnen worden door een voorrede van iemand die nu buiten deze bundel is gebleven.

Op grond van twee argumenten hebben wij gemeend te moeten doen zoals wij hebben gedaan: enerzijds betreft het hier werken die in hun opeenvolgende uitgaven van grote invloed zijn geweest gedurende de achttiende eeuw, en anderzijds laten de verschillende voorwoorden wat zien van de ontwikkeling die het werk en de auteur hebben doorgemaakt.

Deze voorwoorden zijn hier volledig en in chronologische volgorde opgenomen.

Elk ervan is beknopt ingeleid, waarbij (recente) literatuur over het onderwerp is vermeld. De teksten zelf zijn naar we hopen begrijpelijk(er) gemaakt door de gegeven commentaar, waarin woorden zijn verklaard en woordgroepen soms in hun geheel zijn vertaald; een aantal regelmatig voorkomende woorden die o.i. verklaring behoefden, is op een afzonderlijke lijst ondergebracht. De meeste persoonsnamen die in de teksten voorkwamen, zijn achterin deze editie vermeld en toegelicht met informatie die binnen deze teksten relevant mag worden geacht. Ook zijn de teksten door middel van andere dan taalkundige toelichtingen, bijvoorbeeld met behulp van citaten, verduidelijkt. Voor de voorrede bij de tweede editie van Van Hoogstratens Aenmerkingen (1710; zie tekst 6) konden wij gebruik maken van de translitteratie en de aantekeningen die Bregje van Dommelen in het kader van haar studie had vervaardigd.

Wellicht dat deze bundel zicht biedt op een stukje taalkundige bedrijvigheid van onze voorouders, en de studie op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde in de eeuw van de Verlichting stimuleert die, ook voor wat de periode ná 1730 betreft, nog heel wat duistere plekken laat zien. Er bestaat behoefte aan een aantal monografieën over taalkundigen en hun werken (Van Hoogstraten en Sewel bijvoorbeeld, Ten Kate, Elzevier, Van der Palm, Stijl, Zeydelaar en vele anderen), aan studies over genootschappen en hun taalkundige activiteiten (Natura et arte, Dulces ante omnia Musae, de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, etc.), aan onderzoek in tijdschriften als De boekzaal, Nieuwe bydragen.

Ten slotte laten we hier een relativerend citaat volgen van Sewel in

Twee-maandelyke uyttreksels van januari/februari 1704: A4

v

:

(6)

het is zulk een gemeene zaak by Boekschryveren, met eene Voorreede te beginnen, dat hoewel die van menig een naauwelyks geleezen wordt, het echter niet schynt door den beugel te konnen, indien een Schryver niets iets vooraf zegt, al heeft het menigmaal niet veel om 't lyf.

Nijmegen, september 1994

(7)

Lambert ten Kate (1674-1731)

(8)

Woordenlijst voorredes

aanleiding: inleiding

aanmerking: waarneming; opmerking aard: (het) eigene, eigenschap

als: als; en wel, namelijk; zoals bij: bij; door; vergeleken bij

bijzonder: afzonderlijk, eigen, individueel daar: (voegw.) terwijl; (vnw. bw.) waar dewijl: omdat

dialect (Ten Kate): uitspraak, manier van spreken doorgaan(d)s: steeds weer; meestal

doorluchtig: voornaam, hoog; schitterend, briljant Duits(ch): Nederlands

dus: aldus

echter: echter; toch gelijk: zoals

gemeen: (bnw.) gewoon, algemeen; (znw.) (het) volk, (de) mensen gemeenlijk: gewoonlijk

gemeenschap: verwantschap, samenhang geregeld: volgens regels verlopend ijver: inzet

inzonderheid: met name letterkunde: grammatica

letterkundige: (znw.) grammaticus; (bnw.) grammaticale, taalkundige liefhebber: toegewijde, geïnteresseerde

min: minder

na: na; naar, overeenkomstig Nederduits(ch): Nederlands

net: precies, nauwkeurig; goed verzorgd nog: nog; noch

nopende, nopens: betreffende, met betrekking tot ontwerp: plan, (ruwe) schets

reden: argument, argumentatie schikking: ordening; reglementering schoon: ofschoon

schriften: geschriften slecht: eenvoudig

in dit stuk: in dit opzicht, wat dit onderwerp aangaat

taalkundige: (znw.) wie over inzicht in de taal beschikt

(9)

te mets: af en toe; wellicht tref(fe)lijke: uitstekende van: van; door; over vrij: zeer; nogal

wegens: over, met betrekking tot

wel: goed, correct, op de juiste wijze; zeker; terdege zeker: vast, onomstotelijk

zelf, zelfs: zelf; zelfs

zo, zoo: zo; zowel; even (... als)

(10)

1. Van Hoogstraten 1700

David van Hoogstraten, Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700)

Willem Sewel kenschetste de Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden van David van Hoogstraten in de Tweemaandelyke uyttreksels van juli en augustus 1702 als ‘een pryslyk hulpmiddel’. Ook Jacobus Nylöe was vol lof over het werk, dat in 1700 was verschenen bij de Amsterdamse boekdrukker François Halma: ‘het is een klein boekje, maar van veel nuttigheit’, schreef hij in zijn

Aanleiding tot de Nederduitsche taal uit 1703.

De Aenmerkingen vond gretig aftrek onder de vele liefhebbers die zich beijverden voor de opbouw van het Nederlands, en de eerste druk was dan ook binnen afzienbare tijd uitverkocht. In 1710 verscheen -eveneens bij François Halma te Amsterdam- de met verlangen tegemoet geziene tweede en uitgebreide druk, terwijl het

daaropvolgende jaar bij Dominicus van der Ameyden in Rotterdam een titeluitgave van deze editie het licht zag. Verder verschenen er herdrukken in 1723, 1733, 1759 en 1783.

Van Hoogstraten heeft in de 124 pagina's tellende Aenmerkingen het geslacht van ongeveer 1200 zelfstandige naamwoorden (Schaars 1988: 180) aangeduid, waarbij het taalgebruik van Hooft en vooral Vondel de norm stelde. Niet voor niets zijn de citaten die Van Hoogstraten geeft om zijn keuze voor een bepaald geslacht kracht bij te zetten, voor het overgrote deel afkomstig uit de geschriften van ‘de twee beste schryvers onzer eewe’. Hooft en Vondel stemden niet altijd met elkaar overeen in het geslacht dat zij aan een bepaald woord toekenden, zoals af te lezen viel uit de verbuiging van het lidwoord en die van het bijvoeglijk naamwoord. In die gevallen richtte Van Hoogstraten zich vaker naar Vondel dan naar Hooft. Het bepalen van de geslachten op basis van het taalgebruik van de twee hogelijk geprezen auteurs uit de zeventiende eeuw vond in brede kring instemming en navolging. Een van de weinigen die felle en fundamentele kritiek leverde op deze werkwijze, was Johannes Hilarides (1649-1725) in zijn Niewe Taalgronden der Neederdujtsche Taal (1705). Overigens waren Hilarides en Van Hoogstraten ook in een persoonlijke vete verwikkeld. Zo werd de eerste in de Aenmerkingen onder het trefwoord schouder door Van

Hoogstraten gekarakteriseerd als ‘Een botterik in Vrieslandt’ en in het lemma zael als ‘De Vriesche Vrolykaert’.

In de voorrede vinden we ‘geen systematies betoog’ (De Vooys 1924: 358), maar

wel belangrijke informatie over de ontstaansgeschiedenis, het

(11)

belang van een juist onderscheid van de geslachten, de gevolgde werkwijze, enkele hulpmiddelen die de lezers kunnen raadplegen om zich verder te bekwamen in de moedertaal en een verantwoording van de bronnen die Van Hoogstraten gebruikt heeft.

Literatuur:

Kooiman 1917; De Vooys 1924: 358-360; Kollewijn 1932: 68-74; Geerts 1966:

105-109; Feitsma 1966; Schaars & Te Wilt 1989: 288-291

(12)

+[*2r]

+

Berecht.

1

Toen ik niet lang geleden de eere had, dat de Heer Petrus Francius, Professor der Welsprekentheit, my vertoonde zynen arbeit,

2

besteedt aen het vertolken

3

der leerzame Rede van Gregoor Nazianzener, dat helder licht der Griexe Kerke, met inzicht

4

om dezelve den Nederlanderen mede te deelen:

5

gebeurde het, dat wy in gesprek geraekt over de zinlykheit

6

onzer tale, vielen

7

op het bepalen van de geslachten der zelfstandige naemwoorden, waer tegen hedensdaegs grove misslagen

8

begaen worden van de meeste schryveren; als die

9

hier in alles over hoop smytende zig weinig schynen dezer aenmerkinge

10

te bekreunen,

11

en naer hun welgevallen heenschryven,

12

zonder eenige achtinge te hebben voor de schriften der genen, die hunnen yver en arbeit gehangen

13

hebben aen het schuimen,

14

zui[*2

v

]veren, verryken, en regelen

15

onzer sprake, die, als ze behoorlyk gehandelt

16

word, zoo schoon en krachtig is, dat zy voor geene uitheemsche

17

hoeft te wyken, en staen kan tegen

18

den rykdom der Griexe tale, zoo in hare maniere van stemmen

19

aen een te koppelen, als in de artikelen of lidtwoorden, daer ze boven de Latynsche mede voorzien is.

20

Deze lidtwoorden (om voorby te

1 Berecht: mededeling 2 arbeit: werk 3 vertolken: vertalen

4 met inzicht: met de bedoeling

5 om... deelen; deze vertaling verscheen onder de titel Gregorius Nazianzenus Van de mededeelzaamheidt (Amsterdam: Henr. Wetsteen, 1699). Mededeelzaamheidt betekent ‘de geneigdheid om een ander ergens in te laten delen’.

6 zinlykheit: fraaiheid 7 vielen: terecht kwamen

8 grove misslagen: ergerlijke dwalingen 9 als die: die immers

10 dezer aenmerkinge; het waarnemen van de geslachten der zelfstandige naamwoorden 11 te bekreunen: gelegen laten liggen

12 die... heenschryven; vgl. Francius 1699: 31: ‘Wie maakt onderscheidt [...] tusschen de, en den; der, en des; welker gebruik weinige weeten?’

13 gehangen: besteed

14 schuimen: van onzuiverheden ontdoen 15 regelen: in orde brengen

16 behoorlyk gehandelt: op een gepaste wijze gebruikt 17 uitheemsche: vreemde

18 staen kan tegen: zich kan meten met

19 stemmen: woorden (in navolging van het Latijnse voces) 20 daer... is: die ze bezit, wat meer is dan het Latijn

(13)

gaen hunne verdere kracht

21

en betekenisse) zyn als kentekenen

22

van de geslachten der naemwoorden, en by ons twee in getal, als de en het, betekenende zoo veel als  ,  ,    in 't Griex. De (waer voor men van oudts die plag te zeggen, als blykt by den Historyschryver Reid, Daer zy zoo veele van weten, als die blinde van die verwe)

23

is te gelyk mannelyk en vrouwelyk, drukkende geen geslacht uit, als in de onrechte

24

naemvallen. Want in den rechten

25

of Noemer

26

maekt het geen [*3

r

] onderscheit, zynde in gebruik, De man, de vrou, maer in de andere naemvallen, des mans, den man, der vrouwe enz. Zoo zegt men, De man schryft, de vrou spint: maer niet, Het schryven van de man, maer van den man, of des mans. En van de vrou in den barenden naemval,

27

of genitivus, der vrouwe; blyvende de in de overige. Het betekent

28

het onzydige geslacht, gemeenlyk neutrum genoemt, en lydt geen andere buiginge, dan die wy terstont toonen zullen: makende minder zwarigheit

29

in het gebruik, schoon 'er evenwel veeltyts tegen gezondigt wordt. Hier door onderscheiden wy de geslachten op den voet

30

der Grieken, die schryvende         of      , zig niet zwaerder vergrypen zouden, dan wy, alswe zeiden, Aen de man, of Aen den vrou. Om dit werk met meer gemak te doen, stelde ik in dien tydt een kleene proef

31

op van woor[*3

v

]den, getogen

32

uit de schriften van Hooft en Vondel, en bekrachtigt door het bybrengen van den zin,

33

waer in zy gevonden worden, om ten minsten, als men zig zelven niet voldoen

34

kan, te treden in de voetstappen dezer mannen, die op het voorbeelt van anderen

21 kracht: vermogen om iets uit te drukken 22 kentekenen: herkenningstekens

23 Historyschryver... verwe; Everhart van Reyd, Oorspronck ende voortganck vande

Nederlantsche oorlogen (Arnhem: Iacob van Biesen, 1633), p. ): ( 3r. Uit de veilingcatalogus van David van Hoogstraten blijkt dat hij in het bezit was van deze tweede druk; de eerste druk was verschenen in 1626.

24 onrechte: verbogen

25 rechten [naamval]: onverbogen [naamval]

26 Noemer: eerste naamval, nominativus 27 barenden naemval: tweede naamval 28 betekent: duidt aan

29 makende... zwarigheit: minder problemen gevend 30 voet: grondslag

31 proef: probeersel 32 getogen: gehaald

33 zin; dit woord moet hier worden opgevat als syntactische eenheid, niet als ‘betekenis’.

34 voldoen: tevreden maken

(14)

onze tale hebben gebout, het spoor der zelve

35

nagespoort, en op papier gelegt. De geslachten zyn, voor zoo veel zy betekent worden door deze lidtwoorden, of

mannelyk, of vrouwelyk, of onzydig, of twyffelachtig:

36

ten zy men dit gemeen

37

wil noemen. Van de drie eerste hebben wy gesproken. Het laetste, waer van veele woorden schynen te zyn, daerom twyffelachtig, of gemeen genaemt om dat ze, zoo als men wil, het mannelyk en vrouwelyk geslacht (want het onzydige blyft op zig zelf) aennemen, of om dat het niet zeker genoeg is, tot welk van beide zy behooren, heeft mede voor zig de, en wyders

38

des, den, of der, voor zoo [*4

r

] veel het mannelyk of vrouwelyk genomen wordt. Welke twyffelachtige woorden, minst

39

in onze tale te onderscheiden, my schenen allermeest te moeten geregelt worden naer het gebruik der beste schryveren, om daer ontrent eenen vasten voet

40

te beramen. Dit werk oordeelden Taelkundigen van zulk eene nuttigheit

41

te zyn, dat ik sedert

42

de

opstellinge,

43

by my begonnen, vergrootte, en my liet bewegen om eenig blyk

44

hier van in het licht te geven ten dienst van die my meenigmael hier over raedt gevraegt, en om eenige zekerheit gewenscht

45

hebben. Ik vond dan geen beter middel, dan de voornaemste en gebruikelyxte woorden, als in een register, op het A B te brengen,

46

op dat de nieusgierige lezer, wanneer hy zich verlegen vondt,

47

met eenen opslag

48

konde zien hoe hy dit of dat woordt moest gebruiken. By voorbeelt, als Hooft [*4

v

] zegt, Na de daedt,

49

blykt aenstonds dat dit woordt vrouwelyk is. En als Vondel zegt,

35 het spoor der zelve: de ontwikkelingsgang van ‘onze tale’; vgl. Vondel in de opdracht van zijn Vergiliusvertaling in proza (1646): ‘Terwijl men bezigh is met onze tael te bouwen, het spoor der zelve naer te spooren, en op papier te leggen, vondt ick altijt baet met overlegh van taelkondigen iet te vertolcken’ (W.B. VI: 44).

36 twyffelachtig: het ‘genus dubium’

37 gemeen: ‘genus commune’, meer dan één geslacht hebbend 38 wyders: daarnaast

39 minst: het minst 40 voet: regel 41 nuttigheit: nut 42 sedert: vanaf die tijd 43 de opstellinge: het geschrift 44 blyk: teken

45 om... gewenscht: naar... verlangd

46 op het A B te brengen: alfabetisch te rangschikken 47 zich verlegen vondt: in verlegenheid zat

48 met eenen opslag: in een oogopslag

49 Na de daedt; vgl. Aenmerkingen, p. 16, s.v. ‘DAEDT. v. Raedt na de daedt, Hooft in de Ned.

histor. 108’.

(15)

zig t'ontslaen van den bant,

50

dat dit mannelyk is: daer men anders zoude zeggen Na den daedt, en van de bant. By dit de en den enz. waer uit zoo menigmael twyffeling

51

ontstaet, is nog te letten op het woordje een, hier geen getal betekenende,

52

maer zich latende gebruiken als deze artikelen, schoon in betekenisse en kracht daer van verschillende; gelyk by de spraekkunstenaers

53

te zien is.

54

Het wyst insgelyx de geslachten aen, dog mede niet, dan wanneer het gebogen

55

word. Want ongebogen is het mannelyk, vrouwelyk, en onzydig, dewyl men zegt, Een man, een vrou, een paert. Maer eene is vrouwelyk, gelyk ook in den barer

56

eener. Dus zegt Hooft in 't mann. gesl. Dat de Geestelykheit de Kerk tot zulk eenen afkeer maekte;

57

daer anders, zoo afkeer [*5

r

] vroulyk was, eene zou staen, of een, zoo het onzydig was. Zoo zegt ook Vondel in 't mann. gesl. Galatea werpt my eenen appel naer 't hooft,

58

niet eene enz. Dezen voet houden ook de Adjectiva, of byvoegelyke Naemwoorden, en schikken zig

59

naer de zelfstandige in geslacht. By voorbeelt dat Adel mann. is blykt hier uit, om dat men zeggen moet met Hooft Uit al zynen adel,

60

en niet, Uit zyne adel, dat vrouwelyk zyn zou. Zoo is ook te zien aen het Adjectivum, dat Ader vrouw. is, om dat Vondel zegt, Uit een natuurlyke ader,

61

daer hy zeggen zoude, als het mann. was, Uit eenen natuurlyken ader, en zoo het onzydig was, Uit een natuurlyk ader: dat dus gebruikt

50 zig... bant; vgl. Aenmerkingen, p. 7, s.v. ‘BANDT. m. Zig t' ontslaen van den bandt, Vond.

Inhoudt van Koning David in ballingschap’.

51 twyffeling: onzekerheid 52 betekenende: uitdrukkend 53 spraekkunstenaers: grammatici

54 by... is; vgl. Pels 1677: ‘omdat 'er dikmaalen twyfel valt, waar het woord een maar een lédeken <‘lidwoord’> is, óf waar het een getal beduidt, schryf ik altyd één, wanneer het iets anders beteikent, als het lédeken’ [geciteerd naar Schenkeveld-van der Dussen 1973: 53].

Vgl. Hooft, Waernemingen op de Hollandsche tael, § 37: ‘Hoe zullen wij EEN, articulum, ende EEN, numerum, onderscheiden? Misschien met bovenstelling van den accent, te weeten boven het Artikel den accentum gravem te zetten, EÈN MAN, boven 't EENnumerum den accentum acutum, aldus EÉN MAN HEEFT AL DAT GEDAEN’ [geciteerd naar Zwaan 1939: 244].

55 gebogen: verbogen 56 barer: tweede naamval

57 Dat... maekte; vgl. Aenmerkingen, p. 3, s.v. ‘AFKEER. m. Om dat de geestelijkheit de Kerk tot zulk eenen afkeer maekte: Hooft Ned. hist. 5’.

58 Galatea... hooft; vgl. Aenmerkingen, p. 5, s.v. ‘APPEL m. Galatea werpt my eenen appel naer 't hooft, Vondel in Virgilius 3. Harderskout’.

59 schikken zig: richten zich

60 Uit... adel; vgl. Aenmerkingen, p. 1, s.v. ‘ADEL m. Uit al zynen adel, Hooft Ned. H. 18’.

61 Uit... ader; vgl. Aenmerkingen, p. 1, s.v. ‘ADER v. Uit een natuurlijke ader vloeiende, Vond.

in de Aenleidinge ter Nederd. Dichtkunst’.

(16)

geweldig de ooren quetsen zoude. Men merke dan aen, dat deze woordtjes

62

in hunne naemvallen moeten gebogen worden, in het [*5

v

]

In 't Meerv.

Eenvoudig mann. getal.

De De,

Der, des,

Den, den,

De, den,

*

*

de, of der.

den.

'T meervoud.

Het Eenv. vrouw.

De, De,

der, der,

de of der, de of der,

de, de,

*

*

de, of der.

de of der.

Meervoud.

Het Eenv. onzyd.

De, Het,

der, des, als in 't mann.

den, het, of den,

de, het,

*

*

de of den.

het of den.

[*6

r

] Zoo ook in 't Eenvoudig mannelyk, Een man,

Eens of eenes mans, Eenen man,

Eenen man, O Man, Eenen man.

62 woordtjes, t.w. de lidwoorden.

(17)

Vrouwelyk,

Eene vrou of vrouwe, Eener vrouwe,

Eener of eene vrouwe, Eene vrouwe,

O Vrou,

Eener of eene vrouwe.

Waer by aen te merken staet, dat zommige vrouwelyke namen in alle naemvallen e behouden.

Nog in 't onz. gesl.

Het of een bedryf, Des of eens bedryfs,

Den of een bedryf of bedryve, Het of een bedryf,

[*6

v

] O bedryf,

Het of een bedryf, of den of eenen bedryve.

Hier moet ik byvoegen, dat eenigen willen (en het gebruik of misbruik is 'er voor) dat den ook somtyts zou kunnen staen voor den noemer, of eersten naemval, als den Haeg,

63

den oorlog, den oever, den aers.

64

Maer liever dan zulk eene wyde deure open te zetten

65

voor de verwarringe,

66

myde ik dezen naemval, of gebruik een woord van eene gelyke betekenisse. Den oorlog is, gelyk wy getoont hebben, de derde of vierde of zesde naemval, en moet wel onderscheiden worden. Want in den eersten luid dit zoo qualyk, als de in den tweeden of derden, Van de Heer, van de dienaer, Aen de Heer, aen de dienaer, gelyk men nu in de uitgegeve schriften leest van Mannen, die zig wanen dit te verstaen,

67

ja anderen wetten geven van wel te schryven.

Zoo [*7

r

] schryft Jan Vos (dat my hier in schiet)

68

spreekende in den tweeden naemval van den Heere van Maerseveen,

63 den Haeg; vgl. Aenmerkingen, p. 32, s.v. HAEG: ‘Nergens komt ons evenwel den Haeg vremder voor, dan in den Noemer of eersten naemval, Den haeg is het lustpriel van Hollant’.

64 eenigen... aers; vgl. Van Heule 1625: 10: ‘Eenige geleerden begeeren dat men voor de woorden van het manlic geslacht / welke met eene H ofte met eene klinkletter beginnen Den zoude stellen / als Den outaer, Den ommegang, Den Hemel’.

65 zulk... zetten: volop gelegenheid te bieden 66 verwarringe: ordeloosheid

67 dit te verstaen: hiervan verstand te hebben 68 in schiet: te binnen schiet

(18)

Hier ziet men 't wapen van de wakkre Maerseveen: 69

waer uit men niet zien kan dat hy van eenen man spreekt, dewyl hy ook in zyne gedichten Mejuffrou van Maerseveen met dezen bynaem noemt,

O Maerseveen, kan 't kunstpenceel Door koude verwen harten blaken!70

daar alle dubbelzinnigheit weggeweest ware, had hy dus gestelt,

71

Hier ziet men 't wapen van den wakkren Maerseveen.

Woorden van het onzydige geslacht hadden wy kunnen voorbygaen, dewyl daer minder duisterheit

72

in schynt te zyn. Dog de ondervinding

73

toont, gelyk in onze Aenmerkingen blykt, dat men ook, gelyk wy boven gezegt hebben, hier in doolt.

74

Men spreekt en schryft [*7

v

] dikwils: Parys of Amsterdam is groot in haer muren:

daer nochtans de namen der Steden onzydig zyn, als blykt uit de byvoegelyke woorden, en artikel, Het volkryk Parys, het machtig Amsterdam: en, gelyk by Hooft staet in de historien, Haerlem hield zyn' poorten gesloten,

75

en elders, Het rampzalig Haerlem.

76

Ook misbruikt men

77

de onzydige woorden, door hunne geslachten niet wel te vervolgen.

78

Om niet veel dingen over hoop te halen, in het begin van de Andromache, eene vertaling der Kunstgenooten, bekent door de Zinspreuk, Nil volentibus arduum, staet zeer qualyk:

69 Hier... Maerseveen; deze regel maakt deel uit van een vierregelig gedicht dat Jan Vos schreef op het wapen van zijn beschermheer Joan Huydecoper (1625-1704). Het bijschrift is opgenomen in Alle de gedichten van den Poëet Jan Vos (Amsterdam: Jacob Lescaille, 1662), p. *2r.

70 O Maerseveen... blaken!; de regels zijn afkomstig uit het gedicht ‘Mejuffer Geertruidt Huidekoopers van Maarseveen’, dat te vinden is in Alle de gedichten van den Poëet Jan Vos (Amsterdam: Jacob Lescaille, 1662), p. 193.

71 gestelt: geschreven 72 duisterheit: onzekerheid 73 ondervinding: ervaring

74 Dog... doolt; vgl. Aenmerkingen, p. 4, s.v. ‘ANKER o. [...] Men spreekt dan qualijk te Dordrecht, daer de burgery gemeenlijk zegt, De brouwery van den Anker’; Aenmerkingen, p. 6, s.v. ‘AUTAER o. [...] Men zegt ook in 't m. den autaer, of den altaer, of den Outer’.

75 Haerlem... gesloten; P.C. Hoofts Nederlandsche Historien (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfgangk, Henrik en Dirk Boom, 1677), Tiende boek, p. 402.

76 Het... Haerlem; P.C. Hoofts Nederlandsche Historien (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfgangk, Henrik en Dirk Boom, 1677), Elfde boek, p. 464.

77 misbruikt men: maakt men een verkeerd gebruik van 78 te vervolgen: voort te zetten

(19)

Ja geen gemeene gunst, ô trouste myner vrinden, Geniet ik van 't Geluk, nu 't my u weêr doet vinden.

En hare gramschap schynt ten deele alreê verzoet.79

daer men had moeten schryven, En zy[*8

r

]ne gramschap, om dat 'er het, een teken

80

van het onzydig geslacht, voorgaet. Maer men heeft naer allen schyn de Fortuin voor oogen gehadt, die vrouwelyk is. Ontallyke andere voorbeelden doen zig alsins

81

op.

En al overlang

82

schreef ook zoo Jan Vos, die beruchte dichter, wiens Aran en Titus,

83

dat vervaerlyk

84

spel, kruijers en zakkedragers,

85

alsze wel by drank zyn,

86

opsnyen,

87

Het geluk maekt de menschen dronken, om hen met alle hare rampen te

overrompelen,

88

in de plaets van zyne rampen. Beter had hy kunnen leeren van de Poëten zyne tytgenooten, onder dewelke ook was Jeremias de Dekker, een zeer zinryk

89

schryver, die dit beter begreep

90

in zyne klacht over de dood des Konings van Engelant, in deze woorden:

Maer och! gansch Christenryk

Kan uw versteent gemoed niet morwen met zyn tranen.

[*8v] Zyn tranen zyn helaes niet machtig van dat bloet Uw moordbyl af te wenden.91

Zyn tranen betekent de tranen van het Christenryk. Jan Vos zou geschreven hebben, Haer tranen. Dog by dezen man, waere hy in 't leven, vond ik luttel

79 Ja... verzoet; Andromaché, treurspél. Uit het Fransch van den Heer Racine (Amsterdam:

Albert Magnus, 1678), p. 1.

80 teken: aanduiding 81 alsins: overal

82 al overlang: lang geleden

83 Aran en Titus; Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak. Treurspel (Amsterdam: Aeltje Verwou, 1641).

84 vervaerlyk: afgrijzen verwekkend

85 kruijers en zakkedragers: lieden van geringe stand 86 wel by drank zyn: flink dronken zijn

87 opsnyen: met stemverheffing voordragen

88 Het... overrompelen; Jan Vos, ‘Brief aan den Eed. Heer Joan Huidekooper, Jonker van Maarseveen, Heer van Neerdijk &c.’. In: Alle de gedichten van den vermaarden poëet Jan Vos. Tweede deel (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1671), p. 242. De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Het geluk maakt de quaade menschen, door overmaat van gaaven sluimervalligh dronken, om hen op het onverzienste, met al haar rampen t'evens te overrompelen’.

89 zinryk: verstandig 90 begreep: verwoordde

91 Maer... wenden; het gedicht ‘Klagte over de dood des konings van Groot Britaengien, uytgestort tegens de koningslachters’ is opgenomen in J. de Deckers Gedichten (Amsterdam:

Jacob Colom, 1656), p. 144-147.

(20)

gehoor, als mogende niet alleen t'over op

92

tegen my, maer zelf, gelyk hy zig liet voorstaen, tegen Horatius, dien goddelyken schryver, en een onfeilbaer orakel voor alle minnaers der poëzie. Waer van hy

93

stoute

94

blyken gegeven heeft. O tyden! ô zeden!

95

Eene andere tael voeren

96

Hooft en Vondel, welke wy liefst hebben willen volgen, als verder gekomen dan Aldegonde, Spiegel, Korenhart, Plemp, Visscher, Koster, Ketel, Brederode, Reael, Kamphuizen,

97

en anderen: die, voor zoo veel

98

zy naerstige

99

opbouwers onzer tale geweest zyn, gerekent moe[**1

r

]ten worden, om met Hooft te spreken, voor aerdsche zonnen, die de nevelen der onwetenheit

100

hebben begonnen te verdryven.

101

Vondel vooral heeft het geen nog ontbrak aen de genoemde

Letterhelden

102

vervult:

103

waerom zyn getuigenis

104

by my van eenig meerder gewicht, en zeer naeu in agt genomen is van latere verstanden;

105

waer onder uitstak de brave

106

schryver Geeraert Brandt, naderhant van zyne Zoonen gevolgt, en Joannes Antonides van der Goes, dat overfraeje en bloejende vernuft,

107

wiens vroege dood geheel Helikon

108

betreurt heeft; die beide in zuiverheit van styl, en schikkinge

109

van zin en woorden Vondel meenigmael voorbystreven. Kan men by deze nog niet wel te recht geraken,

110

en staet men, als op eenen driesprong, zonder te weten wat men kiezen zal, men ga te rade met de nog levenden, Joannes Vollenhove, Arnold Moonen, en Laurens

92 als... op: die immers niet alleen opgewassen was 93 hy, t.w. Jan Vos.

94 stoute: overmoedige

95 O tyden! ô zeden!; M. Tullius Cicero, In L. Catilinam I.i.2: ‘O tempora! o mores!’.

96 voeren: bezigen

97 Eene... Kamphuizen; vgl. Pels: ‘En hier schreef Spiegel zyn' Hartspiegel, vol verstand, //

Zyn' zuiv're moedertaal eerst zéttende in de zétel. // Hém vólgden Korenhart, Plémp, Visscher, Kóster, Kétel, // En Breederode, mét Kamphuizen, én Reaal, / En Hoofd, én Vondel, puik van Schryvers al te maal’ [geciteerd naar Schenkeveld-van der Dussen 1973: 93].

98 voor zoo veel: omdat

99 naerstige: nauwgezette; ijverige 100 onwetenheit: onkunde

101 aerdsche... verdryven; deze uitspraak van Hooft hebben wij niet kunnen terugvinden.

102 Letterhelden: grote letterkundigen 103 vervult: toegevoegd

104 getuigenis: bewijs 105 verstanden: grote geesten 106 brave: voortreffelijke

107 dat... vernuft: die smaakvolle en krachtig ontwikkelde literator 108 geheel Helikon: de (Nederlandse) dichterwereld

109 schikkinge: ordening

110 te recht geraken: geholpen worden

(21)

Ba[**1

v

]ke, Heere van Wulverhorst, die den verlegenen

111

en struikelenden stutten,

112

en op het rechte padt helpen. Waer by als men

113

nog weinige anderen voegt, heeft men als in eenen bondel begrepen,

114

al wat tegenwoordig met lof

115

in Nederlant de penne voert, en schoone gelegenheit, om de beklaeglyke verdorvenheit

116

in haren loop te helpen schorssen.

117

Dringers

118

en dommekrachten, styf

119

op hun stuk staende, weet ik dat hun voorhooft zullen kreuken,

120

nog zig op laten dringen eenige

aenmerkingen, daer ze niet aen gebonden willen zyn, als alle onderrechtinge ontwassen,

121

en alle getuigenissen,

122

hier bygebracht, zullen versmyten.

123

Maer dewyl wy niemant hier eenige regelen voorschryven, nog verplichten om zich te binden aen het gene wy in 't voorbygaen

124

over eenige woorden naer ons gevoelen

125

zeggen, maer alleen toonen, hoe deze woorden gebruikt zyn by de [**2

r

] twee beste schryvers onzer eewe; kan yder by zyn meening blyven, die van gedachten is, dat wy knorven in biezen zoeken,

126

en eene angstvallige naeugezetheit

127

willen invoeren, die van geener waerde te houden

128

zy. Om evenwel zoodanigen wat toe te geven, hebben wy geschuwt

129

ons te sterken met de getuigenissen der nog levenden, om der afgunst geen velt te geven

130

van qualyk

131

te spreken: gelyk wy ook zorge gedragen hebben van geene plaetsen by te brengen, dan die in 't rymeloos

132

geschreven zyn,

111 den verlegenen: hen die niet goed weten wat te doen 112 stutten: steunen

113 Waer by als men: Als men daarbij

114 in eenen bondel begrepen: in een bos samengebonden 115 met lof: op verdienstelijke wijze

116 beklaeglyke verdorvenheit: beklagenswaardige slechtheid 117 schorssen: weerhouden

118 Dringers: Lomperds 119 styf: met vasthoudendheid 120 kreuken: fronsen

121 als... ontwassen: omdat ze nu eenmaal iedere vorm van onderwijs ontgroeid zijn 122 getuigenissen: bewijzen

123 versmyten: van zich weg werpen 124 in 't voorbygaen: terloops

125 naer ons gevoelen: naar onze mening

126 knorven in biezen zoeken: spijkers op laag water zoeken 127 angstvallige naeugezetheit: nauwgezette precisie 128 houden: oordelen

129 geschuwt: vermeden

130 der afgunst geen velt te geven: aan de jaloezie niet toe te geven 131 qualyk: afkeurenswaardig

132 't rymeloos: proza

(22)

op dat men niet schreewe, dat de Poëten zich veele dingen inwilligen,

133

en alles durven bestaen

134

om hunne vaerzen goet te maken. Schoon wy vast stellen

135

dat ze de waerachtige voortzetters

136

der tale zyn, die zoo erbarmelyk van velen, om dat ze geene dichteren lezen willen, mishandelt wordt. My heugt, dat zeker geleert man, wiens [**2

v

] naem ik my ontzie te noemen,

137

om niet te bezwalken

138

den roem, met recht

139

door hem in andere wetenschappen behaelt, over lange jaren

140

tegens my zeide, dat hy geen zwarigheit

141

maken zoude van te schryven mea pater, en meus mater, als hy maer best

142

dus zyne meening kon uitdrukken. Dog ik ben van gevoelen dat zyn meening wel uit te drukken, en een goede tael te spreken, wel kan samen gaen, ja dat men dezelve

143

in goede tael vry

144

beter uitdrukt dan in quade.

Wat dezen arbeidt belangt, ik had, voor zoo veel my aengaet, dien nevens den ondank,

145

by eenigen hier uit te behalen, wel kunnen missen. Maer de zucht

146

tot onze tale, schoon ik die, belet door zwaerder bezigheden, nu minder oeffene,

147

dan voorheen, heeft my hier toe aengezet ten dienst der leerzame Jeugt, die meenigmael al vroeg van hare leermeesteren, onervaren in deze din[**3

r

]gen, bedorven, daerna bezwaerlyk

148

den hoek te boven raekt;

149

latende my voorstaen

150

dat ik de uren, hier aen besteedt, lichtelyk

151

zal verantwoorden voor de kenners onzer moedersprake.

Waer onder ik het geluk gehad hebbe van eenigen aen te treffen, die my verder

133 inwilligen: toestaan 134 bestaen: ondernemen 135 vast stellen: het zeker achten

136 waerachtige voortzetters: echte bevorderaars 137 my ontzie te noemen: niet wil noemen 138 bezwalken: bezoedelen

139 met recht: terecht

140 over lange jaren: vele jaren geleden 141 zwarigheit: bezwaar

142 best: op de geschiktste wijze 143 dezelve: t.w. ‘zyne meening’

144 vry: veel

145 den ondank: de ondankbaarheid 146 zucht: liefde

147 oeffene: beoefen

148 bezwaerlyk: ternauwernood

149 den hoek te boven raekt: aan een dreigend gevaar ontkomt 150 latende my voorstaen: ervan overtuigd

151 lichtelyk: zonder veel inspanning

(23)

aengemoedigt, en getroost

152

hebben, door te zeggen, dat het loffelyk

153

is

Principibus placuisse viris.154

Wie weet ook of zy, die hier op schrollen

155

zullen, niet zelfs deze bladen

156

zullen inzien, als ze met de pen in de handt verlegen staende in het overdenken van

157

het een of 't ander woordt, zig schikken zullen om den gemeenen weg, van de besten ingeslagen, te volgen?

Maer voor u, ô edelmoedige Jeugt, heb ik deze proeve

158

enkel opgestelt. Proeve, zeg ik, omdat my de tydt ontbrak tot het by een halen van alles, denkende dat gy dezen voorgang

159

ziende wel [**3

v

] haest zelf verder zult kunnen indringen.

160

Waer toe goede gelegenheit is, als gy deze bladen laet doorschieten met schoon

161

papier, om uit eigene ondervindinge deze lyst te vermeerderen, en daer gebruik van te hebben.

162

Deze kleene opmerkingen, die de sierlykheit des taelvloedts

163

geweldig verryken, en krachten byzetten, zullen u allengs grooter toegang geven tot den tempel der Welsprekentheit, als gy naerstig

164

leest, het geen tot opbouwing

165

der Sprake

166

en Dichtkunst op het papier gestelt is van Vondel in zyne Aenleidinge ter

Nederduitsche Dichtkunst, die yder, die vorderen

167

wil, zich in het geheugen moet prenten, en doorgaens in de sierlyke Opdrachten en Voorredenen zyner Treurspelen.

Van groot gebruik

168

is ook het Gedicht van den uitmuntenden Dichter Joannes Vollenhove aen de Nederduitsche schryvers, te vinden in zyne Mengeldichten, dat hy zeer gelukkkig

169

uitgevoert, en met

152 getroost: geestelijke steun gegeven 153 loffelyk: prijzenswaardig

154 Principibus... viris; Q. Horatius Flaccus, Epistolarum, I.xvii.35: ‘principibus placuisse viris non ultima laus est’.

155 schrollen: smalen 156 deze bladen: dit boek

157 overdenken van: nadenken over 158 deze proeve: dit staaltje 159 dezen voorgang: dit voorbeeld 160 indringen: doordringen 161 schoon: blanco 162 hebben: maken

163 sierlykheit des taelvloedts: fraaiheid van het vloeiend spreken 164 naerstig: met alle aandacht

165 opbouwing: bevordering 166 Sprake: Taal

167 vorderen: vooruitgang boeken 168 Van groot gebruik: Van groot nut 169 gelukkkig: welgeslaagd

(24)

[**4

r

] overdienstige

170

aentekeningen verlicht

171

heeft. Geenzins staet my ook te verzwygen de nutte

172

voorschriften, die de Professor Francius begrepen

173

heeft in de voorrede voor het werk van den Griexen Oudvader, van wien wy boven gesproken hebben, dienende grootelyx

174

tot opbou der tale, en tot het myden der gevarelyke klippen, die in deze zee alom zig opdoen. En niet geheel onnut is geweest het werk van Pels, uit Horatius Flaccus by een gebracht:

175

hoewel hy meenigmael, dat vreemt is, nevens

176

zyne Kunstgenooten zondigt tegen de Aenmerkingen, waer van wy hier handelen, en die veel beter in acht genomen zyn van de vroegere schryvers, niet tegenstaende de ruwheit

177

der eewe, dan van de latere, gelyk yder bevinden zal, die de moeite neemt van de oude met de niewe te vergelyken. Maer niemant verwaerlooze oit de overheerlyke

178

schriften van [**4

v

] den Ridder en Drost

179

Hooft, die eenen schat behelzen van onvergankelyke sieraden, van my niet uit te meten,

180

op dat ik die, door te weinig te zeggen, niet benadeele. Boven dit alles wachten wy

181

eene niewe Spraekkunst van den Heer Arnold Moonen,

182

Leeraer

183

van Godts Kerke te Deventer, uitblinkende als een kostelyk

184

Juweel in het kleen getal der Nederduitsche Dichteren, waer in men zien zal hoe men de gronden

185

der tale moet leggen, en reden

186

vinden van de geslachten der Naemwoorden, waer van wy hier de

getuigenissen hebben bygebracht: zynde ons oogwit

187

niet verder geweest, schoon wy op meer dan eene plaets nog al iets gezegt hebben, 't geen tot

170 overdienstige: zeer nuttige 171 verlicht: verduidelijkt 172 nutte: nuttige 173 begrepen: vervat

174 dienende grootelyx: in hoge mate van dienst

175 by een gebracht: verzameld. Bedoeld is A. Pels' Q. Horatius Dichtkunst, op onze tyden, én zéden gepast (Amsterdam: Jan Bouman, 1677).

176 nevens: evenals

177 ruwheit: onbeschaafdheid 178 overheerlyke: voortreffelijke

179 Drost: titel van een voormalig rechterlijk en bestuursambtenaar op het platteland 180 uit te meten: uitvoerig te bespreken

181 wachten wy: zijn wij in afwachting van

182 eene... Moonen; deze Nederduitsche spraekkunst zou pas in 1706 bij de Amsterdamse boekdrukker François Halma verschijnen.

183 Leeraer: predikant 184 kostelyk: schitterend 185 gronden: fundamenten 186 reden: regels

187 oogwit: doel

(25)

verlichting

188

dienen kan.

189

Tot het uitkomen dezer Spraekkunst is te grooter hoope, om dat wy reeds het grootste en zwaerste gedeelte daer van gezien hebben.

190

De zelve Heer Moonen leent ook zyn [**5

r

] vlyt

191

aen het overzien

192

van een Duitsch en Fransch woordtboek, uit goede schryveren opgestelt door den drukker

193

dezer aenmerkingen, en onder de persse.

194

Welk woordtboek ook veel dienst kan doen aen die gezint

195

zyn de Duitsche nevens de Fransche tale grondig te leeren;

dewyl het bestaet uit woorden, by de zuiverste schryvers gebruikelyk, en waer by gevoegt zyn de geslachten der Naemwoorden, die wy hier voor een groot deel door getuigenissen hebben aengewezen: gelyk ook de zelve drukker voor de tweede mael onder de persse

188 verlichting: verklaring

189 schoon... kan; vgl. bij voorbeeld Aenmerkingen, p. 9, s.v. beroerte (v): ‘Aldus zyn vele woorden, die be in 't begin, en te in 't einde hebben, als Belofte, Begeerte’; p. 10-11, s.v.

bloetverwantschap (o): ‘Anders komen de samengestelde woorden gemeenlijk met de enkele, daerze uit gemaekt zyn, over een’; p. 43, s.v. kistje (o): ‘Dus zyn (gelyk ook aan het voorgaende woordt blyken kan) alle de namen van vermindering, zelf die der Sexen daer in gesloten, als het manneken, het vroutje, het boekje, het doekje enz.’; p. 64, s.v. offer (o):

‘Van dit geslacht zyn ettelyke woorden, die een zyn met de gebiedende wyze van het werkwoordt, daer ze van afkomstig zyn’; p. 118, s.v. yzer (o): ‘gelyk alle namen van metalen’.

190 om... hebben; vgl. Aenmerkingen, p. 63, s.v. nyl: ‘Zoo dat de regel eeniger Letterkundigen, die zegt dat alle namen der vloeden, uitgezeit den Ryn alleen, tot het vrouwelyk geslacht behooren, niet aen te nemen is. Dat de Heer Moonen wel haest klaerder toonen zal’. Vgl.

Moonen 1706: 60: ‘Tot de Zelfstandige Naemwoorden van het Manlyke Geslachte behooren [...] de grootste en vermaertste Stroomen des Aerdryks, die ten meesten deele Manlyk zyn in Van den Vondels schriften’. Zie Schaars 1988: 44-50 en Dibbets 1992.

191 leent... vlyt: besteedt... moeite 192 overzien: nakijken

193 drukker, t.w. François Halma.

194 een Duitsch... persse; het gaat hier om François Halma's, Woordenboek der Nederduitsche en Fransche taalen (Utrecht: Willem van de Water; Amsterdam: Pieter Mortier, 1710). Vgl.

Halma 1708: *4r: ‘het ander deel van dit Woordenboek, daar 't Nederduitsch vooraan staat, en dat my, nevens noch vier braave Taalkundigen veele jaaren onledig heeft gehouden’. Tot de vier taalkundigen die hun medewerking verleenden aan het Nederlands-Frans woordenboek, behoorden onder anderen Arnold Moonen [vgl. Halma 1708: **4r: ‘Onderwyle belooven wy ons Nederduitsch deel van 't Woordenboek, dat nu ruim twee derde deelen is gevordert, voortaan met allen yver door te zetten, waarin wy u eenen ryken schat der taalen, in eene zeer nette orde geschikt, en in 't geheel door den heere Arnold Moonen, dien grooten kenner en bouwer onzer Taale, overzien en beschaaft, durven toezeggen’] en Willem Sewel [vgl.

Sewel, Groot woordenboek der Nederduytsche en Engelsche taalen (1708a: **3r): ‘het Nederduytsch en Fransch Woordenboek, 't welk by F. Halma onder de perse is, en waaraan ik ook voor een gedeelte gearbeyd heb’. Zie Schaars 1988: 7-8 en Osselton 1973: 83 en 83, n.54.

195 gezint: geneigd

(26)

heeft het Fransch en Duitsch woordtboek, voorheen by hem en C. Rouxel

uitgegeven;

196

en nu van vele feilen

197

en misslagen

198

merkelyk

199

gezuivert, en zeer veel vermeerdert:

200

waer in de zelve naeukeurigheit

201

is waergenomen. Alle welke dingen groote hulpmiddelen zyn voor de leergierigen.

Nu rest 'er niets, dan te zeggen, dat [**5

v

] in het by een zamelen dezer woorden uit Hooft (dewyl ik de aenwyzingen doe op de bladzyden)

202

van my gebruikt is de druk zyner Historien, uitgekomen in Folio in den jare 1677:

203

die van Tacitus in Folio van het jaer 1684.

204

en van zyne andere werken, mede in Folio by een gedrukt, die van het jaer 1677.

205

Tot het herdrukken van welke werken hier ter stede

toebereidselen

206

gemaekt worden.

207

Dat ik hier byvoege

208

voor de genen, die daer van versteken

196 het Fransch... uitgegeven; de eerste druk van dit woordenboek van C. Rouxel en F. Halma was zowel van een Franse als een Nederlandse titel voorzien: Dictionnaire nouveau, François

& Flamand en Nieuw woorden-boek der Fransche en Nederlandtsche tale (Amsterdam:

Abraham Wolfgang; Utrecht: François Halma, 1686).

197 feilen: fouten

198 misslagen: vergissingen 199 merkelyk: aanzienlijk

200 nu... vermeerdert; Van Hoogstraten doelt hier op Le grand dictionaire François & Flamend, waarvan de Nederlandse titel luidde: Het groot Fransch en Nederduitsch woordenboek (Amsterdam: François Halma, 1708).

201 naeukeurigheit: nauwlettendheid

202 dewyl... bladzyden: omdat ik verwijs naar de bladzijden

203 de druk... 1677; het betreft hier de derde druk van P.C. Hoofts Nederlandsche Historien (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfgangk, Henrik en Dirk Boom, 1677). De eerste druk was verschenen in 1642, de tweede in 1656. In 1677 zag bij dezelfde Amsterdamse uitgevers eveneens de tweede druk van P.C. Hoofts Vervolgh zyner Nederlandsche Historien het licht, waarvan de eerste editie in 1654 was uitgekomen. Zie Leendertz 1931: 26-27.

204 die... 1684; hiermee wordt bedoeld P.C. Hoofts C. Cornelius Tacitus. Jaarboeken en Historien (Amsterdam: Hendrik Boom en de weduwe van Dirk Boom, 1684). Zie Leendertz 1931:

30-31.

205 zyne... 1677; P.C. Hoofts Werken (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfganck, Henrik en Dirk Boom, 1677). Zie Leendertz 1931: 2-3.

206 toebereidselen: voorbereidselen

207 Tot... worden; de vierde druk van P.C. Hoofts Nederlandsche Historien verscheen drie jaar later (Amsterdam: Henrik Wetstein en Pieter Scepérus; Leiden: Daniel van den Dalen;

Utrecht: Willem van de Water, 1703). Zie Leendertz 1931: 27-28. Het daaropvolgend jaar zag de derde druk van Hoofts Alle de Werken van C. Corn. Tacitus het licht (Amsterdam:

Henrik Wetstein en Pieter Scepérus; Leiden: Daniel van den Dalen; Utrecht: Willem van de Water, 1703). Zie Leendertz 1931: 31. In 1704 werd ook P.C. Hoofts Mengel-werken herdrukt (Amsterdam: Henrik Wetstein en Pieter Scepérus; Leiden: Daniel van den Dalen; Utrecht:

Willem van de Water, 1704). David van Hoogstraten schreef voor het laatste boek een ‘Aan den Lezer’. Zie Leendertz 1931: 3.

208 byvoege: toevoeg

(27)

blyven,

209

om dat men ze schaers

210

in de Winkels te koop ziet.

Vint iemant hier uit eenig nut, ik houde myn moeite voor betaelt, en wensche hem veel heil en welvaert.

209 daer... blyven: die boeken moeten ontberen 210 schaers: bijna nooit

(28)

2. Nylöe 1703

Jacobus Nylöe, Aanleiding tot de Nederduitsche taal (1703)

Op 11 augustus 1703 schrijft de predikant Jacobus Nylöe vanuit Assen een brief aan zijn ambtgenoot Joannes Vollenhove in Den Haag. Op het omslag ervan heeft stellig iets gestaan als ‘met een paksken’. In dat pakketje zaten twee exemplaren van Nylöe's Aanleiding tot de Nederduitsche taal. Om goedt en zuiver Nederduitsch te spreken of te schrijven, een boekje dat in datzelfde jaar bij Gerardus Borstius te Amsterdam het licht had gezien. Anoniem (‘Door een Liefhebber dezer tale ten nutte zyner Landtgenoten opgestelt’), want de ziekelijke Nylöe, die -zoals hij aan Vollenhove schreef- het ‘gewichtiger werk van [z]ijnen dienst zo lang moet staken’, wilde ‘de praat van onverstandige menschen ontgaan zo lang [z]ijne onpaslijkheit noch duurt’, wilde -anders gezegd- niet nog meer in opspraak komen dan hij al was: ‘dominee publiceert wel, maar preken en huisbezoeking, ho maar!’

De Aanleiding werd goed ontvangen: ‘Liefhebbers onzer voortreffelyke

Nederduytsche taale, hier vertoont zich iets fraais’ schreef Sewel enthousiast in de Twee-maandelyke uyttreksels van 1703 II: 103. Het boek bleek in een behoefte te voorzien: in 1707 verscheen er een herdruk van waarin Nylöe zich als de schrijver aandiende; andere edities zagen het licht in 1711, 1723 (2x), 1746, 1751, 1779. Het werkje is uitgebreid en herzien, in de tweede druk met name op grond van

kanttekeningen van Vollenhove, door diens zoon aan de auteur toegezonden, en genoteerd in de marge van het exemplaar dat thans wordt bewaard in de

Universiteitsbibliotheek Amsterdam (sign. 6 F 1).

Nylöe's Aanleiding is een soort ‘schrijfwijzer’: het boekje bevat stilistische opmerkingen, aantekeningen over spelling, woordsoorten (woordgeslacht, verbuiging, vervoeging) en woordgebruik. Het is bedoeld als een bijdrage tot een beter taalgebruik, die dienst zou kunnen doen zolang er nog geen goede spraakkunst van de moedertaal was verschenen. De spreuk die Nylöe als een motto op de versozijde van het titelblad heeft geplaatst, sluit bij die beoogde verbetering van de taal en het taalgebruik aan:

‘Scilicet omnibus est labor impendendus’. Zij blijkt aan Vergilius' Georgica (II.61) te zijn ontleend (waar ze op het opkweken van bomen betrekking heeft), en was door Vondel (WB VI: 224-225) weergegeven met ‘want men moet aen allerhande slagh arbeit te kost hangen’ en ‘want al dees teelte [veredeling] eischt vlijt [toegewijde inspanning]’.

De ‘Voorrede’ is een pleidooi voor een grammaticaal correct gebruik van het

Nederlands en voor het totstandbrengen van een spraakkunst,

(29)

waarvan de regels houvast bieden bij het gebruik van de moedertaal. De Nederlandse klassieken, vooral Vondel, worden ten voorbeeld gesteld en de canon van

‘taal-kundigen’ wordt opgeroepen. Aan het slot heeft Nylöe zich verbaal ingedekt tegen zijn critici en tegen hen die zich door hem aangevallen zouden kunnen achten.

Literatuur:

Schaars en Te Wilt 1989; Dibbets 1991: 23-27

(30)

+[†2r]

+

Voorrede aan den lezer.

Dat men onder de sieraden van een rijk of gemenebest,

1

dat naar goede wetten geregeert wort, ook met recht een aangename en schone

2

taal mag stellen, zal niemant gelove ik tegenspreken die kennis van meer dan ene tale heeft, en tusschen talen en talen weet onderscheit te maken. Hoe eertijts Grieken en Romeinen, op den rijkdom en sierlijkheit hunner talen geroemt hebben, hoeze die opgebouwt

3

en tot den uitersten top van schoonheit en luister hebben trachten te brengen, leren ons zo vele

gedenkschriften en treflijke stukken

4

als ons van aloude Grieksche en Romeinsche Schrijveren

5

zijn nagelaten. Daar ontzagen

6

zich de grootste mannen niet handt aan dit werk te slaan,

7

en alle mogelijke vlijt aantewenden om het

8

tot volkomenheit

9

te brengen, wel wetende wat 'er voor een vermogen

10

en sieraat stak in ene rijke en welgeregelde tale.

11

De een poogde boven den anderen of met welspreken, of met welschrijven,

12

of met beide, den prijs te behalen:

13

en ten bewijze dat deze [†2

v

] letterhelden

14

niet van het geringe volk waren, of menschen die luttel verhevenheit van geest hadden,

15

wijze Raadtsheren,

16

ontzachelijke Burgemeesters,

17

dappere Veltoversten,

18

doorluchtige

19

1 gemenebest: republiek 2 schone: fraaie

3 opgebouwt: op een hoger niveau gebracht

4 gedenkschriften... stukken: verhandelingen en uitmuntende geschriften

5 aloude Schrijveren: zeer oude grammatici (hoewel ‘schrijvers’ niet zonder meer mag worden uitgesloten)

6 ontzagen: geneerden

7 handt... slaan: dit werk (t.w. het ‘opbouwen’ en ‘tot luister brengen van hun talen’) aan te vatten

8 het, t.w. ‘dit werk’.

9 volkomenheit: volmaaktheid 10 vermogen: kracht, rijkdom

11 welgeregelde tale: taal waar goede regels voor bestaan

12 met welspreken, of met welschrijven; vgl. de omschrijving van de ars grammatica als de ars bene loquendi atque scribendi.

13 den... behalen: de hoogste lof te verwerven 14 letterhelden: grote literatoren of grammatici 15 hadden,: hadden:

16 Raadtsheren: senatores

17 ontzachelijke Burgemeesters: gevierde consules 18 Veltoversten: imperatores

19 doorluchtige: illustere

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (MAPP) Zorg voor Asielzoekers met Psychische Problemen (ZAPP) Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO) Leren zonder

Vertalen visie &amp; missie naar concrete doelstellingen

Het bestuursorgaan is verantwoordelijk voor het opstellen van de jaarrekening die een getrouw beeld geeft in overeenstemming met het in België van toepassing

Vrijwilligerswerk binnen de gemeente en het OCMW omvat elke activiteit die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, ten behoeve van de besturen, een gemeentelijke VZW of

Hierbij gaat het (vooralsnog) om 1 Fte voor de realisatie van het programma voor Westervoort en Duiven samen. De gezamenlijke kosten hiervoor zijn dan geraamd op structureel €

De ’Studie ter voorbereiding van een geïntegreerde aktie voor de Westhoek’, opgemaakt door het West- vlaams Ekonomisch Studiebureau (WES) in opdracht van de GOM

Het is niet verwonderlijk dat Rudolf Herter, zijn alter ego in zijn laatste roman Siegfried, vaststelt: ‘Het zou lang- zamerhand tijd voor zijn memoires zijn, als het niet zo was dat

Activiteiten en bereikte resultaten 2017 8 Naar professioneler ondernemerschap en meer rendement voor de bloemist 9 Naar een gezondere arbeidsmarkt voor de bloemist