• No results found

Eigen woning en de eigenwoningschuld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Eigen woning en de eigenwoningschuld"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eigen woning en de eigenwoningschuld

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 2

2 Belangrijkste vindplaatsen ... 3

3 De eigenwoningschuld vanaf 2013 ... 3

3.1 De definitie van de eigenwoningschuld ... 4

3.1.1. Invulling van het oogmerkvereiste ... 6

3.1.2. Uitgesloten schulden ... 7

3.2 De aflossingseis ... 8

3.2.1. De aflossingseis bij het aangaan van een nieuwe lening ... 9

3.2.2. De aflossingseis bij een wijziging van de rentevoet ...10

3.2.3. De aflossingseis bij het oversluiten van een lening ...11

3.2.4. Samenloop tussen de aflossingseis en het overgangsrecht ...11

3.3 Aflossingsachterstand ...12

3.4 De aflossingsstand ...14

3.5 De bijleenregeling ...15

3.6 Verhuizing ...16

3.7 Huwelijk en overlijden ...17

3.8 Informatieplicht ...18

4 Het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden ...19

4.1 Uitbreiding bestaande eigenwoningschulden ...19

4.1.1. De eigen woning is in 2012 verkocht ...20

4.1.2. De woning wordt in 2013 gekocht ...20

4.1.3. De woning wordt in 2013 verbouwd ...20

4.1.4. De woning wordt tijdelijk verhuurd ...20

4.1.5. De woning was een ondernemerswoning ...21

4.1.6. Startersleningen ...21

4.1.7. Regeling voor insolventie bank ...22

4.2 Verhuizing met een bestaande eigenwoningschuld ...22

4.3 Boedelmenging ...23

4.4 Einde van het overgangsrecht ...23

4.5 Overgangsrecht en tijdelijke verhuur...24

5 Overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen eigen woning ...25

5.1 Uitbreiding kapitaalverzekeringen eigen woning ...26

5.1.1. De woning is in 2012 verkocht ...26

5.1.2. De woning wordt in 2013 gekocht ...26

5.1.3. De woning wordt in 2013 verbouwd ...26

5.1.4. De woning wordt tijdelijk verhuurd ...27

5.1.5. Tijdelijk geen eigenwoningschuld ...27

5.1.6. Overgangstermijn voor bestaande eigenwoningschulden ...27

5.1.7. Regeling voor insolventie bank ...28

5.2 Einde van het overgangsrecht ...28

6 Ten slot ...28

(2)

1 Inleiding

Op 1 januari 2013 is de regeling voor de hypotheekrenteaftrek grondig herzien door

invoering van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning. Deze wet is in 2014 nog op tal van punten aangepast om onbedoelde gevolgen, onduidelijkheden en omissies te herstellen (Wet maatregelen woningmarkt 2014). De maatregelen uit de Wet maatregelen woningmarkt 2014 die betrekking hebben op de eigenwoningregeling, zijn met

terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 in werking getreden.

De wijzigingen die in 2013 en 2014 zijn aangebracht in de eigenwoningregeling hebben nagenoeg allemaal betrekking op de eigenwoningschuld. In verband met de introductie van de aflossingseis voor nieuwe eigenwoningschulden, is de regeling voor de

kapitaalverzekering eigen woning geschrapt en is overgangsrecht gecreëerd voor op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschulden en kapitaalverzekeringen eigen woning. De wijzigingen hebben niet geleid tot een vereenvoudiging.

In deze notitie wordt de ‘nieuwe’ regeling voor eigenwoningschulden vanaf 2013 toegelicht (paragraaf 3) en wordt uiteraard ook aandacht besteed aan het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden op 31 december 2012 (paragraaf 4) en

kapitaalverzekeringen (paragraaf 5). Gezien de omvang van deze regelingen beperkt deze notitie zich tot de hoofdlijnen van de regelgeving. Er zijn aparte notities over de gevolgen bij verkoop van een eigen woning (RB Notitie Eigen woning en de bijleenregeling) en bij echtscheiding (RB Notitie Eigen woning en echtscheiding).

In 2022 is de eigenwoningregeling voor partners gewijzigd als er sprake is van een

gezamenlijke aankoop en financiering of een overlijden.1 Het besluit van de staatsecretaris van Financiën van 30 januari 2018 is in aangepaste vorm omgezet in wetgeving.2 In het besluit konden fiscale partners bij gezamenlijke aankoop en financiering kiezen voor het gelijkmatig verdelen van het gehele eigenwoningverleden. Dit was gedaan om onbedoelde beperkingen op de renteaftrek eigenwoning weg te nemen. De nieuwe wet splitst het eigenwoningverleden (rechtvaardiger) op in de eigenwoningreserve, de aflossingsstand en een keuzerecht op overgangsrecht van een bestaande eigenwoningschuld. De wijzigingen in de eigenwoningregeling hebben ook gevolgen in de situatie bij overlijden. Het betreft hier ook de eigenwoningreserve, de aflossingstand en het voortzetten van de bestaande

1Met wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 (nr. 35928) zijn artikel 3.119a lid 10, artikel 3.119aa lid 4 en lid 6, artikel 3.119d lid 4 en lid 5, en artikel 10bis.1 lid 3 en lid 7 ingevoegd dan wel gewijzigd. Dit als vervolg op de kamerbrief

Voorgenomen-wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners van 31 augustus 2021, kenmerk 2021-0000106786.

2Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2018, nr. 2018-1511, Stcrt. 2018, nr. 5946.

(3)

eigenwoningschuld van de overledene. Paragrafen 3.4, 3.5, 3.7 en 4.3 zijn daarom gewijzigd ten opzichte van de vorige versie (31 augustus 2021).

2 Belangrijkste vindplaatsen3

• Art. 3.110 tot en met 3.123a Wet IB 2001;

• Art. 10bis.1 tot en met 10bis.12 Wet IB 2001;

• Besluit Inkomstenbelasting, eigenwoningregeling, CPP2009/2342M, Stcrt. 2009, nr.

18386 en BLKB2014/1947M, Stcrt. 2014, nr. 34403;

• Besluit Inkomstenbelasting, eigenwoningregeling: bijleenregeling, DGB2010/3057M, Stcrt. 2010, nr. 13576 en Stcrt. 2021, nr. 48336;

• Besluit Inkomstenbelasting, eigenwoningrente, DGB2010/921, Stcrt. 2010, nr. 8462;

• Besluit Inkomstenbelasting, eigenwoningregeling; eigenwoningreserve en

eigenwoningschuld bij gezamenlijke aankoop eigen woning en gezamenlijk aangaan eigenwoningschuld partners, 2018-1511, Stcrt. 2018, nr. 5946, intrekking regeling vanaf 1-1-2022, 2021-239504, Stcrt. 2021, nr. 48340;

• Inkomstenbelasting, eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing

eigenwoningschuld, tot 30-9-2021, 2021-117469, Stcrt. 2021, 33905, en geactualiseerd vanaf 30-9-2021, 2021-20581, Stcrt 2021, nr. 42306;

• Inkomstenbelasting, eigenwoningrente; tweede schuld voor aflossingen eigenwoningschuld, BLKB/352M, Stcrt.2013, nr. 5687;

• Inkomstenbelasting, kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, [...]

en vóór 2001 bestaande kapitaalverzekeringen in box 3, 2017-81019, Stcrt. 2017, nr.

28246, wijziging 2019-74967, Stcrt. 2020, nr. 62990;

• Vragen en antwoorden over de kapitaalverzekering eigen woning, de spaarrekening eigen woning, het beleggingsrecht eigen woning en vóór 2001 bestaande

kapitaalverzekeringen in box 3;

Vragen en antwoorden over gewijzigd fiscaal beleid en wetgeving met betrekking tot de KEW, SEW, BEW en BHW-kapitaalverzekering per 1 januari 2013, 1 januari 2017, 1 april 2017 en 1 januari 2018

3 De eigenwoningschuld vanaf 2013

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de definitie van de eigenwoningschuld, de verruiming voor schulden aan aannemers of projectontwikkelaars (bouwrente) en voor

3Aanbevolen literatuur: De eigen woning in de Wet IB 2001, M.J.J.R van Mourik, SDU.

(4)

vruchtgebruiksituaties, het oogmerkvereiste en uitgesloten schulden. Paragraaf 3.2 gaat in op de aflossingseis. Vervolgens worden de gevolgen van een aflossingsachterstand besproken. Paragraaf 3.4 gaat in op de aflossingsstand en paragraaf 3.5 op de

bijleenregeling. Daarna komen de gevolgen van een verhuizing, huwelijk en overlijden voor de eigenwoningschuld aan bod. Ten slotte wordt ingegaan op de informatieplicht die geldt voor eigenwoningschulden die niet bij een instelling zijn afgesloten met renseigneringsplicht.

3.1 De definitie van de eigenwoningschuld

De definitie van de eigenwoningschuld is met ingang van 1 januari 2013 ingrijpend gewijzigd.

De wijzigingen hebben alleen gevolgen voor leningen die zijn afgesloten vanaf 1 januari 2013. Voor op 31 december 2012 bestaande leningen geldt overgangsrecht (paragraaf 4).

Volgens artikel 3.119a eerste lid Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) is vanaf 1 januari 2013 nog slechts sprake van een eigenwoningschuld als aan vier voorwaarden wordt voldaan (artikel 3.119a, lid 1 Wet IB).

1. De eerste voorwaarde is dat de schuld moet zijn aangegaan in verband met een eigen woning. Deze voorwaarde was ook voor 1 januari 2013 al opgenomen in de definitie van de eigenwoningschuld en wordt ook wel het oogmerkvereiste genoemd. Het

oogmerkvereiste wordt nader ingevuld in het tweede lid van artikel 3.119a Wet IB (paragraaf 3.1.1).

2. Ten tweede geldt dat contractueel overeen moet worden gekomen dat de schuld gedurende de looptijd van maximaal 360 maanden volgens een ten minste annuïtair schema volledig wordt afgelost. Aan deze aflossingseis wordt nader invulling gegeven in artikel 3.119c Wet IB (paragraaf 3.2). Vervolgens geldt de voorwaarde dat daadwerkelijk aan deze aflossingseis moet worden voldaan. Het is dus niet voldoende dat het

annuïtaire aflossingsschema contractueel is overeengekomen. Wat de gevolgen zijn als niet aan de aflossingsverplichting wordt voldaan, is geregeld in artikel 3.119e Wet IB (paragraaf 3.3).

3. De vierde en laatste voorwaarde is dat moet worden voldaan aan de informatieplicht van artikel 3.119g Wet IB, als de schulden zijn aangegaan bij een geldverstrekker die geen administratieplichtige is in de zin van artikel 10.8 Wet IB (paragraaf 3.8).

Wordt aan al deze voorwaarden voldaan, dan kwalificeert de schuld in beginsel als een eigenwoningschuld.

(5)

Schuld aan aannemer of projectontwikkelaar

Op de hiervoor genoemde voorwaarden wordt een uitzondering gemaakt voor de situatie waarin een koper een nieuwbouwwoning koopt waarvan de bouw al is gestart. De verkoper is in die situatie meestal een aannemer of projectontwikkelaar. Tussen het moment van koop en het moment van de juridische levering heeft de koper een schuld aan de verkoper ter grootte van de kavelprijs en de reeds vervallen bouwtermijnen. De rente die de koper over deze periode aan de verkoper is verschuldigd, wordt bouwrente genoemd. Deze rente komt volgens de definitie van artikel 3.119a eerste lid Wet IB niet voor aftrek in aanmerking, omdat de schuld niet voldoet aan de aflossingseis. In artikel 3.119a vijfde lid Wet IB is echter

geregeld dat dergelijke schulden tot het moment van aflossing of, als dat eerder plaatsvindt, het moment van levering van de woning niet aan de aflossingseis en de informatieplicht hoeven te voldoen. Ook telt de looptijd van een dergelijke lening niet mee voor de maximale looptijd van 360 maanden. Gevolg is dat deze bouwrente toch aftrekbaar is.

Ook de rente die aan de aannemer is verschuldigd in verband met de (voor)financiering van de bouw van de woning wordt wel aangeduid als bouwrente. Deze rentebetalingen verhogen doorgaans de koopprijs van de woning. Aangezien die rentebetalingen onderdeel uitmaken van de koopprijs, is die rente niet aftrekbaar bij de koper.

Weer een andere vorm van bouwrente doet zich voor als de koper van een

nieuwbouwwoning een bouwtermijn te laat betaalt. Deze bouwtermijnen is de koper

verschuldigd vanaf de levering van de grond. Naarmate de bouw van de woning vordert, zal de aannemer telkens een gedeelte van de bouwkosten aan de koper in rekening brengen.

De laatste termijn is normaliter verschuldigd bij de oplevering van de nieuwbouwwoning.

Betaalt de koper een bouwtermijn te laat, dan kan de aannemer de koper daarvoor rente in rekening brengen. Op deze bouwrente is de uitzondering van het vijfde lid niet van

toepassing, waardoor de koper deze rente niet in aftrek kan brengen.

Vruchtgebruiksituaties krachtens erfrecht

Een andere uitzondering op de definitie van de eigenwoningschuld betreft de situatie waarin sprake is van een eigen woning op grond van een recht van vruchtgebruik, bewoning of gebruik krachtens erfrecht (artikel 3.111 lid 1, letter b Wet IB). De schuld die op een dergelijke woning rust, is de schuld van de bloot eigenaar en niet van de belastingplichtige zelf. Als de belastingplichtige krachtens dat verkregen recht wel de rente en kosten moet betalen van die schuld, wordt die schuld mede aangemerkt als schuld van de

belastingplichtige (artikel 3.119a lid 8 Wet IB), mits aan de overige voorwaarden van een

(6)

eigenwoningschuld wordt voldaan. Daarvoor is ook relevant of de blooteigenaar aan de aflossingseis voldoet.

Naast deze verruimingen van de regeling voor eigenwoningschulden zijn in artikel 3.119a Wet IB ook diverse beperkingen opgenomen. Over deze beperkingen gaan de volgende sub- paragrafen.

3.1.1. Invulling van het oogmerkvereiste

Aan het oogmerkvereiste wordt vanaf 1 januari 2013 invulling gegeven in artikel 3.119a tweede lid Wet IB. Met deze bepaling is geen inhoudelijke wijziging beoogd, waardoor het bestaande beleid over de invulling van het oogmerkvereiste haar belang heeft behouden.4 Aan het oogmerkvereiste wordt voldaan als de schuld is aangegaan voor de verwerving van een eigen woning, voor de kosten van verbetering of onderhoud van de eigen woning, of voor afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming van de eigen woning. Schulden die zijn aangegaan voor de betaling van kosten ter verkrijging van de hiervoor genoemde schulden voldoen ook aan het oogmerkvereiste.5 Daarbij valt te denken aan taxatiekosten en afsluitprovisie, notariskosten en advieskosten die betrekking hebben op de hypotheek.

De eigenwoningschuld kan nooit meer bedragen dan het totaal van de hiervoor genoemde kosten. Bedraagt de schuld meer dan de hiervoor genoemde kosten, dan is in zoverre sprake van een box 3 schuld.6

Bij een verwerving van een eigen woning door sfeerovergang, zal de belastingplichtige geen uitgaven doen ter zake van die verwerving. Van een sfeerovergang is bijvoorbeeld sprake als de belastingplichtige zijn voormalige tweede woning als hoofdverblijf betrekt. Omdat een tegenprestatie ontbreekt, worden de kosten van verwerving gesteld op de waarde in het economische verkeer van de woning op het moment van de sfeerovergang.7 Schulden die historisch in causaal verband staan met de aankoop van de voormalige box 3 woning, kunnen worden aangemerkt als eigenwoningschuld tot maximaal de waarde in het

economische verkeer van de woning ten tijde van de sfeerovergang. Uiteraard moeten deze schulden dan wel (gaan) voldoen aan de overige voorwaarden van artikel 3.119a eerste lid Wet IB. Zie ook artikel 3.119c lid 8 Wet IB en onderdeel 3.2.1 hierna.

4 Besluit Inkomstenbelasting, eigenwoningrente van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921, onderdeel 3.

5 Artikel 3.119a lid 2 onderdeel c Wet IB.

6 Artikel 2.14 lid 3 letter a Wet IB.

7 Artikel 3.119aa lid 4 Wet IB.

(7)

3.1.2. Uitgesloten schulden

Vanaf 1 januari 2013 worden in artikel 3.119a zesde lid Wet IB vijf categorieën schulden expliciet uitgesloten van de eigenwoningschuld.

De eerste categorie schulden die is uitgesloten van de eigenwoningschuld, zijn schulden die zijn aangegaan voor de betaling van de rente over de eigenwoningschuld. Tot 1 januari 2013 was in artikel 3.120 Wet IB geregeld dat de betaalde rente van dergelijke schulden van aftrek was uitgesloten. Door te bepalen dat deze schulden niet tot de eigenwoningschuld behoren, wordt effectief hetzelfde bereikt. Rente die is verschuldigd over schuldig gebleven rente is ook onder de nieuwe regeling dus niet aftrekbaar.

De volgende twee categorieën uitgesloten schulden houden verband met transacties tussen (fiscale) partners. Het betreft op de eerste plaats schulden in verband met de eigen woning die worden aangegaan met de partner. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat tussen partners rentelasten worden gecreëerd die bij de ene partner aftrekbaar zijn in box 1, terwijl de vordering bij de andere partner belast wordt in box 3. Door deze schulden uit te sluiten van de eigenwoningschuld, behoren zowel de schuld als de vordering tot de

rendementsgrondslag van box 3. Op de tweede plaats betreft het schulden die worden aangegaan voor de verwerving van een eigen woning, als de woning is verkregen van de partner. Voor zover het totaal van de nieuwe schulden de oude eigenwoningschuld overtreft, worden deze uitgesloten van de eigenwoningschuld. Deze bepaling voorkomt dat de

meerwaarde van de eigen woning wordt omgezet in een hogere eigenwoningschuld door de woning aan de partner te verkopen.8 Het verkopen van de woning aan de partner kan overigens alleen als de partners niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd.

De vierde categorie uitgesloten schulden, zijn schulden die corresponderen met

(overbedelings-) vorderingen in de zin van artikel 5.4 eerste lid Wet IB. Het gaat met name om de niet-opeisbare geldvorderingen van kinderen op de echtgenoot van de overleden ouder die krachtens erfrecht of testament zijn ontstaan.

Per 1 januari 2014 is, met terugwerkende kracht naar 1 januari 2013, een vijfde categorie aan artikel 3.119a zesde lid Wet IB toegevoegd. Op basis hiervan worden schulden, waarvan de maximale looptijd van 360 maanden is verstreken, uitgesloten van de eigenwoningschuld.

Deze bepaling lijkt op het eerste gezicht overbodig, aangezien eigenwoningschulden in maximaal 360 maanden geheel moeten worden afgelost. De toevoeging houdt echter verband met het gelijktijdig toegevoegde artikel 3.119a zevende lid Wet IB. Daarin wordt geregeld dat onder het oude recht (vanaf 2001) en het overgangsrecht genoten perioden van

8 Deze uitsluiting geldt niet als de woning vóór 1 januari 2001 van de partner is verkregen (Besluit Inkomstenbelasting, eigenwoningrente van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921, onderdeel 6). Let op: het voorbeeld uit onderdeel 6 is inmiddels verouderd. De goedkeuring zelf blijft van belang.

(8)

renteaftrek in mindering komen op de maximale looptijd van 360 maanden. Uit een

voorbeeld uit de parlementaire geschiedenis bij de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning kan overigens worden afgeleid dat de wetgever kennelijk van mening was dat deze vermindering reeds volgde uit de wettekst 2013.9 Daarin lijkt echter een dergelijke bepaling te ontbreken. Een belastingplichtige die onder het oude recht of onder het overgangsrecht al tien jaar renteaftrek heeft genoten, heeft nu onder het nieuwe recht nog maximaal twintig jaar renteaftrek. De beperking van de maximale looptijd heeft uiteraard ook gevolgen voor de aflossingseis. Deze gevolgen komen in paragraaf 3.2.4 aan de orde.

Voorts wordt de maximale eigenwoningschuld nog beperkt op grond van artikel 3.119a derde lid Wet IB met het bedrag dat met toepassing van de verhoogde schenkingsvrijstelling (de

‘jubelton’) is verkregen voor de verwerving, verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning en het positieve bedrag van de eigenwoningreserve. Op de eigenwoningreserve en de toepassing van de bijleenregeling wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5.

3.2 De aflossingseis

Met ingang van 1 januari 2013 kwalificeert een schuld nog slechts als eigenwoningschuld als de schuld voldoet aan de aflossingseis.10 Deze aflossingseis houdt in dat de schuld

contractueel in maximaal 360 maanden volgens een ten minste annuïtair aflossingsschema moet worden afgelost. Dit betreft de minimale aflossing. Het staat de belastingplichtige vrij om sneller af te lossen.

De aflossingseis is nader ingevuld in artikel 3.119c Wet IB. Aan de aflossingseis wordt voldaan als een tot de eigenwoningschuld behorende schuld op het toetsmoment niet meer bedraagt dan het bedrag volgens de formule in artikel 3.119c.11 Uit deze definitie blijkt dat de aflossingseis per schuld afzonderlijk moet worden toegepast. Hierdoor bestaat geen

volledige keuzevrijheid bij het aflossen van een eigenwoningschuld die uit meerdere schulden bestaat. Dit nadeel laat zich het beste toelichten aan de hand van een voorbeeld.

Voorbeeld

Stel dat de eigenwoningschuld bestaat uit een schuld van € 50.000 met een rentepercentage van 6 en een schuld van € 150.000 met een rentepercentage van 4. In deze situatie is het vanwege het renteverschil voordelig om eerst af te lossen op de schuld van € 50.000. Die aflossing mag echter niet ten koste gaan van de aflossing op de schuld van € 150.000. Als

9 Kamerstukken I 2012/13, 33 405, nr. E, pag. 2-3.

10 Voor op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschulden is in hoofdstuk 10bis Wet IB voorzien in overgangsrecht.

11 De Belastingdienst heeft op zijn website ook een rekenhulp voor de aflossingseis.

(9)

op de schuld van € 150.000 te weinig wordt afgelost, dan behoort in beginsel de hele schuld van € 150.000 niet langer tot de eigenwoningschuld.

Voorts blijkt uit de definitie dat aan de aflossingseis moeten worden voldaan op het toetsmoment. Dit toetsmoment ligt jaarlijks op 31 december. Daarnaast moet de

eigenwoningschuld op grond van artikel 3.119c zevende lid Wet IB aan de aflossingseis worden getoetst op het moment van vervreemding van de eigen woning, op het moment van een rentewijziging en op het laatste moment waarop de eigenwoningschuld bestaat

(bijvoorbeeld bij oversluiten). Als te weinig is afgelost, wordt in beginsel de gehele schuld niet langer aangemerkt als eigenwoningschuld.

3.2.1. De aflossingseis bij het aangaan van een nieuwe lening

Gaat de belastingplichtige een nieuwe eigenwoningschuld aan, dan wordt de aflossingseis berekend op basis van artikel 3.119c eerste lid Wet IB. Voor nieuwe eigenwoningschulden sluit de aflossingseis aan bij de maximale looptijd van 360 maanden, ook als contractueel een kortere looptijd wordt overeengekomen. Dat betekent dat een lening met een looptijd van 20 jaar mag worden afgelost volgens een aflossingsschema dat aansluit bij een looptijd van 360 maanden. Daarmee wordt voorkomen dat degene die een eigenwoningschuld aangaat met een looptijd korter dan 360 maanden, de schuld gedurende de looptijd in een sneller tempo tot nihil moet aflossen. Gevolg is wel dat na 20 jaar nog een deel van de hoofdsom resteert. Deze invulling van de aflossingseis lijkt in strijd te zijn met de voorwaarde van artikel 3.119a eerste lid onderdeel b Wet IB, op basis waarvan de eigenwoningschuld contractueel gedurende de looptijd volledig moet worden afgelost. Het is immers niet mogelijk om een lening met een looptijd van 20 jaar volledig af te lossen volgens een annuïtair aflossingsschema dat aansluit bij een looptijd van 30 jaar. Wellicht kan in die situatie worden volstaan met de contractuele bepaling dat het restant van de hoofdsom na 20 jaar geheel opeisbaar is. De lening moet dan aan het einde van de looptijd alsnog volledig worden afgelost, waardoor voldaan wordt aan de voorwaarde van volledige aflossing.12 Uiteraard kan contractueel ook gewoon worden overeengekomen dat de eigenwoningschuld in (bijvoorbeeld) 20 jaar geheel wordt afgelost.

Het annuïtair aflossingsschema vangt in beginsel aan op de dag waarop de

leningsovereenkomst wordt gesloten. Wordt de schuld aangegaan in de loop van een maand, dan begint het aflossingsschema pas te lopen op de eerste dag van de volgende

12 De belastingplichtige heeft vervolgens de mogelijkheid om voor dit restant een nieuwe lening aan te gaan (oversluiten) die gedurende de resterende maximale looptijd van 10 jaar voldoet aan de aflossingseis van artikel 3.119c lid 3 Wet IB.

(10)

maand. In de tussenliggende periode kwalificeert de schuld al wel als eigenwoningschuld,13 zodat de verschuldigde rente over deze periode aftrekbaar is, maar deze periode telt niet mee voor de maximale looptijd van 360 maanden.14 Vervolgens wordt jaarlijks op 31 december getoetst of de schuld voldoet aan de aflossingseis.

Onder het aangaan van een nieuwe eigenwoningschuld valt ook het kwalificeren van een bestaande schuld als eigenwoningschuld (artikel 3.119c, lid 8 Wet IB). Deze bepaling is met terugwerkende kracht naar 1 januari 2013 ingevoerd bij de Fiscale verzamelwet 2014, met als doel om de aflossingseis te verduidelijken. Deze verduidelijking heeft betrekking op de situatie dat een schuld bestaat die niet (meer) kwalificeert als eigenwoningschuld en dat op een later moment wel (weer) doet. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als over een

kalenderjaar niet aan de informatieverplichting (artikel 3.119g Wet IB) wordt voldaan, maar het kalenderjaar daarna weer wel. Ook kan het voorkomen dat een schuld oorspronkelijk is aangegaan in verband met een tweede woning die tot box 3 behoort en die woning (na verkoop van de huidige eigen woning) bewoond gaat worden als hoofdverblijf, waardoor deze vanaf dat moment kwalificeert als eigen woning.

3.2.2. De aflossingseis bij een wijziging van de rentevoet

Het annuïtaire aflossingsschema is mede afhankelijk van de hoogte van de rente. Artikel 3.119c Wet IB verbindt daarom gevolgen aan de wijziging van de rente van de

eigenwoningschuld. Allereerst wordt het moment waarop de rentevoet wijzigt, aangemerkt als een toetsmoment waarop moet zijn voldaan aan de aflossingseis. Op basis van het tot dan toe geldende aflossingsschema wordt dan de maximale eigenwoningschuld bepaald. Is sprake van een aflossingsachterstand, dan behoort het bedrag van de achterstand vanaf dat moment niet langer tot de eigenwoningschuld.15 Dat is alleen anders, als sprake is van betalingsproblemen in de zin van artikel 3.119e lid 3 Wet IB (zie paragraaf 3.3) en de woning is vervreemd uiterlijk in het vierde jaar volgend op het kalenderjaar waarin de aflos-

singsachterstand is ontstaan. Vervolgens wordt op basis van artikel 3.119c tweede lid Wet IB een nieuw aflossingsschema vastgesteld dat uitgaat van de nieuwe rentevoet, de resterende maximale looptijd en de resterende maximale eigenwoningschuld.

Voor schulden met een variabele rente moet dus bij iedere rentewijziging worden bepaald wat de maximale eigenwoningschuld is en vervolgens een nieuw aflossingsschema worden

13 Kamerstukken Il 2011/12, 33 405, nr. 3, pag. 29 (MvT).

14 Artikel 3.119a lid 1 onderdeel b juncto artikel 3.119c lid 1 en artikel 3.119a lid 7 Wet IB.

15 Artikel 3.119e lid 5 Wet IB.

(11)

vastgesteld. Een lening tegen een variabele rente gaat daardoor onder het nieuwe recht gepaard met hogere uitvoeringslasten.

3.2.3. De aflossingseis bij het oversluiten van een lening

Wordt een tot de eigenwoningschuld behorende schuld overgesloten‚ dan schuift het resterende deel van de maximale looptijd door van de oude schuld naar de nieuwe schuld.

Op basis van artikel 3.119c derde lid Wet IB wordt voor de aflossingseis van de nieuwe schuld uitgegaan van de nog resterende maximale looptijd en de resterende

eigenwoningschuld direct voorafgaand aan het moment van oversluiten. Deze bepaling is ook van toepassing als de eigenwoningschuld niet direct wordt overgesloten, maar pas na verloop van tijd weer een nieuwe eigenwoningschuld wordt aangegaan (paragraaf 3.4).

Voorts bevat artikel 3.119c Wet IB een bepaling die regelt hoe de aflossingseis bij het oversluiten van een lening moet worden berekend als de oude eigenwoningschuld uit meerdere schulden met een verschillende looptijd bestaat. Voor die gevallen bepaalt het vijfde lid dat eerst de schuld met de kortste resterende looptijd in aanmerking moet worden genomen. Daarna worden de schulden in aanmerking genomen met een langere resterende looptijd.

Is de eigenwoningschuld na toepassing van de bijleenregeling hoger dan de oude schuld, dan gaat voor het bedrag van de verhoging een nieuwe aflossingstermijn lopen van

(maximaal) 360 maanden.16 Deze regeling wijkt enigszins af van de oude dertigjaarstermijn.

Onder de oude dertigjaarstermijn ving slechts een nieuwe termijn aan, indien en voor zover de verhoging van de eigenwoningschuld het bedrag van de oorspronkelijke hoofdsom(men) overtrof.17

3.2.4. Samenloop tussen de aflossingseis en het overgangsrecht

Er vindt samenloop plaats tussen de aflossingseis en het overgangsrecht in de situatie waarin de maximale looptijd van de eigenwoningschuld wordt beperkt, doordat de

belastingplichtige onder het oude recht of het overgangsrecht een periode van renteaftrek heeft genoten. Heeft een belastingplichtige onder het oude recht of onder het

overgangsrecht bijvoorbeeld al tien jaar renteaftrek genoten, dan heeft hij onder het nieuwe recht nog maximaal twintig jaar renteaftrek.18 Zonder nadere regelgeving zou de

aflossingseis voor de nieuwe eigenwoningschuld op basis van artikel 3.119c derde lid Wet IB

16 Artikel 3.119c lid 6 Wet IB.

17 Artikel 3.120 lid 2 Wet IB (tekst 2012).

18 Artikel 3.119a lid 7 Wet IB.

(12)

moeten worden gebaseerd op de nog resterende maximale looptijd van twintig jaar. De nieuwe eigenwoningschuld zou dan sneller moeten worden afgelost dan de

eigenwoningschuld die vanaf het begin onder het nieuwe recht zou zijn afgesloten. De belastingplichtige zou daardoor met hogere maandlasten wordt geconfronteerd. De wetgever acht deze gevolgen ongewenst. Daarom is in artikel 3.119c vierde lid Wet IB geregeld dat de aflossingseis in deze situatie niet hoeft aan te sluiten bij de nog resterende looptijd, maar mag aansluiten bij de maximale looptijd van 360 maanden. Dat betekent dat de schuld aan het einde van de overeengekomen looptijd waarschijnlijk niet volledig is afgelost. Onduidelijk is of deze invulling van de aflossingseis wel strookt met de voorwaarde van artikel 3.119a eerste lid letter b Wet IB, dat de schuld gedurende de looptijd volledig moet worden afgelost (paragraaf 3.2.1). In de parlementaire toelichting is daaraan geen aandacht besteed.

Volgens de staatssecretaris gaat de resterende schuld na het verstrijken van de maximale periode van renteaftrek geheel over naar box 3.19

3.3 Aflossingsachterstand

Wordt niet voldaan aan de aflossingseis, dan kwalificeert de schuld niet (langer) als eigenwoningschuld. Dit geldt in beginsel voor de gehele tot de eigenwoningschuld behorende schuld waarvoor een aflossingsachterstand is ontstaan. Bestaat de eigenwoningschuld uit meerdere schulden, dan wordt de aflossingseis per schuld

beoordeeld. Om te voorkomen dat een aflossingsachterstand direct het einde betekent van de gehele renteaftrek van de betreffende schuld, voorziet artikel 3.119e Wet IB in een regeling voor tijdelijke aflossingsachterstanden. Deze regeling geldt alleen voor een aflossingsachterstand op het toetsmoment 31 december van een kalenderjaar (en dus niet voor de andere toetsmomenten). Volgens het eerste lid is de regeling niet van toepassing als de belastingplichtige meer dan incidenteel een aflossingsachterstand oploopt. Volgens de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van artikel 3.119e Wet IB is sprake van een meer dan incidentele aflossingsachterstand als elke drie of vier jaar de maximaal toegestane schuld wordt overschreden. Daarvan kan echter ook sprake zijn als dat minder vaak gebeurt. Hierbij kan mede van belang zijn wat de reden is voor het meermaals overschrijden van de maximaal toegestane schuld. Wat precies onder een meer dan incidentele aflossingsachterstand moet worden verstaan is daarom (nog) niet duidelijk. Dit begrip zal nader moeten worden ingevuld in de jurisprudentie.

De regeling voor tijdelijke aflossingsachterstand is als volgt. Bestaat op 31 december van jaar 1 een aflossingsachterstand, dan mag deze aflossingsachterstand tot 31 december van

19 Kamerstukken II 2014/2015, 34 002, nr. 10, pag. 109.

(13)

het volgende jaar (jaar 2) worden ingelopen. Slaagt de belastingplichtige daarin, dan blijft de hele schuld een eigenwoningschuld. De betaalde rente blijft in dat geval aftrekbaar, ook voor de periode waarin sprake was een aflossingsachterstand. Slaagt de belastingplichtige er niet in om de aflossingsachterstand tijdig in te lopen, dan behoort in beginsel de hele (tot de eigenwoningschuld behorende) schuld met ingang van 1 januari van jaar 3 niet tot de eigenwoningschuld.

Maakt de belastingplichtige echter aannemelijk dat de aflossingsachterstand eind jaar 2 te wijten is aan een onbedoelde fout in de betaling of de berekening van de aflossing, dan mag deze aflossingsachterstand op grond van artikel 3.119e tweede lid onderdeel b Wet IB tot 31 december van jaar 3 worden ingelopen. Is geen sprake van een onbedoelde fout, maar is de aflossingsachterstand op 31 december van jaar 2 een gevolg van onvoldoende

betalingscapaciteit, dan krijgt de belastingplichtige op grond van artikel 3.119e tweede lid onderdeel a Wet IB de gelegenheid om per 1 januari van jaar 3 een nieuw annuïtair

aflossingsschema overeen te komen voor de hele (te hoge) schuld. De betalingsachterstand wordt dan feitelijk over de resterende looptijd van de lening uitgesmeerd met behoud van de kwalificatie van de gehele schuld als eigenwoningschuld. Een en ander kan uiteraard alleen tot stand worden gebracht in samenspraak met de geldverstrekker.

Zijn de betalingsproblemen zodanig dat het niet lukt om per 1 januari van jaar 3 een nieuw annuïtair aflossingsschema overeen te komen waaraan de belastingplichtige kan voldoen, dan heeft de belastingplichtige tot het einde van jaar 5 de tijd om een nieuw annuïtair

aflossingsschema (of een herfinanciering) overeen te komen voor de (te hoge) schuld. Artikel 3.119e derde lid Wet IB verbindt daaraan de voorwaarde dat de geldverstrekker

betalingsuitstel verleent aan de belastingplichtige. Deze regeling biedt de belastingplichtige en de geldverstrekker extra tijd om tot een oplossing te komen. Komen partijen binnen deze termijn niet tot een oplossing, dan behoort de schuld met ingang van 1 januari van jaar 5 niet tot de eigenwoningschuld.20 De renteaftrek over de periode tot 1 januari van jaar 5 blijft wel behouden.

Tot 1 januari 2016 bepaalden artikel 3.119e lid 4 en 5 Wet IB dat een schuld die vanwege een aflossingsachterstand op enig moment niet meer tot de eigenwoningschuld behoorde, niet op een later moment opnieuw tot de eigenwoningschuld kon gaan behoren. Het recht op hypotheekrenteaftrek herleefde dus niet als de belastingplichtige op enig moment zijn

betalingsachterstand had ingelopen en weer voldeed aan het oorspronkelijke

aflossingsschema. Zelfs het geheel aflossen van de schuld en het opnieuw aangaan van een

20 Artikel 3.119e lid 4 Wet IB.

(14)

schuld in verband met een nieuwe eigen woning leidde niet tot renteaftrek.21 Met ingang van 1 januari 2016 is het vierde lid gewijzigd en het vijfde lid vervallen, waardoor een schuld die vanwege een aflossingsachterstand niet (langer) tot de eigenwoningschuld behoort, wel weer tot de eigenwoningschuld gaat behoren zodra de aflossingsachterstand is ingelopen.

Deze wijziging per 1 januari 2016 heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2013, waardoor de sanctie op aflossingsachterstanden aanzienlijk is versoepeld.

3.4 De aflossingsstand

De aflossingseis vervalt als niet langer sprake is van een eigenwoningschuld. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de eigenwoningschuld wordt afgelost in verband met de verkoop van de eigen woning en de belastingplichtige tijdelijk een woning gaat huren. Zonder nadere regelgeving zou het aflossingsschema verloren gaan. Koopt de belastingplichtige op een later moment weer een nieuwe eigen woning, dan moet bij de berekening van de aflossingseis rekening worden gehouden met de verstreken looptijd van eerdere eigenwoningschulden (paragraaf 3.2.3). Daarom is in artikel 3.119d eerste lid Wet IB

voorzien in een regeling op basis waarvan de resterende hoofdsom en de resterende looptijd van de eigenwoningschuld op het moment direct voorafgaand aan de vervreemding van de eigen woning wordt vastgelegd in de aflossingsstand. De regeling van de aflossingsstand zorgt dus dat het aflossingsschema van de oude eigenwoningschuld wordt voortgezet als een nieuwe eigenwoningschuld wordt aangegaan. Deze aflossingsstand kan (op verzoek) bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld. De aflossingsstand wordt ook

toegepast als de belastingplichtige in een goedkopere woning gaat wonen. De maximale eigenwoningschuld voor de nieuwe woning zal in dat geval, mede onder invloed van de toepassing van de bijleenregeling, lager zijn dan de oude eigenwoningschuld. De aflossingsstand kan dan slechts gedeeltelijk worden toegepast op de nieuwe

eigenwoningschuld. Voor het verschil tussen de oude en de nieuwe eigenwoningschuld wordt het bedrag en de resterende looptijd vastgelegd in de aflossingsstand.22 Wordt de eigenwoningschuld op een later moment weer verhoogd, dan wordt voor de berekening van de aflossingseis rekening gehouden met deze (resterende) aflossingsstand op grond van artikel 3.119d tweede lid Wet IB. Indien en voor zover de nieuwe schuld hoger is dan de aflossingsstand, vangt voor het surplus een nieuwe aflossingstermijn van 360 maanden aan.23 In tegenstelling tot de hierna nog te bespreken eigenwoningreserve, vervalt de aflossingsstand niet naar verloop van tijd.

21 Artikel 3.119e lid 5 Wet IB (tekst 2015).

22 Artikel 3.119d lid 3 tweede volzin Wet IB.

23 Artikel 3.119c lid 6 Wet IB.

(15)

In 2022 is de eigenwoningregeling bij partnerschapssituaties gewijzigd.24 Een

aflossingsstand gaat niet langer over naar de partner, maar blijf bij degene bij wie deze is ontstaan. Voor 2022 kwam de aflossingsstand toe aan elk van de partners naar rato van hun gerechtigheid tot de huwelijkse gemeenschap.25 Bij overlijden van een van de partners ging de aflosstand van de overledene over op de langstlevende.26 Beide regelingen zijn per 1 januari 2022 komen te vervallen.

Op grond van de gewijzigde wettekst blijft de aflossingsstand individueel27. Om te voorkomen dat het inzetten van een aflossingsstand bij een gezamenlijke (her)financiering van een eigen woning leidt tot een niet-beoogde renteaftrekbeperking, wordt de aflossingsstand van een belastingplichtige (gedeeltelijk) geacht te zijn toegepast, als deze bij die

belastingplichtige of zijn partner op gezamenlijk niveau is toegepast.28 De aflossingsstand wordt op grond van artikel 3.119d lid 4 Wet IB (gedeeltelijk) overgeheveld naar de partner.

3.5 De bijleenregeling

De bijleenregeling is vanaf 1 januari 2013 opgenomen in artikel 3.119aa Wet IB. De regeling is op hoofdlijnen ongewijzigd gebleven. De bijleenregeling beperkt de maximale

eigenwoningschuld met het positieve vervreemdingssaldo, dat de belastingplichtige bij de vervreemding van zijn vorige eigen woning heeft gerealiseerd. Bij de berekening van het vervreemdingssaldo wordt geen rekening gehouden met de schulden die expliciet zijn uitgesloten van de eigenwoningschuld (paragraaf 3.1.2).29

Wel is de wijze waarop de eigenwoningreserve wordt toegerekend aan partners gewijzigd.

De eigenwoningreserve wordt vanaf 1 januari 2013 op grond van artikel 3.119aa vijfde lid Wet IB aan partners toegerekend naar de mate waarin zij gerechtigd zijn tot het

vervreemdingssaldo eigen woning. Hierdoor sluit de bijleenregeling aan bij de economische gerechtigdheid. Vanaf 1 januari 2022 geldt dat ook voor gehuwden.

24Met wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 (nr. 35928) zijn artikel 3.119a lid 10, artikel 3.119aa lid 4 en lid 6, artikel 3.119d lid 4 en lid 5, en artikel 10bis.1 lid 3 en lid 7 ingevoegd dan wel gewijzigd. Dit als vervolg op de kamerbrief Voorgenomen wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners van 31 augustus 2021, kenmerk 2021-0000106786.

25Artikel 3119d vierde lid eerste volzin Wet IB (tekst 2021).

26Artikel 3119d vierde lid tweede volzin Wet IB 2001 (tekst 2021).

27Artikel 3.119d lid 4 Wet IB (tekst 2022)

28Met wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 (nr. 35928) zijn artikel 3.119a lid 10, artikel 3.119aa lid 4 en lid 6, artikel 3.119d lid 4 en lid 5, en artikel 10bis.1 lid 3 en lid 7 ingevoegd dan wel gewijzigd. Dit als vervolg op de kamerbrief Voorgenomen wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners van 31 augustus 2021, kenmerk 2021-0000106786.

29 Met uitzondering van de schulden die niet als eigenwoningschuld worden aangemerkt op grond van artikel 3.119a lid 4 en lid 6 onderdeel b Wet IB. Zie artikel 3.119aa lid 1 laatste volzin Wet IB.

(16)

Tot 1 januari 2022 werd bij gehuwde partners de eigenwoningreserve toegerekend naar rato van hun gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap.30 Deze toerekening was niet van toepassing als tussen partners geen huwelijksgemeenschap bestond. Vanaf 1 januari 2022 is de eigenwoningreserve een persoonlijk vast te stellen bedrag die bij die persoon blijft.

Degene die civielrechtelijk en economisch gerechtigd is tot een vervreemdingssaldo, krijgt dus zijn eigen eigenwoningreserve. Er is slechts één uitzondering op de individuele eigenwoningreserve: namelijk de eigenwoningreserve die bij één persoon is ontstaan en waarna boedelmenging plaatsvindt door een algemene gemeenschap van goederen door een huwelijk of door wijziging van huwelijkse voorwaarden. Elk van de gehuwden krijgt dan 50%.31

Een nadere toelichting op de toepassing van de bijleenregeling is opgenomen in een aparte RB Notitie Eigen woning en de bijleenregeling. Deze notitie is te raadplegen via het leden- deel van de website van het RB.

3.6 Verhuizing

Bij verhuizing naar een nieuwe eigen woning wordt de nieuwe woning vaak geheel gefinancierd met een schuld in afwachting van de verkoop van de oude woning. Zonder nadere regelgeving zou voor zowel de oude als de nieuwe eigenwoningschuld een aflossingseis gelden. In dat geval zou de belastingplichtige worden geconfronteerd met dubbele aflossingslasten. Daarom voorziet artikel 3.119f eerste lid Wet IB in een regeling op basis waarvan de aflossingseis voor de oude eigenwoningschuld doorschuift naar de

eigenwoningschuld voor de nieuwe woning, voor zover de nieuwe eigenwoningschuld de oude schuld niet overtreft. De regeling houdt in dat de oude eigenwoningschuld tot het moment van verkoop aflossingsvrij mag worden gemaakt.32 Ook voor de lening die dient als tijdelijk overbruggingskrediet voor de financiering van de eigenwoningreserve, geldt op grond van artikel 3.119f tweede lid Wet IB geen aflossingseis. Is de schuld voor de nieuwe eigen woning echter hoger dan het bedrag van de oude eigenwoningschuld plus het bedrag van de eigenwoningreserve, dan geldt voor dit surplus uiteraard wel de aflossingseis. Voor dit surplus vangt een nieuwe aflossingstermijn aan van maximaal 360 maanden. Wordt

vervolgens een van beide woningen vervreemd, dan eindigt de verhuisregeling en wordt op grond van artikel 3.119f derde lid Wet IB de bijleenregeling toegepast.

30Artikel 3.119aa lid 6 Wet IB 2001 (tekst 2021).

31Artikel 3.119aa lid 6 Wet IB

32 Kamerstukken II 2011/12, 33 405, nr. 3, pag. 40 (MvT).

(17)

3.7 Huwelijk en overlijden

Bij het aangaan en de beëindiging van een huwelijk sluit de regeling vanaf 1 januari 2013 zoveel mogelijk aan bij de economische gerechtigdheid tot de eigenwoningschuld. Om te voorkomen dat het aangaan van een huwelijk of wijziging van huwelijkse voorwaarden leidt tot toepassing van de bijleenregeling, wordt dit in artikel 3.119aa vierde lid Wet IB niet aangemerkt als een vervreemding of verwerving van een eigen woning. In het verlengde daarvan bepaalt artikel 3.119c negende lid Wet IB dat de aflossingseis bij boedelmenging krachtens huwelijksvermogensrecht of wijziging van huwelijkse voorwaarden overgaat op de echtgenoot van de belastingplichtige.

In 2022 is de eigenwoningregeling in partnersituaties gewijzigd. De eigenwoningreserve wordt een persoonlijk vast te stellen bedrag, die bij die persoon blijft. Als een van beide partners bij het aangaan van het huwelijk een eigenwoningreserve heeft, dan wordt die eigenwoningreserve per 1 januari 2022 niet meer toegerekend aan de andere partner naar rato van zijn aandeel in de huwelijksgemeenschap. Er is wel één uitzondering: namelijk als de eigenwoningreserve is ontstaan voordat boedelmenging heeft plaatsgevonden door voltrekking van een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen of wijziging van

huwelijkse voorwaarden waardoor een algehele gemeenschap van goederen ontstaat. Bij die boedelmenging wordt 50% van de eigenwoningreserve toegerekend aan elk van de

partners.33

Voor de aflossingsstand was tot 2022 een bepaling opgenomen in artikel 3.119d vierde lid Wet IB dat een aflossingstand overging naar de partner naar rato van de gerechtigheid tot de huwelijkse gemeenschap.34 Een aflossingsstand gaat per 1 januari 2022 niet langer over naar de partners, maar blijft bij degene bij wie deze is ontstaan (zie paragraaf 3.4).

Ook overgang krachtens erfrecht tussen partners werd tot 2022 niet aangemerkt als een vervreemding of verwerving van een eigen woning.35 Bij overlijden van een van beide

partners ging de eigenwoningreserve36, de aflossingseis37 en de aflossingsstand38 geruisloos over op de langstlevende partner. In gevallen waarin de langstlevende partner niet de

33 Zie artikel 3.119aa lid 6 Wet IB.

34 Artikel 3.119d lid 4 eerste volzin Wet IB (tekst 2021).

35 Artikel 3.119aa lid 4 Wet IB tweede volzin (tekst 2021).

36 Artikel 3.119aa lid 6 tweede volzin Wet IB (tekst 2021).

37 Artikel 3.119c lid 9 Wet IB.

38Artikel 3.119d lid 4 tweede volzin Wet IB (tekst 2021).

(18)

erfgenaam was, kon dit tot een vreemde uitkomst leiden: namelijk wel een eigenwoning- reserve en aflossingsstand, maar niet gerechtigd tot het vervreemdingssaldo van de woning.

De eigenwoningregeling bij overlijden is per 1 januari 2022 gewijzigd.39 Het overlijden van een belastingplichtige leidt altijd tot een vervreemding van de eigen woning.40 Bij overlijden ontstaat een eigenwoningreserve, maar deze vervalt samen met een eventueel al bestaande eigenwoningreserve van rechtswege vanwege het overlijden. Een eigenwoningreserve gaat bij overlijden niet over op een andere belastingplichtige. Indien een eigenwoningschuld bij overlijden krachtens erfrecht overgaat op de partner gaat het aflossingsschema van die schuld wel over op die partner. Artikel 3.119c negende lid Wet IB blijft ongewijzigd.

Zie ook wat in paragrafen 3.4 en 3.5 hierover is opgemerkt.

Overigens is een toelichting op de gevolgen van echtscheiding voor de toepassing van de eigenwoningregeling opgenomen in een aparte RB Notitie Eigen woning en (echt)scheiding.

Deze notitie is te raadplegen via het ledendeel van de website van het RB.

3.8 Informatieplicht

De informatieplicht van artikel 3.119g Wet IB geldt alleen voor leningen die zijn aangegaan bij een verstrekker die géén aangewezen administratieplichtige is in de zin van artikel 10.8 Wet IB. Voor geldverstrekkers die op grond van dit artikel wél een aangewezen

administratieplichtige zijn, geldt een renseigneringsplicht op basis waarvan de

Belastingdienst informatie ontvangt over de eigenwoningschuld. Deze renseigneringsplicht geldt niet voor leningen die worden aangegaan bij bijvoorbeeld de eigen vennootschap of bij familieleden. Van dergelijke leningen krijgt de Belastingdienst dus niet automatisch

informatie toegestuurd. Om toch informatie te krijgen over de naleving van de aflossingseis, verplicht artikel 3.119g Wet IB de belastingplichtige (debiteur) om jaarlijks in de aangifte informatie aan de Belastingdienst te verstrekken. Welke informatie dat is, is geregeld in artikel 17b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Op basis van deze regeling moet de belastingplichtige de volgende gegevens verstrekken:

• de datum van aangaan van de schuld;

• het startbedrag van de schuld;

39Met wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 (nr. 35928) zijn artikel 3.119a lid 10, artikel 3.119aa lid 4 en lid 6, artikel 3.119d lid 4 en lid 5, en artikel 10bis.1 lid 3 ingevoegd dan wel gewijzigd. Dit als vervolg op de kamerbrief Voorgenomen wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners van 31 augustus 2021, kenmerk 2021-0000106786.

40 Artikel 3.119aa lid 4 Wet IB (2022), wijziging vierde lid - zie eerste en derde volzin, overlijden is altijd een vervreemding.

(19)

• de maandelijkse rentevoet;

• de contractueel vastgelegde looptijd in maanden;

• de contractueel vastgelegde wijze van aflossing;

• de naam, het adres en het burgerservicenummer, of daarmee vergelijkbaar buitenlands fiscaal identificatienummer, van de crediteur/natuurlijk persoon;

• de naam, het adres en het RSIN of daarmee vergelijkbaar buitenlands fiscaal identificatienummer van de crediteur/rechtspersoon;

• wijzigingen in bovenstaande gegevens.

Wordt niet voldaan aan deze informatieplicht, dan is de schuld geen eigenwoningschuld en is de rente over dat jaar niet aftrekbaar.41 Herstel van dit verzuim in de aangifte is nog mogelijk tot en met het einde van de bezwaartermijn, waarna alsnog sprake is van een

eigenwoningschuld voor dat jaar en daarmee renteaftrek.42 Voor schulden aan niet-

aangewezen administratieplichtigen is de informatieplicht dus een noodzakelijke voorwaarde voor de kwalificatie van die schulden als eigenwoningschuld en daarmee voor de renteaftrek.

4 Het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden Was in de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning al voorzien in ruim

overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden, in de Wet maatregelen woningmarkt 2014 is dit overgangsrecht nog aanzienlijk verruimd. Dit overgangsrecht is opgenomen in hoofdstuk 10bis Wet IB. Het overgangsrecht houdt in dat op bestaande

eigenwoningschulden gedurende de resterende looptijd van de dertigjaarstermijn de op 31 december 2012 geldende regels van toepassing blijven.43 Voor deze eigenwoningschulden geldt dus géén aflossingseis en informatieplicht. Op basis van artikel 10bis.1 eerste lid Wet IB wordt onder een bestaande eigenwoningschuld verstaan, alle op 31 december 2012 tot de eigenwoningschuld van een belastingplichtige behorende schulden. Het overgangsrecht is echter ook van toepassing op de in de volgende paragraaf beschreven situaties.

4.1 Uitbreiding bestaande eigenwoningschulden

In artikel 10bis.1 tweede lid Wet IB wordt het begrip bestaande eigenwoningschuld uitgebreid voor situaties waarin door omstandigheden op 31 december 2012 geen sprake is van een bestaande eigenwoningschuld, maar waarvan het wenselijk is dat die wel onder het

41 Zie ook paragraaf 3.2.1.

42 Brief Staatssecretaris van Financiën, 13 augustus 2019, nr. 2019-0000099209, pag. 30.

43 Artikel 10bis.1 lid 1 Wet IB en artikel 10bis.10 Wet IB

(20)

overgangsrecht vallen. Daarom wordt het begrip bestaande eigenwoningschuld uitgebreid voor de hierna besproken situaties.

4.1.1. De eigen woning is in 2012 verkocht

Deze uitbreiding van het begrip bestaande eigenwoningschuld heeft betrekking op de situatie waarin de belastingplichtige zijn eigen woning in 2012 heeft verkocht, maar op 31 december 2012 nog geen nieuwe woning heeft gekocht. Gaat de belastingplichtige in 2013 weer een schuld aan in verband met de verwerving van een nieuwe woning, dan kwalificeert de nieuwe schuld tot maximaal het bedrag van de oude eigenwoningschuld als een bestaande eigenwoningschuld.44 Het meerdere is wel een nieuwe eigenwoningschuld waarvoor de aflossingseis en de informatieplicht gelden.

4.1.2. De woning wordt in 2013 gekocht

Deze uitbreiding heeft betrekking op de situatie waarin de woning in 2012 al wel is gekocht, maar nog niet is geleverd. De schuld die de belastingplichtige in 2013 ter zake van de verwerving van die woning aangaat, kwalificeert nog als een bestaande eigenwoningschuld.

Voorwaarde is dat de belastingplichtige uiterlijk op 31 december 2012 een voorlopig koopcontract heeft getekend voor de aankoop van de woning, waarin de reële koopprijs is opgenomen.45 Gebruikelijke ontbindingsclausules zoals een financieringsvoorbehoud doen niet af aan het onherroepelijk zijn van het voorlopige koopcontract.

4.1.3. De woning wordt in 2013 verbouwd

Het gaat hier om de situatie waarin de belastingplichtige voor 2013 verplichtingen is aangegaan tot het verrichten van onderhoud of verbeteringen aan de eigen woning, maar deze nog niet plaats hebben gevonden. Alleen als de schuld in 2013 wordt aangegaan én de werkzaamheden in 2013 worden afgerond, kan de schuld nog kwalificeren als een

bestaande eigenwoningschuld, tot maximaal de aanneemsom die uiterlijk op 31 december 2012 is overeengekomen.46

4.1.4. De woning wordt tijdelijk verhuurd

Deze uitbreiding heeft betrekking op de situatie waarin de belastingplichtige zijn woning op 31 december 2012 tijdelijk heeft verhuurd in verband met uitzending naar het buitenland of in

44 Artikel 10bis.1 lid 2 onderdeel a Wet IB.

45 Artikel 10bis.1 lid 2 onderdeel b Wet IB.

46 Artikel 10bis.1 lid 2 onderdeel c Wet IB.

(21)

de zin van artikel 3.111 tweede lid Wet IB (de tijdelijke verhuurregeling). Vanwege de

verhuur behoorde de woning en de daarmee samenhangende schuld op 31 december 2012 tot box 3, waardoor geen sprake is van een bestaande eigenwoningschuld in de zin van artikel 10bis.1 eerste lid Wet IB. Wordt deze woning voor 1 januari 2021 weer de eigen woning van de belastingplichtige, dan kwalificeert de oude eigenwoningschuld (historisch causaal verband) als een bestaande eigenwoningschuld.47 Is in de tussentijd op deze schuld afgelost, dan kwalificeert slechts het bedrag van de oude schuld verminderd met de

aflossingen als een bestaande eigenwoningschuld. Is de schuld bij overgang van box 3 naar box 1 hoger dan de waarde in het economische verkeer van de woning, dan geldt als

bestaande eigenwoningschuld maximaal die lagere waarde.48

4.1.5. De woning was een ondernemerswoning

Deze uitbreiding van het overgangsrecht heeft betrekking op de situatie waarin een woning in verband met de staking van de onderneming op enig moment na 31 december 2012 overgaat naar het privévermogen van de ondernemer en daarna als eigen woning gaat kwalificeren. In dat geval kan de met die woning samenhangende schuld worden

aangemerkt als een bestaande eigenwoningschuld. De bestaande eigenwoningschuld kan echter nooit meer bedragen dan de schuld die de belastingplichtig op 31 december 2012 in verband met die woning had.49

4.1.6. Startersleningen

Ten slotte is het overgangsrecht tijdelijk uitgebreid voor startersleningen van het

Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn). Hoewel deze leningen in maximaal dertig jaar annuïtair worden afgelost, zijn starters de eerste drie jaar geen rente en aflossing verschuldigd. Daardoor voldoen deze leningen niet aan de aflossingseis van artikel 3.119a Wet IB. Om te voorkomen dat nieuwe startersleningen vanaf 1 januari 2013 niet (langer) kwalificeren als eigenwoningschuld, worden ze aangewezen als een bestaande eigenwoningschuld.50 Deze aanwijzing geldt alleen voor startersleningen die in de periode vanaf 2013 tot en met 2016 zijn aangegaan bij het SVn. Startersleningen die vanaf 1 januari 2017 zijn aangegaan, moeten wel aan de aflossingseis voldoen.

47 Artikel 10bis.1 lid 2 onderdeel d Wet IB.

48 Als verwervingskosten geldt maximaal de waarde in het economische verkeer. Zie artikel 3.119a lid 7 Wet IB (wettekst 2012), in de huidige wettekst artikel 3.119aa lid 4 Wet IB.

49 Artikel 10bis.1 lid 2 onderdeel e Wet IB.

50 Artikel 10bis.1 tweede lid onderdeel f Wet IB.

(22)

Het is overigens niet de bedoeling dat het overgangsrecht behouden blijft als de

starterslening wordt overgesloten bij een andere (professionele) aanbieder dan het SVn. Om dat te voorkomen, is in artikel 10bis.1 tiende lid Wet IB geregeld dat het overgangsrecht vervalt als de starterslening (gedeeltelijk) wordt overgesloten. Deze regeling is niet van toepassing op een starterslening die in 2013 is aangegaan in verband met een op 31

december 2012 bestaande onherroepelijke schriftelijke overeenkomst tot verwerving van een eigen woning. Deze starterslening is namelijk een bestaande eigenwoningschuld is in de zin van artikel 10bis.1 tweede lid onderdeel b Wet IB. Een dergelijke starterslening kan worden overgesloten zonder het etiket bestaande eigenwoningschuld te verliezen.

4.1.7. Regeling voor insolventie bank

Bij insolventie van een bank wordt met ingang van 1 januari 2014 het bedrag van een spaarrekening eigen woning (SEW) van rechtswege verrekend met de eigenwoningschuld.51 Deze verplichte verrekening heeft tot gevolg dat de eigenwoningschuld gedeeltelijk wordt afgelost, waardoor het overgangsrecht voor dat deel eindigt op grond van artikel 10bis.1 derde lid Wet IB. Gaat de belastingplichtige tot het bedrag van de verrekening uiterlijk in het daaropvolgende jaar weer een schuld aan, dan kwalificeert deze schuld op grond van artikel 10bis.1 vierde lid Wet IB als een bestaande eigenwoningschuld, mits hij voor dit bedrag ook weer een SEW afsluit (zie paragraaf 5.1.7). De regeling is daardoor alleen van toepassing, als de belastingplichtige de oude situatie herstelt.

4.2 Verhuizing met een bestaande eigenwoningschuld

Bij verhuizing naar een nieuwe eigen woning wordt de nieuwe woning veelal geheel

gefinancierd in afwachting van de verkoop van de oude woning. Artikel 10bis.1 vijfde lid Wet IB bepaalt dat het overgangsrecht in dat geval ook van toepassing is op de lening voor de nieuwe eigen woning, voor zover de lening het bedrag van de oude lening niet overtreft. Dat betekent dat voor de schuld voor de nieuwe woning tot het bedrag van de oude bestaande eigenwoningschuld (vooralsnog) geen aflossingseis geldt. In aanvulling daarop regelt artikel 10bis.10 tweede lid Wet IB dat de dertigjaarstermijn slechts voor één schuld doorloopt, namelijk voor de nieuwe schuld. Voor zover de nieuwe lening het bedrag van de oude lening overtreft, is sprake van een verhoging van de eigenwoningschuld. Een dergelijke verhoging valt niet onder het overgangsrecht, waardoor dit deel van de schuld in beginsel moet voldoen aan de aflossingseis. Zie verder paragraaf 3.6. Wordt een van beide woningen vervreemd,

51Artikel 3:265d Wet op het financieel toezicht.

(23)

dan eindigt de verhuisregeling en valt alleen nog de eigenwoningschuld die ziet op de eigen woning die in bezit blijft onder het overgangsrecht.52

4.3 Boedelmenging

De overgang van een bestaande eigenwoningschuld naar de partner van de

belastingplichtige krachtens huwelijk, wijziging van huwelijkse voorwaarden of erfrecht leidt niet tot beëindiging van het overgangsrecht.53 In plaats daarvan gaat het overgangsrecht op grond van artikel 10bis.1 lid 7 Wet IB over naar de partner en wel voor de resterende duur van de 30-jaarstermijn van de belastingplichtige. Dat betekent dat de partner die in

gemeenschap van goederen huwt met een belastingplichtige met een bestaande eigenwoningschuld, de helft van de schuld die zij verkrijgt niet hoeft om te zetten in een schuld met een aflossingsverplichting. Het overgangsrecht schuift in dat geval door naar de partner.

Ook bij overlijden van de belastingplichtige schuift het overgangsrecht door naar de partner.

Overlijdt de belastingplichtige echter na een (gedeeltelijke) aflossing van de bestaande eigenwoningschuld, maar voordat een nieuwe bestaande eigenwoningschuld is aangegaan in de zin van artikel 10bis.1 lid 3 Wet IB, dan kan tot het bedrag van de aflossing alsnog een bestaande eigenwoningschuld worden aangaan.54 Dit moet dan wel gebeuren binnen de termijn van artikel 10bis.1 lid 3 Wet IB, anders eindigt het overgangsrecht. Deze ‘kan- bepaling’ is er gekomen met de wijzingen van de eigenwoningreling bij overlijden per 1 januari 2022. .55 De langstlevende partner kan er voor kiezen om de bestaande

eigenwoningschuld, inclusief aftrekverleden en resterende periode van renteaftrek, van zijn partner te gebruiken voor de nieuwe eigenwoningschuld.56 Maakt de langstlevende partner geen gebruik van deze keuze, dan geldt voor de nieuwe eigenwoninglening opnieuw 30 jaar renteaftrek, mits er voldaan wordt aan tenminste het annuïtaire aflossingsschema.57

4.4 Einde van het overgangsrecht

Hoewel ook na 1 januari 2014 nog bestaande eigenwoningschulden kunnen ontstaan, waarvoor een nieuwe dertigjaarstermijn gaat lopen, vervalt het overgangsrecht op 1 januari 2044. Artikel II onderdeel A Wet herziening fiscale behandeling eigen woning bepaalt immers

52 Artikel 10bis.1 lid 6 Wet IB.

53 Artikel 10bis.1 lid 7 eerste volzin Wet IB 2001

54 Artikel 10bis.1 lid 7 tweede volzin Wet IB 2001.

55 Met wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 (nr. 35928) zijn artikel 3.119a lid 10, artikel 3.119aa lid 4 en lid 6, artikel 3.119d lid 4 en lid 5, en artikel 10bis.1 lid 3 en lid 7 ingevoegd dan wel gewijzigd. Dit als vervolg op de kamerbrief Voorgenomen wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners van 31 augustus 2021, kenmerk 2021-0000106786.

56 Artikel 10bis.1 lid 7 tweede volzin Wet IB (was derde volzin in 2021) is per 1 januari 2022 een ‘kan-bepaling’ geworden.

57 De aflossingseis van artikel 3.119c Wet IB 2001.

(24)

dat hoofdstuk 10bis Wet IB per 1 januari 2044 vervalt.58 Dat geldt ook voor de in paragraaf 4.1.4 en 4.1.5 genoemde bestaande eigenwoningschulden, ook als de dertigjaarstermijn voor deze schulden nog niet is verstreken.

Op grond van artikel 10bis.1 derde lid Wet IB eindigt het overgangsrecht echter ook als de bestaande eigenwoningschuld op een eerder moment wordt afgelost. Onder aflossen wordt echter niet verstaan het geheel of gedeeltelijk oversluiten van een tot de bestaande

eigenwoningschuld behorende schuld. Van oversluiten is ook sprake als de

belastingplichtige zijn bestaande eigenwoningschuld na 1 januari 2013 aflost en uiterlijk in het daaropvolgende jaar tot datzelfde bedrag weer een nieuwe eigenwoningschuld

aangaat.59

De eigenwoningregeling bij partners is per 1 januari 2022 gewijzigd.60 Het wordt bij gezamenlijke aankoop en financiering van een eigen woning of bij gezamenlijke herfinanciering mogelijk voor de partner om de ruimte voor de maximale bestaande eigenwoningschuld die de andere partner heeft in de oversluitperiode te benutten (kan- bepaling). De ruimte voor het aangaan van een bestaande eigenwoningschuld van de ene partner kan dan door beide partners naar rato van het schuldaandeel in de gezamenlijke schuld worden benut.61

Let op: de nieuwe regeling voor toepassing van de bestaande eigenwoningschuld geldt voor alle partnerschapssituaties. Het maakt dus niet uit of de woning en schuld in de

gemeenschap van goederen valt of niet.

Als partners geen gebruikmaken van de mogelijkheid naar rato van de schuldverhouding in de nieuwe schuld de toepassing van het overgangsrecht over te hevelen, blijft het

overgangsrecht volledig van toepassing op de partner die de oorspronkelijke bestaande eigenwoningschuld had.

4.5 Overgangsrecht en tijdelijke verhuur

Ten slotte rijst nog de vraag wat de gevolgen zijn voor het overgangsrecht als de belastingplichtige met een bestaande eigenwoningschuld zijn woning na 1 januari 2013

58 Kamerstukken Il 2011/12, 33 405, nr. 3, pag. 49 (MvT).

59 Artikel 10bis.1 lid 3 Wet IB.

60 Met wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 (nr. 35928) zijn artikel 3.119a lid 10, artikel 3.119aa lid 4 en lid 6, artikel 3.119d lid 4 en lid 5, en artikel 10bis.1 lid 3 ingevoegd dan wel gewijzigd. Dit als vervolg op de kamerbrief Voorgenomen wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners van 31 augustus 2021, kenmerk 2021-0000106786.

61 Artikel 10bis.1 lid 3, derde volzin, Wet IB. Vanwege de gedeeltelijke overlap van deze nieuwe regeling met de regeling van artikel 10 bis.1 lid 7 tweede volzin Wet IB (tekst 2021) is deze laatste regeling te vervallen. Tot 2022 herleefde (in deze situatie) o.g.v. artikel 10bis.1 lid 7 tweede volzin Wet IB (wettekst 2021) een bestaande eigenwoningschuld naar rato van de

gerechtigheid van het huwelijksvermogen bij de partners.

(25)

tijdelijk gaat verhuren in verband met een uitzending naar het buitenland of op grond van de tijdelijke verhuurregeling van artikel 3.111 tweede lid Wet IB. De eigen woning verhuist in die gevallen (tijdelijk) naar box 3, waardoor de schuld in verband met die woning niet langer kwalificeert als een eigenwoningschuld. Wordt die woning op een later moment weer een eigen woning van de belastingplichtige dan wordt de schuld die in historisch causaal verband staat met de eigen woning weer een eigenwoningschuld. Aangezien de schuld niet is

afgelost, is artikel 10bis.1 derde lid Wet IB naar de letter niet van toepassing. Het lijkt daarom verdedigbaar dat bij herleving van de eigenwoningschuld het overgangsrecht behouden is gebleven. Hoewel de wettekst daar geen duidelijkheid over geeft, heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst deze zienswijze bevestigd.62 In de parlementaire toelichting op het Belastingplan 2015 is deze ruime interpretatie van het overgangsrecht door de

staatssecretaris van Financiën bevestigd.63 Volgens de staatssecretaris komt het er op neer dat als een eigen woning na 2012 overgaat naar box 3 en diezelfde woning weer gaat dienen als hoofdverblijf, die woning terug gaat naar box 1. De bijbehorende schuld kwalificeert vanaf dat moment weer als eigenwoningschuld, mits aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.

Als bij de overgang van box 1 naar box 3 sprake was van een bestaande

eigenwoningschuld, wordt deze schuld bij de terugkeer naar box 1 wederom aangemerkt als een bestaande eigenwoningschuld en geldt voor deze schuld geen aflossingseis.

5 Overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen eigen woning

Eigenwoningschulden die vanaf 1 januari 2013 worden afgesloten, moeten gedurende de looptijd geheel worden afgelost. Daardoor is voor de aflossing van de eigenwoningschuld niet langer een spaarfaciliteit nodig. Om die reden is de regeling voor de kapitaalverzekering eigen woning (hierna ook: KEW) per 1 januari 2013 afgeschaft. Voor op 31 december 2012 bestaande kapitaalverzekeringen eigen woning, spaarrekeningen eigen woning en

beleggingsrechten eigen woning (hierna gezamenlijk te noemen: kapitaalverzekeringen eigen woning) is in artikel 10bis.2 tot en met 10bis.8 Wet IB voorzien in overgangsrecht. Het overgangsrecht houdt in dat op kapitaalverzekeringen eigen woning de op 31 december 2012 bestaande regels van toepassing blijven, mits het overeengekomen gegarandeerde kapitaal64 na 31 december 2012 niet is verhoogd en de looptijd niet is verlengd. Dit overgangsrecht is uitgebreid voor de in de volgende paragraaf beschreven situaties.

62 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 29, pag. 2-3.

63 Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 10, pag. 109.

64 Artikel 10bis.2 lid 1 Wet IB

(26)

5.1 Uitbreiding kapitaalverzekeringen eigen woning

In artikel 10bis.2 tweede lid, artikel 10bis.2a en artikel 10bis.2b Wet IB wordt het begrip kapitaalverzekering eigen woning uitgebreid voor situaties waarin op 31 december 2012 door omstandigheden geen sprake is van een kapitaalverzekering eigen woning, maar waarvan het wenselijk is dat die wel onder het overgangsrecht vallen. De in artikel 10bis.2 tweede lid Wet IB benoemde gevallen sluiten aan bij het in artikel 10bis.1 tweede lid Wet IB beschreven overgangsrecht voor de eigenwoningschuld. Artikel 10bis.2b Wet IB verklaart dit

overgangsrecht ook van toepassing op de spaarrekening eigen woning en het

beleggingsrecht eigen woning. In al deze situaties is het onder voorwaarden ook na 31 december 2012 nog mogelijk om een kapitaalverzekering eigen woning af te sluiten.

5.1.1. De woning is in 2012 verkocht

Deze uitbreiding van het overgangsrecht heeft betrekking op de situatie waarin de

belastingplichtige zijn eigen woning in 2012 heeft verkocht, maar op 31 december 2012 nog geen nieuwe woning had gekocht. Gaat de belastingplichtige in 2013 weer een schuld in verband met de verwerving van een nieuwe woning aan, dan kan hij tot maximaal het bedrag van de oude kapitaalverzekering weer een KEW afsluiten.65 Deze regeling sluit aan bij het overgangsrecht voor de bestaande eigenwoningschuld in artikel 10bis.1 tweede lid

onderdeel a Wet IB (paragraaf 4.1.1).

5.1.2. De woning wordt in 2013 gekocht

Ook als KEW wordt aangemerkt de kapitaalverzekering die in 2013 wordt afgesloten ten gevolge van een op 31 december 2012 bestaande onherroepelijke overeenkomst tot verwerving van een eigen woning (artikel 10bis.2 tweede lid onderdeel b Wet IB). Deze regeling sluit aan bij het overgangsrecht voor de bestaande eigenwoningschuld in artikel 10bis.1 tweede lid onderdeel b Wet IB (paragraaf 4.1.2).

5.1.3. De woning wordt in 2013 verbouwd

Ook de kapitaalverzekering die in 2013 wordt afgesloten ten gevolge van een op 31

december 2012 bestaande onherroepelijke schriftelijke overeenkomst tot het verrichten van onderhoud of verbeteringen aan de eigen woning wordt nog aangemerkt als een KEW (artikel 10bis.2 tweede lid onderdeel c Wet IB). Deze regeling sluit aan bij het

65 Artikel 10bis.2 lid 2 onderdeel a Wet IB.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In tegenstelling tot vroeger is de bijstand geen recht meer, maar een vangnetvoorziening voor mensen die niet voor hun inkomen kunnen zorgen.. De huidige bijstand is bedoeld

De ‘verdwenen’ post krijgt een vervelend staartje als blijkt dat de gemeente niet op de hoogte is van het feit dat Van Rijn al anderhalf jaar samenwoont met zijn vrien- din..

De groei van de schuldenproblematiek lijkt wat af te zwakken, maar er zijn meer mensen die door te hoge vaste lasten en andere kosten niet rondkomen of net quitte spelen.. Er zijn

Als wij gezellig blijven tafelen zonder te beseffen wat honger is, verandert er

Om te overleven bij teruglopende financiering door de overheid moeten bibliotheken dingen gaan doen die passen bij het hui- dige informatieaanbod en toegespitst zijn op

De PTSS maakt het voor Dylan lastig om zelf zijn financiële administratie te doen.. ‘Het gaat wel beter dan vroeger, maar het gebeurt nog steeds dat ik meteen zweethanden

Een kernpunt van deze Verkenning is dat veel problemen niet (alleen) ontstaan door ingewikkelde regels, maar (ook) door- dat mensen nu eenmaal niet altijd zo alert en

Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kunnen noch de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien